Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2011-2012
(2013)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [2001- ]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 149]
| |||||||||||
Willem Albert Wagenaar
| |||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||
sie zetten een stel later vooraanstaande psychologen als Andries Sanders, Pim Levelt en John Michon in Soesterberg hun eerste stappen als onderzoekers. En dus ook Wagenaar. Gepromoveerd en wel onderbrak Wagenaar in 1973/74 zijn verblijf in Soesterberg voor een visiting Fulbright Scholarship bij de Pennsylvania State University, aldus de bijna verplichte pelgrimstocht makend voor ieder die in de Nederlandse academische psychologie van betekenis wilde worden: een jaar Amerika. Na terugkeer werd hij benoemd tot hoofd van de afdeling psychologie van het Instituut voor Zintuigfysiologie. In die periode kende ik Wagenaar nog niet persoonlijk en ik laat mij voor een summier overzicht van zijn werk in Soesterberg leiden door een door hemzelf geschreven document met de titel ‘How I got started’, dat hij niet lang voor zijn overlijden schreef op verzoek van de redacteuren van het tijdschrift Applied Cognitive Psychology. Zijn eerste opdracht in Soesterberg behelsde het beslechten van een slepend geschil tussen de verkeersleiders op de luchthaven Schiphol en de Nederlandse overheid die de luchthaven naar de huidige locatie wilde verplaatsen. De verkeersleiders waren van mening dat de nog maar net aangeschafte nieuwe apparatuur op de nieuwe locatie niet kon werken. Het vergde veel diplomatie om de verkeersleiders tot andere gedachten te brengen en de directeur van het Instituut, de fysicus Maarten Bouman, toonde zich zeer tevreden dat zijn jonge medewerker, die de collegeban-ken nog maar nauwelijks verlaten had, van de delicate opdracht een succes had weten te maken. Mij verbaast dit vroege succes overigens niet omdat ik - en vele anderen - hem in latere jaren heb leren kennen als een behendig bestuurder. In de volgende twintig jaren werkte Wagenaar in Soesterberg als onderzoeker mee aan velerlei projecten, zoals het ontwerp van de Volkerak sluizen bij Rotterdam; het ontwerp voor een simulator voor het oefenen van het besturen van olietankers, die sindsdien wereldwijd gebruikt wordt; het ontwerp van methoden voor het voorkomen van ongelukken op zee en elders; en het aanpakken van illegaal gokken. Op al die verrassend diverse terreinen leverden hij en zijn collega's beslissende bijdragen die tot op de dag van vandaag geldigheid hebben. De studie van honderden ongelukken op zee brachten Wagenaar tot de conclusie dat zulke ongelukken zelden of nooit het gevolg zijn van technische mankementen van de schepen, maar van menselijke fouten. Die conclusie resulteerde in de beschrijving van ongelukkenscenario's en | |||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||
aanbevelingen voor de wijzen waarop zulke fatale scenario's doorbroken kunnen worden. Onderzoek naar het ontstaan en voorkomen van ongelukken bleef de rest van zijn werkzame leven zijn aandacht houden, ook nadat hij Soesterberg voor Leiden verwisseld had, zoals onder meer blijkt uit zijn lidmaatschap, van 1997 tot 2005, van de nationale Raad voor de Verkeersveiligheid.Ga naar voetnoot1. Een andere opdracht in Soesterberg, waarvan de sporen voorgoed in zijn werk zichtbaar zouden blijven, betrof een bijdrage aan de strijd van de overheid tegen op verschillende plaatsen in het land opererende illegale goksyndicaten. Die zijn inmiddels goeddeels verdwenen, maar Wagenaar hield er zijn grondige kennis van de psychologie van subjectieve waarschijnlijkheden aan over, welke kennis hem te stade kwam telkens als hij weer een rechter van advies moest dienen, die moest beslissen of een spel een (verboden) toevals- dan wel een (niet verboden) behendigheidsspel was. Hij vervulde die rol vele malen en hield er bovendien een geleerd boek aan over.Ga naar voetnoot2.
