Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2011-2012
(2013)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [2001- ]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 117]
| ||||||||||||
Carel Jan Schneider (F. Springer)
| ||||||||||||
[pagina 118]
| ||||||||||||
arriveert het berooide gezin in Rotterdam. Daar vindt het voorlopig een warm onderkomen bij de grootouders. Zijn Indische jeugd- en kampjaren hebben Schneider sterk gevormd. Vrijwel altijd spelen zij, in meer of mindere mate, een rol in het latere werk van zijn literaire alter-ego F. Springer, met name in Tabee, New York(1974), Bougainville(1981), Bandoeng-Bandung(1993) en Kandy(1998). Bij het uitbreken van de oorlog in 1942 zit Schneider net in de vierde klas van de lagere school in Bandoeng. Ondanks de opgelopen leerachterstand gaat hij in 1946 als veertienjarige naar de eerste klas van het Rotterdams Erasmiaans Gymnasium. Zijn vader wordt leraar, later rector, aan het Grotiuslyceum in Den Haag (en tenslotte hoogleraar Duitse taalen letterkunde aan de vu in Amsterdam). In Rotterdam, waar mensen uit Indië geen alledaags verschijnsel zijn, wordt het gerepatrieerde gezin met vreemde ogen bekeken. Tijdens een knipbeurt bij de buurtkapper hoort Schneider de barbier tegen zijn moeder zeggen: ‘Wat spreken de kereltjes al keurig Nederlands, mevrouwtje.’ In 1947 verhuist het gezin naar de Hofstad, waar ze gaan wonen aan de Delistraat. Schneider komt er in de tweede klas van het 's Gravenhaags Christelijk Gymnasium. In dat jaar wordt in het schoolblad Aemulatio voor het eerst een verhaal van hem gepubliceerd. ‘Momenten die je nooit vergeet’ is een prijswinnend verslag van een angstige ervaring die de jonge Carel Jan had in het chaotische Indonesië van vlak na de oorlog. Hij is een goede leerling, die naast het schrijven van stukken voor de schoolkrant ook met succes meedoet aan toneelvoorstellingen. Toneelspelen zit de familie in het bloed; zijn vader regisseert voor en na de oorlog stukken en staat zelf ook wel op het toneel, zijn moeder maakt in de kamptijd furore met cabaretvoorstellingen, en zijn broer Eric zal later als acteur de Nederlandse toneeltop bereiken. Ook zijn broer Hans is een begenadigd amateur. Op zijn zestiende begint Schneider op de Haagse Metsbanen met tennislessen. De daaropvolgende zomers brengt hij voornamelijk door in dit tennispark, en weet uiteindelijk een behoorlijk speelniveau te bereiken. Hij zal er later in zijn loopbaan veel plezier van hebben dat hij een redelijke bal kan slaan: op de buitenlandse tennisbanen waren informele (diplomatieke) contacten nu eenmaal gemakkelijker te leggen dan bij officiële gelegenheden. Zijn middelbare schooltijd markeert een belangrijk punt in zijn leven: op het gymnasium wordt hij verliefd op zijn schoolgenote Joky Bos, met wie hij zich in 1954 zal verloven. Na zijn eindexamen in 1952 gaat Schneider Rechten studeren in Lei- | ||||||||||||
[pagina 119]
| ||||||||||||
den. In die eerste studiejaren schrijft hij veel gedichten en verhalen, waarvan hij een aantal zonder succes naar tijdschriften opstuurt. ‘Een beetje over the top, te sentimenteel, te langdradig. Het was het nog niet helemaal, maar de sfeer en de stijl zitten er wel al in,’ vertelt hij in 2011.Ga naar voetnoot1. In de zomer van 1956 schrijft hij aus einem Guss, zoals hij later zal zeggen, in zijn studentenkamer op de Hooigracht ‘Een eskimo op het dak’. Hij stuurt het verhaal naar het toen vrij bekende literaire tijdschrift Vandaag, dat laat weten het graag op te willen nemen. Schneiders debuut wordt tijdens de Boekenweek van 1958 onder zijn eigen naam gepubliceerd. ‘Ik ben er nog steeds trots op dat dit mijn debuut is,’ zegt hij in Allemaal Gelogen. ‘Dat is een belangrijk ogenblik voor mij geweest. Ik heb er veel respons op gehad: mensen die het wilden verflmen, het is in het Engels vertaald, het is in een schoolboek gekomen met vragen er onder als: “wat bedoelt de schrijver met...”, dat vind ik nog steeds leuk. Het verhaal bleef om mij onverklaarbare reden doorleven.’ Zijn Indische rootszorgen er voor dat hij na zijn doctoraalexamen in 1957 zo snel mogelijk weer weg wil uit Nederland. Voor Nieuw-Guinea, ons laatste stukje tropisch Nederland in de Pacific, zoekt men bestuursambtenaren. Schneider solliciteert en wordt aangenomen. Hij trouwt met Joky Bos, en het echtpaar vertrekt begin 1958 naar Nieuw-Guinea. Eerste standplaats: Hollandia, het tegenwoordige Jayapura. Binnen een jaar volgt overplaatsing naar FakFak. In 1959 krijgt Schneider, 27 jaar oud, een eigen post: hij wordt Hoofd Plaatselijk Bestuur (hpb) in Kokonao, in de Mimika, waar zijn dochter wordt geboren. Na tien maanden bereikt hem van hogerhand alweer een bericht van overplaatsing, naar Wamena in de Baliemvallei, in het zogeheten exploratieressort Oost-Bergland. Hij werkt er als hpb met de slechts in peniskokers gehulde Dani, het Papoeabergvolk dat de in 1956 ontsloten en pas kort daarvoor onder bestuur gebrachte vallei bewoont. Zijn belangrijkste opdracht: consolideren, de broze vrede tussen de verschillende stamgroepen handhaven. Schneider begint zijn bestuursvoering in de vallei op een absoluut dieptepunt: de rel rond zijn voorganger Gonsalves die naar eigen zeggen uit noodweer op Dani geschoten had, is voorpaginanieuws geweest. Het is een geïsoleerd, primitief bestaan, maar later zal Schneider de Baliemtijd als de mooiste jaren van zijn leven bestempelen. Het moeten zeer intensieve jaren geweest zijn. ‘Het echte bushwerk,’ zegt hij in een interview, ‘pionieren in nog niet in kaart gebracht gebied. Dagenlang op tournee door het bergland, vrouwen- en varkensdieven opsporen, rechtspreken, op een stuk | ||||||||||||
[pagina 120]
| ||||||||||||
niemandsland - enkele uren lopen van de bestuurspost - vredesonderhandelingen voeren tussen oorlogszuchtige krijgers.’ In de vallei wordt in 1961, bij het licht van een petromax, zijn zoon geboren. Begin 1962 gaat het gezin Schneider na vier onafgebroken jaren bestuursdienst voor een verlof van zes maanden terug naar patria, maar het zal daarna niet meer naar Nieuw-Guinea terugkeren. Voor Nederland loopt in binnen- en buitenland de druk steeds meer op om onderhandelingen te beginnen met Indonesië over de toekomst van Nieuw-Guinea. In het najaar van 1962 komt het immense eiland officieel onder het bestuur van de Verenigde Naties en nog geen jaar later is de macht over het gebied overgedragen aan de Indonesische Republiek. Schneider laat een stuk van zijn hart achter in de Baliem en blijft, net als veel van zijn collega's, zitten met het schuldgevoel dat Nederland de Papoeabevolking volledig in de steek heeft gelaten. De jaren in Nieuw-Guinea zijn essentieel geweest in het bestaan van hem en zijn vrouw; alle problemen die hij daarna in verre landen als diplomaat meemaakt, zal hij blijven afmeten aan zijn ervaringen als bestuursambtenaar in Nieuw-Guinea. ‘Ik heb later op vergaderingen van diplomaten ze wel zien staan, de heren in driedelig grijs. In niets eigenlijk was er onderscheid met die peniskokerconferenties. Daar stonden dezelfde types: de Draufgänger, de compromissensluiter, lieden die wijze woorden spraken. Werkelijk geen