| |
| |
| |
Cornelis Pieter Lekkerkerker
Willeskop 15 november 1910 - Amsterdam 28 augustus 2006
Eind december 2000 ontmoette ik Kees Lekkerkerker voor de eerste keer. Hij had toen net de zeer respectabele leeftijd van negentig jaar bereikt. Samen met antiquaar Fokas Holthuis (die met zijn partner Paul Snijders tot de weinige vrienden van Lekkerkerker behoorde) bezocht ik hem in zijn volgepakte bovenwoning aan de Amsterdamse Spinozastraat, de plek waar hij sinds eind jaren zestig woonde.
De naam van Lekkerkerker had voor mij een haast mythische bijklank: hij was immers de bezorger van die twee kloeke delen Gedichten en Proza van Slauerhof, die al jaren in mijn boekenkast stonden. Ik werd niet teleurgesteld: nadat we enkele steile trappen hadden beklommen en ik Lekkerkerkers broze hand had geschud wees Holthuis mij op een houten kist naast de voordeur. Het was de originele scheepskist van Slauerhof, die de dichter op al zijn zeereizen had vergezeld.
Cornelis Pieter Lekkerkerker werd op 15 november 1910 geboren in het Utrechtse gehucht Willeskop, nabij Oudewater en Montfoort, als jongste in een gezin van twaalf kinderen. Zijn vader bezat vele stukken land, en hierdoor groeide Lekkerkerker op in zekere welstand. In zijn jeugdjaren liet zijn gezondheid hem vaak in de steek en hij bracht derhalve veel tijd in bed door. Hier verslond hij het ene boek na het andere en
| |
| |
werd de kiem gelegd voor zijn interesse in literatuur.
Zijn middelbare schooltijd speelde zich af op de gemeentelijke hbs in Woerden en op het Christelijk Gymnasium te Utrecht. In 1930 nam hij afscheid van het gymnasium, echter zonder het eindexamen af te leggen. Deze beslissing zorgde voor een onherstelbare breuk met zijn vader, die erop stond dat hij zijn diploma zou halen en dan notaris of bankklerk zou worden.
Lekkerkerker verliet daarop het ouderlijk huis en vestigde zich in Utrecht, waar hij een universitaire studie wilde volgen. Na een jaar liet hij dit plan varen, mede door zijn penibele financiële situatie. Hij verhuisde naar Amsterdam om, naar eigen schrijven, zijn leven ‘ondanks tegenstand, geheel aan de letteren’ te wijden. Hij verrichtte allerlei hand- en spandiensten voor kranten en uitgeverijen, maar keerde in 1934 weer terug naar Utrecht, om daar in relatieve armoede een kamer te betrekken.
Op instigatie van de bevriende literator Jan Greshof vertrok hij in 1937 naar Brussel. Greshof, die hier al enige jaren met zijn gezin woonde, was hoofdredacteur van Het Hollandsche Weekblad, dat zich voornamelijk richtte op in België woonachtige Nederlanders. Bij dit tijdschrift kreeg Lekkerkerker een baantje als literair medewerker aangeboden, en gedurende twee jaar hield hij de lezers op de hoogte van alle ontwikkelingen binnen de Nederlandse literatuur.
Zijn grote kennis van de literaire wereld leverde hem nog een klus op: het samenstellen van de bloemlezing In aanbouw. In deze bundel werd zowel poëzie als proza van ruim vijftig jonge auteurs opgenomen, waaronder Gerrit Achterberg, Anna Blaman, Johan Daisne en Karel Jonckheere, en van iedere schrijver werd tevens een portrettekening of -foto afgedrukt. Het kostte Lekkerkerker een hoop heen-en-weergeschrijf om al deze jongelingen in één boek samen te brengen. Zijn epistolair talent kwam hem hier goed van pas. Met een aantal van de door hem aangeschreven auteurs, zoals Bertus Aafjes en Jac. van Hattum, zou Lekkerkerker vele jaren vriendschappelijk contact blijven houden.