In 1982 aanvaardt Wagenaar een buitengewoon hoogleraarschap in de psychologische functieleer aan de Leidse universiteit. Hij neemt daar een deel van de leeropdracht over van de hoogleraar Flores d'Arcais, die zich om zijn specialisme op het terrein van de psycholinguistiek beter op zijn plaats voelt bij het aan de Nijmeegse universiteit gevestigde Max Planck Instituut voor Psycholinguistiek. Drie jaar later, in 1985, verkast Flores d'Arcais helemaal naar Nijmegen en neemt Wagenaar diens gehele functie als gewoon hoogleraar in Leiden over. Een van de belangrijke onderwerpen van de psychologische functieleer vormt de studie van het geheugen. Over dat onderwerp doet Wagenaar in zijn nieuwe functie allerlei onderzoek. Voor de belangwekkendste, inmiddels klassieke studie daarvan is hij zijn eigen proefpersoon. Gedurende geruime tijd noteert hij dagelijks op een systeemkaart kort de belangrijkste gebeurtenis van de dag: wat maakte hij mee, met wie, waar en wanneer. Jaren later toetst hij met hulp van een assistent of hij zich zo'n gebeurtenis nog kan herinneren als hem een van deze vier ‘cues’ - wie, wat, waar, wanneer - worden aangeboden. Het blijkt aanmerkelijk verschil te maken of zo'n herinnering moet worden opgeroepen met het gegeven wie erbij was dan wel met het gegeven wanneer het gebeurde. ‘Met wie’ blijkt het beste te werken, ‘wanneer’ het minst. Herinneringen worden kennelijk zonder of met zeer zwakke tijdsaanduiding in ons | |||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||
geheugen opgeslagen.Ga naar voetnoot3. En dat werpt een nieuw licht op de nogal eens in politieverhoren gestelde vraag: Waar was u op de avond van...? Wie daar het antwoord op schuldig blijft, heeft geen alibi. Een hele reeks studies over de werking van het geheugen zou volgen en het was het geheugen dat hem een nieuw werkterrein gaf dat voortaan het grootste deel van zijn tijd in beslag zou gaan nemen: de rechtspsychologie. Zich op dit terrein steeds verder inwerkend, was de naam die hij veelvuldig in de literatuur tegenkwam die van Elizabeth Loftus, (in die dagen) werkzaam bij Washington University in Seattle. Zij heeft talloze studies op haar naam staan waarin zij aantoont dat het geheugen van mensen allerminst perfect en gemakkelijk te vervormen is.Ga naar voetnoot4. Het is onder invloed van het werk van Loftus dat Wagenaar de identifcatie van personen in strafzaken tot het eerste grote onderwerp van studie maakt op zijn nieuwe werkterrein. Een getuige heeft een hem (of haar) onbekend persoon een misdrijf zien plegen. De recherche heeft om welke reden dan ook een verdachte op het oog en van de getuige wordt gevraagd of hij de persoon die hij het misdrijf zag plegen herkent te midden van een aantal andere in ieder geval onschuldige personen. Deze manier van werken wordt ‘een Oslo-confrontatie’ genoemd en Wagenaar doet niet alleen onderzoek naar verschillende varianten van deze manier van werken, maar speelt ook een beslissende rol bij het opstellen van landelijke richtlijnen voor de recherche voor de uitvoering ervan, waaraan tot op de dag van vandaag de politie zich nog lang niet altijd blijkt te houden. En wat als daarbij fouten worden gemaakt? Het blijkt lang niet gemakkelijk uit te leggen dat ook betrekkelijk kleine schendingen van de richtlijnen de uitkomst geheel onbruikbaar maken. Het duurt niet lang of Wagenaar treedt met grote regelmaat op als getuige-deskundige in velerlei strafzaken, naar het voorbeeld van zijn Amerikaanse collega Loftus. Zo'n deskundige wordt geacht de rechter desgevraagd voor te lichten over zaken die binnen zijn expertise liggen en die de rechter kunnen helpen bij zijn beslissing. Spoedig hebben de hem in die rol gestelde vragen niet enkel meer betrekking op de identifcatieprocedures, maar op het veel bredere terrein van de geloofwaardigheid van getuigen in het licht van het nog steeds groeiende inzicht in de mogelijkheden en beperkingen van het geheugen van mensen. Spoedig is Wagenaar niet meer de enige die in ons land dit werk doet, maar hij is op afstand wel de belangrijkste. En niet alleen in eigen land doet hij dit werk: hij haalt de internationale media door zijn optreden in | |||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||