verschil. Ja: kleren, meer niet.’Ga naar voetnoot2. Diplomatiek optreden, relativeren, afstand nemen: als hij iets heeft geleerd als jong bestuursambtenaar, dan is het dat wel. Schneiders avonturen in de bestuursdienst zijn een grote inspiratiebron voor de verhalen en novelles van F. Springer: Bericht uit Hollandia(1962), Schimmen rond de Parula(1966), De gladde paal van macht(1969), Zaken Overzee(1977) en de postuum verschenen roman Met stille trom, een journaal zijn alle geschreven met Nieuw-Guinea nog altijd scherp in het geheugen. In Nederland moet Schneider op zoek naar ander werk. ‘Iemand noemde de Buitenlandse Dienst. Diplomaat! Dat leek mij wel wat. Je zag iets van de wereld en een moeilijk vak was het op het eerste oog niet. Veel anders dan cocktails drinken leken die lui, althans volgens de mij bekende literatuur, niet te doen,’ schrijft Springer badinerend in het verhaal ‘Zaken overzee’. Hij maakt een afspraak op Buitenlandse Zaken - de leeftijdsgrens is dertig, dus Schneider komt nog net in aanmerking - en treedt in 1963 toe tot de Buitenlandse Dienst. Als bestuursambtenaar en Hoofd Plaatselijk Bestuur had hij op jonge leeftijd relatief grote verantwoordelijkheden gedragen. In New York, zijn | ||||||||||||
[pagina 121]
| ||||||||||||
eerste diplomatieke post, begint hij weer onder aan de ladder als adjunct-vice-consul. In de jaren 1963 tot 1989 brengt het overplaatsingsbeleid van Buitenlandse Zaken hem van New York achtereenvolgens naar Bangkok, Brussel, Dacca, Den Haag, Teheran, Luanda, Straatsburg en Oost-Berlijn in de toenmalige ddr. Naar sommige standplaatsen kan het gezin mee, maar op andere posten zijn de politieke omstandigheden zodanig, dat vrouw en/of kinderen in Nederland achter blijven. In Dacca, waar hij in 1972 als Tijdelijk Zaakgelastigde de taak krijgt een ambassade op te zetten in het pas onafhankelijk geworden Bangladesh, komt er iets terug van de pioniersgeest van de bestuursambtenaar. In het straatarme Dacca is niets, en alles moet geïmproviseerd worden. Schneider runt er aanvankelijk een ambassade vanuit zijn sobere hotelkamer. De ervaringen uit die Banglasdesh-periode verwerkt hij in zijn meest geprezen roman Bougainville waarvoor hij in 1982 de F. Bordewijkprijs ontvangt (achttiende druk in 2010) en die in verschillende talen vertaald zal worden. In het oeuvre van F. Springer schuiven feit en fctie vaak rakelings langs elkaar heen. ‘Ik kan niet schrijven zonder in mijn geheugen vastgelegde beelden, farden dialoog, gezichten, situaties,’ zegt Schneider in Allemaal Gelogen. ‘Ik schrijf vanuit die herinnering. Ik vind het moeilijk om echt te fantaseren, ik kan niet zomaar een verhaal uit de lucht trekken.’ Met uitzondering van Brussel en Straatsburg vormen de buitenlandse standplaatsen van diplomaat Schneider het decor voor romans van verhalenverteller Springer: Tabee, New York, Quissama (1985), Sterremeer(1990, Boekenweekgeschenk), Teheran, een zwanezang(1991), Bangkok, een elegie(2005), Quadriga, een eindspel(2010) en het al eerder genoemde Bougainville (1981). In 1989 grijpt ambassadeur Schneider de gelegenheid aan om in het kader van een inkrimpingsoperatie bij Buitenlandse Zaken de Dienst vervroegd te verlaten. Na vijfentwintig jaar diplomatenleven hebben Carel en Joky Schneider wel een beetje genoeg van de ontvangsten, de cocktails en de dienstbaarheid in naam van Koningin en Vaderland. Bovendien wil Springer meer tijd nemen om boeken te schrijven, iets wat hij in de daaropvolgende jaren ook daadwerkelijk zal doen. Het echtpaar verlaat Oost-Berlijn in maart 1989 en gaat weer in Den Haag wonen. (Later zal Schneider zijn vertrek uit de ddr op dit tijdstip licht betreuren: op 9 november 1989 valt de Muur, een historische gebeurtenis van wereldformaat die hij nu zittend voor de televisie in zijn Haagse appartement moet gadeslaan.) | ||||||||||||