De bloemlezing, in 1939 uitgegeven door H.P. Leopold's Uitgeversmaatschappij, werd een bescheiden verkoopsucces in zowel Nederland als Vlaanderen. Lekkerkerker schotelde het lezerspubliek met deze bundel een boeiende en representatieve collectie gedichten en verhalen voor van de nieuwe lichting literatoren. Het belang van In aanbouw werd later nog eens onderstreept, toen er in 1988 een facsimile-editie van verscheen.
| |
| |
Na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog belandde Lekkerkerker na enige omzwervingen weer in Amsterdam, alwaar hij een betrekking vond bij Uitgeverij Contact, gevestigd op de Prinsengracht. Hij kon hier aan de slag als eerste redactionele assistent van de directie, wat inhield dat hij onder meer de contacten met auteurs verzorgde, manuscripten beoordeelde, drukproeven corrigeerde, prospectussen opstelde en het literair archief bijhield. Kortom: een spin in het web van de uitgeverij.
In 1941 zagen de drie delen poëzie en het eerste deel proza van de Verzamelde werken van J. Slauerhof het licht, samengesteld door Lekkerkerker. Al sinds 1937 werkte hij aan dit omvangrijke project, dat als zijn levenswerk gezien mag worden. Al op jonge leeftijd was Kees Lekkerkerker gefascineerd geraakt door de poëzie van Slauerhof. Toen na het overlijden van de dichter in 1936 een commissie in het leven werd geroepen met als doel een uitgave van het verzameld werk van Slauerhof te verzorgen, schreef Lekkerkerker een brief aan de commissieleden. Hij stelde hierin dat hij beschikte over een vrijwel compleet overzicht van de in kranten en tijdschriften gepubliceerde gedichten van Slauerhof, en bood zijn hulp aan.
Een antwoord van de commissie, bestaande uit D.A.M. Binnendijk, Menno ter Braak, N.A. Donkersloot, Jan Greshof, H. Marsman en A. Roland Holst, bleef echter uit. Enige maanden later moest Lekkerkerker uit de krant vernemen dat zijn brief de commissie wél had bereikt en dat hij was benoemd tot secretaris. Ook de taak de Verzamelde werken te verzorgen kwam op zijn schouders terecht, alhoewel dit niet van een leien dakje ging. Vooral de poëzie zorgde voor de nodige moeilijkheden. Lekkerkerker kon niet volstaan met het chronologisch achter elkaar plaatsen van de afzonderlijke dichtbundels: Slauerhof schrapte in de herdrukken van vier van zijn bundels een aantal gedichten (die dan als appendix aan het eind van de desbetrefende bundels moesten worden opgenomen) en hij bundelde maar liefst elf gedichten twee keer (die, om de compositie van de gedichtenbundels niet te verstoren, dubbel zouden moeten worden afgedrukt in de Verzamelde gedichten).
Het samenstellen werd nog eens bemoeilijkt doordat E. du Perron de Slauerhofcommissie een concept voor een verzamelbundel had voorgelegd dat volgens hem de goedkeuring van Slauerhof droeg. Du Perron wilde de bestaande bundels slechts als kernen handhaven en deze aanvullen met gedichten uit dezelfde tijd. Het concept van Du Perron bood zo weliswaar een oplossing voor het opnemen van de geschrapte gedichten,
| |
| |
maar leverde tegelijkertijd weer tal van nieuwe problemen op. De commissie besloot echter dat Lekkerkerker dit concept als uitgangspunt voor de Verzamelde gedichten diende te nemen.
In deze periode werd ook een grote, zwarte scheepskist bij hem afgeleverd, afkomstig van de moeder van Slauerhof. Deze kist was gevuld met talloze manuscripten, waaronder een groot aantal nog ongepubliceerde gedichten. Tussen de vele papieren trof Lekkerkerker ook de opzet aan voor een nieuwe bundel, Al dwalend, waarin Slauerhof een selectie uit zijn verspreid dichtwerk wilde opnemen. Lekkerkerker besloot deze nieuwe bundel te integreren in het concept van Du Perron en Al dwalend als aparte kern te beschouwen.
Om de verschillende bundels aan te kunnen vullen met werk uit dezelfde periode was een juiste datering van de gedichten noodzakelijk, maar dit bleek lastiger dan gedacht. De manuscripten uit de zeemanskist droegen zelden een datum, en ook het ongebundelde werk was niet altijd even gemakkelijk te plaatsen in de tijd. Zo kon een gedicht, dat in 1934 in een tijdschrift werd gepubliceerd, net zo goed al in 1928 zijn geschreven. In februari 1938, een klein jaar na de bezorging van de scheepskist, zond Lekkerkerker zijn eerste resultaten aan de commissie, waaronder de (eerste versie van de) bundel Al dwalend. Menno ter Braak toonde zich in een brief aan Du Perron niet alleen onder de indruk van de door Lekkerkerker verrichte arbeid, maar ook van de constante kwaliteit van Slauerhofs gedichten. Door enige uitgeversperikelen werd de uitgave van de Verzamelde werken ruim een jaar uitgesteld, Het uitstel kwam Lekkerkerker niet slecht uit, want zo kon hij de laatste puntjes op de i zetten: het samenstellen van de drie delen Verzamelde gedichten had hem, mede door de talloze onbekende verzen uit de scheepskist, veel meer tijd gekost dan aanvankelijk gepland.