Israël als deskundige voor de verdediging in het proces tegen Ivan Demjanjuk, die zich als hulpbewaker in het vernietigingskamp Treblinka aan misdrijven te buiten zou zijn gegaan. In 1993 wordt Demjanjuk, na een aanvankelijke veroordeling in eerste aanleg, in hoger beroep vrijgesproken, echter zonder dat het Israëlische hooggerechtshof in zijn arrest verwijst naar Wagenaars betoog dat de identifcatie van Demjanjuk als de man die zich in Treblinka misdragen heeft, zeer gebrekkig was geweest en daarom voor bewijs praktisch onbruikbaar.Ga naar voetnoot5. Omdat Wagenaar in opdracht van de verdediging werkte, wordt hij voor zijn bijdrage aan de zaak van verscheidene kanten heftig bekritiseerd. Daar reageert hij gelaten op: hij heeft, anders dan sommigen blijkbaar denken, niet de kant van de verdachte gekozen, maar eenvoudig zijn werk als onafhankelijke deskundige gedaan.Ga naar voetnoot6. Het is op enig moment in de jaren tachtig dat Wagenaar en ik over en weer ontdekken dat wij beiden onderzoek doen op wat niet lang daarna de rechtspsychologie zal gaan heten. Wij waren weliswaar verbonden aan dezelfde universiteit, maar de onderwerpen waarop wij actief waren verschilden. Aanvankelijk namen wij enkel kennis van elkaars werk. Dat veranderde toen wij in het academisch jaar 1989/90 de gelegenheid kregen om samen een jaar aan het Netherlands Institute for Advanced Study (nias) in Wassenaar door te brengen om daar, samen met onze vakgenoot Peter van Koppen, een boek te schrijven over bewijs in strafzaken. Het boek waarin wij de resultaten van ons werk op het nias rapporteerden, veroorzaakte grote ophef in de kring van juristen:Ga naar voetnoot7. ongehoord dat niet-juristen zich een oordeel aanmatigden over het functioneren van de magistratuur. En wat voor oordeel: het boek bevatte ongegeneerde kritiek op de gebruikelijke gang van zaken in het strafrecht en had op plaatsen een ironiserende toon, die wij gekozen hadden om, dachten wij, de kritiek wat lichtvoetiger te maken, maar die haar in werkelijkheid des te harder deed aankomen. Veel ophef in de publieksmedia en kritische recensies in de vakliteratuur waren ons deel. Ik herinneren mij een bijeenkomst in het Kurhaus in Scheveningen, waar wij gedrieën tegenover een schare boze juristen zaten, waarin ik slechts een enkele mededestander ontwaarde: advocaat-generaal bij de Hoge Raad Jan Leijten, die wij hadden weten over te halen om een lovend voorwoord in ons boek te schrijven. Toch heeft het boek in latere jaren nog aanmerkelijke invloed uitgeoefend, vooral omdat het gedemonstreerd had dat kritiek op het functio- | |||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||
neren van de magistratuur mogelijk was; inmiddels een open deur, maar in het begin van de jaren negentig nog allerminst. Het kreeg niet lang daarna een Engels vervolg,Ga naar voetnoot8. dat het theoretische deel van onze studie, ‘de theorie van verhaal en verankering’ ofwel ‘the theory of anchored narratives’ op de internationale kaart zette. Beide boeken zijn twintig jaar na hun eerste verschijnen nog altijd in druk. Het Leidse hoogleraarschap hield ook regelmatig onderwijs geven in. Die taak had voor Wagenaar nauwelijks geheimen, want lang voordien had hij zich al tot een ervaren ‘voordrachtskunstenaar’ ontwikkeld. Uitnodigingen om waar dan ook in den lande over zijn vak te komen spreken had hij zelden afgeslagen. Zulke voordrachten hield hij met groot enthousiasme, niet alleen omdat hij zijn kennis en inzicht graag met anderen wilde delen, maar ook omdat zulke optredens hem in staat stelden zijn talenten als theaterman te demonstreren. Want behalve geleerde was Wagenaar ook artiest, die in zijn huis in Zeist een compleet theater gebouwd had en daar met zijn toverlantaarn regelmatig