[pagina 122]
| ||||||||||||
Zijn pensioen geeft Schneider ook de kans terug te gaan naar de Baliemvallei in Irian Jaya, het huidige Papua. In 1990 reist hij met zijn vrouw voor een vpro-radioreportage naar Wamena, de bestuurspost die hij in 1962 met hartepijn verliet. Hij schrijft er een ontroerend dagboekverslag over dat onder de titel ‘Een weerzien’ wordt gepubliceerd.Ga naar voetnoot3. In datzelfde jaar maken zij een reis door Amerika, waar Schneider in Rockville op zoek gaat naar het graf van zijn grote inspirator F. Scott Fitzgerald. 1990 is ook het jaar van Springers Boekenweekgeschenk Sterremeer. Door zijn jarenlang verblijf extra muros geniet de auteur F. Springer bij het grote lezerspubliek in Nederland tot dat moment weinig bekendheid. Dat verandert in 1990, als hij voor de promotie van Sterremeer in het hele land optreedt, signeert, op de televisie verschijnt, zijn romans en verhalen door Querido herdrukt worden en hij bovendien als levensgrote reclamepop in de etalage van boekhandels te zien is. In 1996 wordt Schneider als gastschrijver uitgenodigd door het Département d'Etudes Néerlandaises aan de Sorbonne in Parijs. Ondergetekende is in die periode docent aan deze vakgroep en geniet het voorrecht om samen met de auteur de Franse studenten te informeren over de Nederlandse koloniale en post-koloniale literatuur, en over de plaats van F. Springer daarin. Hierboven kwam de rol ter sprake die ‘Indië’ in Schneiders leven heeft gespeeld. Daardoor krijgt Springer al snel het etiket ‘Indisch auteur’ opgeplakt, die ‘Indische bellettrie’ schrijft. Helemaal terecht is dat niet. Zijn literaire oeuvre is onmiskenbaar sterk beïnvloed door het tropische decor en de niet-Hollandse sfeer van zijn jeugd en zijn jaren als bestuursambtenaar, maar ook zijn ervaringen als rondzwervend diplomaat dragen bij aan het kosmopolitische karakter van zijn werk. Als zijn grote inspirators noemt hij buitenlandse verhalenvertellers als F. Scott Fitzgerald, W. Somerset Maugham, Arthur Schnitzler en Guy de Maupassant, die voor hem het perfecte vakmanschap vertegenwoordigen. Een goed verhaal vertellen zonder de lezer daarbij een moment te vervelen, daar ging het Springer altijd om, en dat was, zo zei hij vaak, ‘al moeilijk genoeg’. ‘Langdradigheid is de ergste zonde’, schrijft hij in een essay over Maupassant. ‘De tijd glijdt eenieder van ons door de vingers en er wordt al zoveel geouwehoerd.’Ga naar voetnoot4. Springer vertelt zijn verhalen schijnbaar moeiteloos en zonder grote woorden, maar ondertussen gaan zij over ‘de grootste thema's denkbaar’Ga naar voetnoot5.: liefde, dood, schuld, verraad, vriendschap, verloren illusies. Door de mengeling in zijn werk van | ||||||||||||
[pagina 123]
| ||||||||||||
milde ironie en humor, de sfeer van weemoed en verlangen en een relativerende toon, weet hij in de loop der jaren een schare van trouwe lezers en fans aan zich te binden. Begin 1998, kort na het uitkomen van zijn roman Kandy, een terugtocht, overlijdt zijn vrouw. Schneider ‘trekt enige tijd zijn touwladder in’. Om bezig te blijven geeft hij dat najaar wel gehoor aan het verzoek om gastschrijver te worden aan de Universiteit Leiden en lukt het hem te voldoen aan de voorwaarde die daaraan verbonden is: het schrijven en voordragen in het Leidse Groot Auditorium van twee