Begin april 1940 was de editie dan eindelijk gereed en werden de drukproeven verstuurd naar de leden van de Slauerhofcommissie. Via Menno ter Braak kreeg Du Perron, die steeds meer de rol van extern adviseur vervulde, ook een drukproef van het eerste deel van de Verzamelde gedichten onder ogen. Zijn oordeel over het eindresultaat was niet bepaald positief, zoals blijkt uit de maar liefst zeven uitvoerige brieven en briefkaarten die hij op 11, 12 en 13 april 1940 stuurde aan Ter Braak. Zijn kritiek ging aanvankelijk over de tekstverbeteringen die Lekkerkerker eigenhandig had aangebracht, maar bij een tweede lezing viel Du Perron vooral over de door Lekkerkerker gemaakte indeling. Hij betitelde deze
| |
| |
als ‘administratief’ en meende dat Lekkerkerker aan een ‘klasseermanie’ leed. De kwestie zat Du Perron, die enige tijd ervoor had toegezegd een inleiding op het verzameld proza te schrijven, erg hoog. Hij maakte zich steeds kwader over de manier waarop Lekkerkerker de gedichten had onderverdeeld in de verschillende kernen en kwalifceerde de Verzamelde gedichten afwisselend als ‘een aanfuiting’, ‘Slauerhof-mislukking’ of als ‘lekkerkererij’. Ook de samensteller kreeg heel wat naar zijn hoofd geslingerd: Du Perron omschreef Lekkerkerker als ‘snertvent’ en ‘importante wijsneus’. Zijn ongenoegen over Lekkerkerker en zijn werk uitte Du Perron niet alleen tegenover Ter Braak, maar ook tegenover andere commissieleden.
Ter Braak besloot de rol van bemiddelaar op zich te nemen en stelde Lekkerkerker en Du Perron voor bij hem thuis in Den Haag de zaak uit te praten en tot een compromis te komen. Eind april 1940 reisde Lekkerkerker tweemaal vanuit Brussel naar Den Haag, en tijdens deze bijeenkomsten is naar alle waarschijnlijkheid een compromis met betrekking tot de indeling bereikt, want de brief die Du Perron op 27 april 1940 zond aan Lekkerkerker handelde alleen maar over relatief onbelangrijke taalkwesties en was bovendien vriendelijk van toon.
Deze brief zou overigens ook het laatste levensteken van Du Perron aan Lekkerkerker vormen. Du Perron overleed op 14 mei aan een hartaanval, een dag later gevolgd door Menno ter Braak, die zijn dood zelf verkoos. Ook een derde lid van de Slauerhofcommissie liet in de begindagen van de Tweede Wereldoorlog het leven: H. Marsman kwam om op zee toen in de vroege morgen van 21 juni 1940 de boot, waarmee hij naar Engeland wilde vluchten, werd getorpedeerd. Zijn essay Bij Slauerhofs poëzie, dat als inleiding bij de eerste editie van de Verzamelde gedichten zou dienen, had Marsman nog voor deze noodlottige boottocht weten te voltooien.
De Verzamelde gedichten riep bij verschijning vele vragen op door het ontbreken van een verantwoording (die gepland stond als apart deel in de reeks). Hoe was bijvoorbeeld de kern Al dwalend precies samengesteld? En in hoeverre had Lekkerkerker zich gehouden aan het oorspronkelijke concept van Slauerhof? Ook de herdruk van de Verzamelde gedichten uit 1947, nu als afzonderlijke, tweedelige uitgave, kende geen verantwoording. Omdat Lekkerkerker in de veronderstelling verkeerde dat er spoedig een apart deel tekstverantwoording voor de Verzameld werken (inclusief de gedichten) zou verschijnen, meende hij te kunnen volstaan met
| |
| |
een korte aantekening waarin hij aangaf dat deze editie een aantal verbeteringen was doorgevoerd.