voorstellingen van opmerkelijk professioneel niveau gaf voor een gevarieerd publiek. In de loop der jaren had hij een kostbare collectie toverlantaarns bijeengebracht en de mooiste en grootste daarvan stond in zijn theater. De geschiedenissen die er werden opgevoerd waren historisch zorgvuldig gedocumenteerd en de presentatie was in ieder opzicht professioneel. Noch als wetenschapper, noch als theaterman was Wagenaar een amateur en beide disciplines beoefende hij met dezelfde passie. Waar Wagenaar de tijd vandaag haalde om zowel de wetenschap als het theater met zoveel toewijding te beoefenen, is mij nooit helemaal duidelijk geworden. Hoeveel meer uren dan de mijne hadden zijn dagen? Die vraag dringt zich te meer op omdat hij als hoogleraar ook een onwaarschijnlijk aantal bestuurlijke functies vervuld heeft, zowel binnen zijn universiteit als daarbuiten in professionele organisaties. Ik beperk mij tot de belangrijkste binnen de Leidse universiteit: van 1985 tot 1989 vervulde hij de functies van decaan van zijn subfaculteit en faculteit en toen hij dat werk bekwaam verricht had, werd hem gevraagd rector magnifcus te worden. Die functie vervulde hij twee termijnen lang, van 1997-2001. Wie enige ervaring heeft met de universitaire vergadercultuur en de wijze waarop vergadertijgers die plegen te gebruiken om hun tijd stuk te slaan, realiseert zich over hoeveel geduld en goedmoedigheid Wagenaar beschikt moet hebben. Het uitoefenen van de functie van rector magnifcus bleef niet geheel | |||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||
zonder gevolg voor zijn wetenschappelijke productie, maar ook in die periode bleef hij in ieder geval actief als getuige-deskundige in talloze strafzaken. Zou hij na het bestuurlijke intermezzo weer volwaardig in de wetenschap kunnen terugkeren? Daar slaagde hij wonderwel in: als universiteitshoogleraar in Utrecht en bijzonder hoogleraar in de rechtspsychologie aan de juridische faculteit in Leiden, werd hij auteur en medeauteur van een reeks boeken, hoofdstukken en artikelen die zowel nog voor als na zijn emeritaat in 2006 verschenen. Een daarvan, The Popular Policeman and Other Stories schreven wij samen. Het boek vormde een soort vervolg op Dubieuze Zaken omdat er bewijstechnische zaken in besproken werden die in het eerdere boek onbesproken waren gebleven. In 2006 verscheen Vincent Plast op de Grond, dat bestaat uit eerder als deskundige door hem geschreven rapporten, ieder voorzien van een korte inleiding en natuurlijk geanonimiseerd. De hoofdstukken laten beter dan enige ander werk van zijn hand zien met welk een zorgvuldigheid Wagenaar het werk als deskundige beoefende. Ons beider oordeel over het (straf)rechtsbedrijf in ons land was van meet af aan kritisch geweest en met het verstrijken der jaren was dat er niet milder op geworden. In het denken van Wagenaar leek zich in de laatste paar jaren van zijn leven een zekere radicalisering af te tekenen. Die valt alleen al af te lezen uit de titels van zijn twee volgende boeken: de in 2009 verschenen bundel De Slapende Rechter, die hij samen met Israels en Van Koppen schreef, en zijn laatste, in 2010 verschenen monografe Broddelwerk. Ook in persoonlijke gesprekken kwam zijn steeds verdere radicaliserende kritiek onmiskenbaar tot uitdrukking: over het leervermogen van wat wel ‘de strafrechtketen’ wordt genoemd, maakte hij zich ten slotte nog weinig illusies. In Willem Albert Wagenaar heeft de Nederlandse psychologie een van zijn markantste vertegenwoordigers te vroeg verloren. Ook internationaal was hij een aanwezigheid. Het meeste van zijn werk is nog actueel en zal dat nog geruime tijd blijven, niet alleen op het gespecialiseerde terrein van de rechtspsychologie, maar ook op dat van de experimentele psychologie in het algemeen. Ik schrijf dit meer dan een jaar na zijn overlijden en ik mis het contact met hem nog bijna dagelijks. En ik niet alleen.
hans crombag | |||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||
Voornaamste geschriften
|
|