zogenaamde ‘Verwey-lezingen’.Ga naar voetnoot6. In de daaropvolgende jaren maakt hij verschillende reizen naar zijn vroegere woon- en werkplaatsen en geeft hij lezingen voor expat-gemeenschappen en universiteiten in onder andere Australië, Nieuw-Zeeland, Indonesië, Thailand en Zuid-Afrika. Met gemengde gevoelens maakt hij in 2000 samen met enkele andere schrijvers ook een promotiereis naar Japan, ter gelegenheid van het uitkomen van de Japanse vertaling van zijn roman Bandoeng-Bandung. In 2001 brengt Querido zijn Verzameld Werk uit. Schneiders zeventigste verjaardag in 2002 wordt, in samenwerking met de werkgroep Indisch-Nederlandse Letterkunde, groots gevierd in Leiden met de verschijning van Allemaal Gelogen, waarin Springers verspreide geschriften zijn gebundeld. In 2004 houdt hij in de Grote Kerk in Amsterdam de 4 mei-lezing ‘Nooit vergeten’. Langzamerhand komt de concentratie terug en de zin om te schrijven. In 2006 zijn de contouren van een nieuwe roman over zijn laatste standplaats Oost-Berlijn klaar, als een ongelukkige val met complicaties Schneiders leven opnieuw lange tijd on hold zet. Rond zijn vijfenzeventigste verjaardag is hij zover hersteld dat een openbaar interview op de Pasar Malam Besar in Den Haag mogelijk is. Querido brengt ter gelegenheid hiervan een bundeling uit van Springers verhalen (De Verhalen, 2007) waarvoor hij een nieuw voorwoord schrijft. Het boek wordt op de Pasar ten doop gehouden en de opkomst voor zijn optreden is enorm. Het doet Schneider die middag zichtbaar goed dat hij binnen de Indische gemeenschap zo gewaardeerd wordt. In oktober 2010 verschijnt de langverwachte Berlijn-roman Quadriga, een eindspel. Hoewel de ondertitel omineus klinkt, zal het niet Springers laatste roman zijn. In 2011 werkt hij aan de correctie van een manuscript dat hij al in 1962 voltooide, maar toen niet publiceerde, over het einde van ‘Nieuw-Guinea’. De roman Met stille trom, een journaal zal, samen met een fotoboek over zijn Indische jaren, in 2012 uitkomen ter gelegen | ||||||||||||
[pagina 124]
| ||||||||||||
heid van zijn tachtigste verjaardag in januari. In 2011 wordt duidelijk dat Schneider, zoals hij het zelf uitdrukte, leeft in ‘borrowed time’. Hij blijft tot het laatst toe aan zijn werktafel bezig met schrijven en lezen, helder van geest, en met aandacht voor de mensen om hem heen. Hij overlijdt, toch nog onverwacht, op 7 november 2011 in Den Haag. Bijna tachtig. Een hommage aan F. Springer is de titel van de herdenkingsmiddag die in februari 2012, opnieuw in Leiden, onder grote belangstelling gehouden wordt. Gevraagd naar een belangrijk thema in zijn leven, antwoordde Schneider eens: ‘Onrust’. Die drijfveer is voor zijn gezin niet altijd makkelijk geweest. Schneider karakteriseerde zichzelf als een ‘bezoldigd escapist’, aan wie als diplomaat door zijn baas de gelegenheid werd geboden ‘'m te smeren’. Oud-collega's uit de Buitenlandse Dienst omschrijven hem als een goed diplomaat, aimabel, zichzelf vooral niet te serieus nemend. Allergisch voor ‘windmakers’ en ‘borsttrommelaars’ (de termen zijn van Schneider), die hij in die kringen maar al te vaak tegenkwam. Bescheiden, ook over zijn schrijverschap. ‘Ik heb niet zitten schrijven voor de eeuwigheid, maar omdat ik het leuk vond, ondanks de vele valse starts, het gevoel van “het wordt toch niks”, het halverwege weer ophouden. Achterom kijkend ben ik heel blij dat ik een aantal boeken heb geschreven die ik kan achterlaten. Een prettige gedachte!’ liesbeth dolk | ||||||||||||
Voornaamste geschriften
| ||||||||||||
[pagina 125]
| ||||||||||||
|
|