De uitgave van de Verzamelde werken van Slauerhof bereikte zijn voltooiing in 1958 met de publicatie van het achtste deel, Critisch proza. Het beloofde deel met de verantwoording bleef echter uit, en ook toen in 1961 een herziene druk van de Verzamelde gedichten (met negen toegevoegde verzen) in de boekhandel lag, was er van de beloofde tekstverantwoording geen spoor te bekennen. Vooral vanuit letterkundige hoek bestond de behoefte aan een heldere verantwoording van de poëzie, en men reageerde teleurgesteld op het alsmaar uitblijven van publicatie ervan. Naarmate de jaren verstreken (en de herdrukken van de Verzamelde gedichten elkaar in rap tempo opvolgden) begon men zich openlijk af te vragen of er überhaupt wel een tekstverantwoording bestond.
In 1980 trok journaliste Jessica Voeten de stoute schoenen aan en ondervroeg Lekkerkerker voor de nrc over Slauerhof en de tekstverantwoording waar velen zo reikhalzend naar uitzagen. Op de constatering van Voeten dat deze nog altijd niet was verschenen, antwoordde Lekkerkerker zonder terughoudendheid: ‘En zal ook niet verschijnen; waarom niet? [...] Er kwamen zoveel nieuwe manuscripten tevoorschijn en zoveel brieven, ik geloof meer dan zeshonderd, en die leverden zoveel nieuwe gegevens op, dat het me meer en meer duidelijk werd dat ik niet meer achter de tekst van de Verzamelde Werken kon staan. De verantwoording, die ik herschrijven moest, begon zoveel errata te bevatten, dat het zicht op de varianten helemaal verloren dreigde te gaan. Ik begreep dat er een heel nieuwe Slauerhof moest komen. Met tegelijkertijd een uitgebreide verantwoording.
De opmerking van Lekkerkerker dat hij niet meer achter de tekst van zijn Slauerhof-editie stond, was veelzeggend. Het verklaarde waarom hij weinig moeite had gestoken in het toch nog laten verschijnen van de verantwoording, en waarom hij vanaf 1961 de herdrukken van de Verzamelde gedichten niet had uitgebreid. In de loop der jaren was er immers een fink aantal onbekende gedichten van Slauerhof opgedoken, maar deze ontbraken in elke nieuwe editie. Zelfs de veertien verzen die Lekkerkerker zelf in 1946 uit de nalatenschap van Slauerhof koos voor het literaire tijdschrift Proloog kwamen niet in aanmerking voor opname. Het idee een geheel herziene, wetenschappelijke editie van Slauerhofs gedichten te maken (uiteraard met een uitgebreide tekstverantwoording) zou Lekkerkerker de rest van zijn leven niet meer loslaten.
In 1947 verliet Lekkerkerker uitgeverij Contact om zijn geluk elders
| |
| |
te beproeven. Zijn vertrek viel samen met de laatste jaargang van Proloog, waarvan hij sinds de oprichting in 1945 redactiesecretaris was geweest. Twee jaar na zijn vertrek bij Contact werd Lekkerkerker secretaris van het pas opgerichte Uitvoerend Comité ter Herdenking van Jacob Israel de Haan, dat onder voorzitterschap van Victor E. van Vriesland stond. Het doel van dit comité, de verzamelde gedichten van De Haan te publiceren, betekende voor tekstbezorger Lekkerkerker weer enige jaren werk, zij het dat hij er nauwelijks voor betaald kreeg. Niet alleen het naspeuren van alle gedichten kwam op Lekkerkerkers schouders terecht, hij diende ook nog eens een zo groot mogelijk Comité van Aanbeveling bijeen te krijgen, teneinde een subsidie voor het project veilig te stellen. Hij wist door middel van een ‘noodkreet’ een groot aantal bekende schrijvers en dichters, waaronder Gerrit Achterberg, Willem Elsschot, W.F. Hermans en Simon Vestdijk, zitting in dit comité te laten nemen.
De lange zoektocht naar een uitgever die het grote project aandurfde eindigde bij G.A. van Oorschot, maar deze wilde uiteindelijk pas met drukken beginnen wanneer er 750 exemplaren bij voorintekening verkocht zouden zijn. Daarom lagen pas in de zomer van 1952 de twee delen Verzamelde gedichten in de boekhandel, voorzien van een stemmig zwart, door Helmut Salden ontworpen omslag. De uitgave, die veel voeten in de aarde had gehad, werd door van Oorschot later getypeerd als een commerciële mislukking. Hij schreef een jaar na verschijnen aan het Comité dat er geen enkel exemplaar meer werd besteld en dat de bij aanbieding verkochte exemplaren aan de boekhandel stof stonden te vergaren op de planken.
Het was niet de enige tegenslag die Kees Lekkerkerker in deze jaren te verwerken kreeg. Begin jaren vijftig kregen de plannen een museum voor de Nederlandse letterkunde op te richten steeds meer vorm. Op 15 juni 1954 vond de formele oprichtingsvergadering plaats van het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, kortweg het Letterkundig Museum genoemd. Uiteraard kon een museum niet zonder hoofdconservator, en de zoektocht hiernaar leidde uiteindelijk naar Gerrit Borgers. Daar Borgers de vele ambitieuze plannen van het Letterkundig Museum niet in zijn eentje kon verwezenlijken, werd er al spoedig uitgekeken naar nieuwe werknemers. Naast enkele assistenten had men ook behoefte aan een adjunct-conservator. Lekkerkerker, die nog steeds op zoek was naar betaalde literaire arbeid, had her en der te kennen gegeven wel iets te voelen voor deze functie. Binnen het bestuur van het Let- | |
| |
terkundig Museum ontstond echter een meningsverschil over de vraag wie het meest voor deze baan geschikt was. Men besloot uiteindelijk het idee van adjunct-conservator in vaste dienst te schrappen en de diverse werkzaamheden op freelancebasis te verdelen. Ook Lekkerkerker ging als freelancer aan de slag voor het museum, maar dat hij geen functie met een vast salaris kreeg toegewezen bleef hem dwars zitten.
Zijn financiële situatie noopte hem ertoe zich toch op deze manier aan het Letterkundig Museum te verbinden. Hij werd ingezet als maker van Bibliografische kaarten, die verschenen als Mededelingen van de Documentatiedienst. Het was de bedoeling dat deze kaarten op gezette tijden zouden verschijnen, maar door geldgebrek en het afhaken van andere freelancers kwam in de beginjaren de productie ervan bijna geheel op Lekkerkerkers schouders terecht. Vanaf aanvang liep het project dan ook al vertraging op. Kees Lekkerkerker was allerminst blij met de situatie en ook de honorering van zijn werkzaamheden beviel hem geenszins. Hij kreeg per geleverde kaart betaald, maar door zijn enorm nauwgezette manier van werken besteedde hij veel meer tijd dan gepland aan het project. Zijn extreme nauwkeurigheid begon hem hier duidelijk parten te spelen: stad en land moest worden afgereisd om een bepaalde druk van een titel in handen te krijgen, en deze werd dan nauwkeurig gemeten en bekeken. Lekkerkerker bezocht dan ook geregeld uitgeverijen en auteurs thuis om hun archiefexemplaren te onderwerpen aan zijn Bibliografische onderzoek.
Ondanks het continue gesteggel over geld bleef hij tot 1987 (Lekkerkerker had toen de respectabele leeftijd van 77 jaar bereikt!) de Mededelingen van de Documentatiedienst maken en de andere bibliografen van het Letterkundig Museum van adviezen voorzien. Doordat zijn kaarten de basis van het Bibliografische project vormden, werden latere bibliografen min of meer gedwongen in Lekkerkerkers voetsporen te treden en even minutieus (en tijdverslindend) te werk te gaan. Na zijn vertrek als freelancer besloot de toenmalige directie al snel met het prestigieuze maar o zo prijzige kaartsysteem te stoppen. In 1992 kwam er dan ook offcieel een einde aan de Mededelingen (alhoewel de allerlaatste afevering pas in 1996 van de persen rolde).
Naast het werk voor het Letterkundig Museum nam Lekkerkerker in de jaren zeventig nog eenmaal een grote klus op zijn schouders: het samenstellen van het Verzameld werk van Ed. Hoornik. Na het overlijden van de dichter en schrijver in 1970 zagen de erven graag het verzameld
| |
| |
werk verschijnen, en sloten hiertoe een overeenkomst met uitgeverij Meulenhof. Een speciale zevenkoppige commissie werd gevormd, waarin naast Lekkerkerker ook J. Bernlef en K. Schippers (Hoorniks schoonzonen) én Mies Bouhuys (Hoorniks echtgenote) zitting namen.
Lekkerkerker werd aangewezen als tekstbezorger en hij ging meteen aan de slag. In 1972 verscheen het eerste deel, de Verzamelde gedichten, en een jaar later het Verhalend proza. Toen de uitgever evenveel haast wilde maken met het derde deel trok Lekkerkerker aan de bel: er was nog steeds geen contract opgesteld met betrekking tot de honorering. De uitgeverij wilde geen vertraging oplopen en stelde een contract op dat Lek-kerkerker de som van 15.000 gulden in het vooruitzicht stelde. Het derde en vierde deel van Hoorniks Verzameld Werk verschenen respectievelijk in 1974 en 1975, maar het vijfde deel liet lang op zich wachten. De vertraging zat hem vooral in de samenstelling van de uitvoerige bibliografe, die in dit deel zou worden opgenomen. Net als aan zijn bibliografeën voor het Letterkundig Museum besteedde Lekkerkerker veel meer tijd dan gepland aan dit project. Namens de uitgeverij schreef directeur Laurens van Krevelen hem begin januari 1977 een brandbrief, waarin hij Lekkerkerker aanmaande het project spoedig te voltooien. Pas in 1978 lag het vijfde deel in de winkel, en net als de Verzamelde gedichten van Jacob Israël de Haan was ook het Verzameld Werk van Hoornik een commerciële fop: de productiekosten wogen nauwelijks op tegen de opbrengst.
Lekkerkerker zou zich nog eenmaal intensief met Slauerhof bezighouden. In de jaren tachtig en het begin van de jaren negentig brachten de uitgeverijen Nijgh & Van Ditmar en bzztôôh een aantal van Slauerhofs romans en verhalenbundels in afzonderlijke edities uit. Lekkerkerker werd de ruimte geboden iedere titel van een verantwoording te voorzien, en deze mogelijkheid nam hij met beide handen aan. Eindelijk kon worden geput uit de verantwoording van Slauerhofs Verzamelde Werken, die al jaren ongebruikt stof lag te vergaren. De reeks, waarin onder andere Het leven op aarde en De opstand van Guadalajara werden opgenomen, verscheen in een uniforme blauwe band met lichtblauw stofomslag. Kees Lekkerkerker liet met zijn verantwoordingen precies zien waarom hij al in 1961 de Bijzondere prijs van de Jan Campert-stichting had gekregen: uitermate nauwgezet beschreef hij alle door hem gevonden tekstvarianten in handschriften en gedrukte teksten. Zo besloeg de tekstverantwoording in de nieuwe editie van Schuim en as uit 1991 maar liefst veertig van de in totaal 172 bladzijden die het boek telde!
| |
| |
Naarmate Lekkerkerker ouder werd, trok hij zich steeds verder terug in zijn eigen wereld. Het contact met zijn vrienden van vroeger (voor zover zij nog in leven waren) verwaterde en hij bezocht zelden nog recepties of (literaire) bijeenkomsten. Deze gelegenheden vormden voor hem jarenlang de plek bij uitstek om vrienden te ontmoeten en contacten op te doen. Door een ongelukkige val brak Lekkerkerker begin 2006 zijn heup, waarna hij werd opgenomen in het vu-ziekenhuis. Na enkele maanden revalideren in het Amsterdamse St. Bernardus was hij weer voldoende hersteld om terug te keren naar zijn kamer in het ‘centrum van ouderen’ Flesseman, waar hij sinds 2001 woonde. Hier overleed hij op 28 augustus 2006, terwijl hij op de rand van zijn bed zat. Een zuster had hem net zijn steunkousen aangetrokken.
menno voskuil
Dit levensbericht is deels gebaseerd op mijn artikel In dienst van de letteren, gepubliceerd in De Parelduiker (nummer 5, 2010).
| |
Voornaamste geschriften
J. Slauerhof, Verzamelde werken. Zeven delen, bezorgd door K. Lekkerkerker. Rotterdam/Amsterdam 1941-1958. |
Jacob Israël de Haan, Verzamelde gedichten. Twee delen, bezorgd door K. Lekkerkerker. Amsterdam 1952. |
Ed. Hoornik, Verzameld werk. Vijf delen, bezorgd door K. Lekkerkerker. Amsterdam 1972-1978. |
J. Slauerhof, Alleen in mijn gedichten kan ik wonen. Bloemlezing uit zijn gedichten samengesteld en ingeleid door K. Lekkerkerker. Amsterdam 1978. |
|
|