| |
| |
| |
Anna Frank-van Westrienen
Amsterdam 16 juli 1917 - Heemstede 22 januari 2012
Haar beide dochters, Katrientje en Susan, fungeerden als paranimf toen Anna Frank-van Westrienen op 9 februari 1983 te Leiden promoveerde op haar studie over de Groote Tour, de educatiereis van de Nederlanders in de zeventiende eeuw. Haar proefschrift is weldra erkend als standaardwerk en leidde tot haar lidmaatschap van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, waarop ze altijd prijs heeft gesteld. De dissertatie heeft als opdracht: ‘Aan mijn man. Aan onze kinderen’. Aan hen was het leven van mevrouw Frank in de allereerste plaats gewijd. Pas nadat haar man zich uit zijn actieve beroepsleven had teruggetrokken en de kinderen het huis uit waren, greep zij terug op haar oude interesses, die haar nooit verlaten hadden en waaraan zij weldra richting en vorm zou geven. Het mondde uit in twee belangwekkende boeken, begeleid door een belangstelling voor tal van zaken, met name die van de Nederlandse wetenschappelijke uitgeverij.
Anna van Westrienen werd op 16 juli 1917 geboren in Amsterdam, de hoofdstad van het Koninkrijk der Nederlanden, dat zij tot in de uithoeken van het toenmalige rijk zou leren kennen. Haar vader had zijn opleiding in Delft gekregen als werktuigkundig en elektrotechnisch ingeni- | |
| |
eur (1909, resp. 1911). Aanvankelijk was hij werkzaam bij de Gemeentelijke Electriciteitswerken van Amsterdam, waar het gezin woonde in de keurige Vossiusstraat. Hieraan zal Anna geen herinneringen hebben gehad, maar de naamgever van de straat, Gerardus Joannes Vossius, was de auteur van verschillende werken in haar latere particuliere bibliotheek. Daarna kwam haar vader in dienst van de Bataafsche Oliemaatschappij (later Shell). Vandaar die uithoeken: ze bracht haar vroege jeugd door in Balikpapan (Oost-Borneo) en op Curaçao. Van het verblijf in de kolonien en het reizen heeft ze zeer genoten en ze is tot in haar laatste levensjaar een gretig reizigster gebleven. Nog in het najaar van 2011 maakte ze, met een kleindochter, een cruise door het Middellandse Zeegebied, waarvan ze opgetogen vertelde. Toen ze de middelbare schoolleeftijd bereikte, overkwam haar het ongeluk van menig Nederlands kind in Indië: ze moest alleen terug naar patria, zonder vader en moeder. Bij een eerste gastgezin in Rotterdam kon ze haar draai niet vinden. Maar in een tweede gastgezin kreeg ze voor haar zestiende verjaardag een dagboek, waarin haar eerste zin luidde: ‘De eerste regels in m'n langbegeerde dagboek!’ Hier is ze gelukkig geweest en aan dit gezin heeft ze, zoals ze zelf schrijft, heel veel te danken gehad. In Rotterdam heeft ze toen ook haar diploma gymnasium alfa gehaald.
Nieuwe vrijheid kwam toen ze in Leiden ging studeren in september 1936. Ze werd geen spoorstudent, maar was een van die nette meisjes die een kamer betrokken bij mevrouw Vosmaer-Röell aan het Rapenburg. Als haar vakantieadres gaf ze op: Dr. Anna van Westrienen, een zuster van haar vader, gepromoveerd kinderarts aan de Westersingel in Rotterdam. Ze werd ook lid van de v.v.s.l., de Vereeniging van Vrouwelijke Studenten in Leiden en van het dispuut Litteris Sacrum, wat haar een levenslange vriendschap met A.E. (Dolf) Cohen opleverde. Ze was bovendien een hartstochtelijk roeister. Wat ze ook ondernam, ze gaf in alles blijk van een vast gevoel voor decorum. Dat wil bijvoorbeeld zeggen: hoe vermoeid je als roeister ook over de fnish kwam, je bleef kaarsrecht in de boot zitten, niet voorover hangend, laat staan overboord. Ze volgde de colleges vaderlandse geschiedenis bij H.T. Colenbrander, wiens plichtmatige colleges op weinigen aantrekkingskracht uitoefenden. Veel interessanter waren de colleges algemene geschiedenis van Huizinga. Behalve als cultuurhistoricus (Herfsttij der Middeleeuwen was inmiddels in het Duits, Engels en Frans vertaald) was hij ook als cultuurcriticus vermaard geworden met zijn bestseller In de schaduwen van morgen (1935). Daar
| |
| |
kwam in 1938 zijn tweede meesterwerk bij, zijn Homo ludens, dat hem internationale beroemdheid gaf als cultuurfilosoof. Ook studeerde Anna kunstgeschiedenis bij W. Martin. Op 17 november 1939 slaagde ze voor haar kandidaatsexamen. In dat academiejaar volgde ze een college cultuurgeschiedenis van de achttiende eeuw bij Huizinga.
De Leidse universiteit was de eerste die door de Duitse bezetter werd gesloten. Op 26 november 1940 hield professor R.P. Cleveringa een toespraak tot de studenten in het groot-auditorium van de universiteit, waarbij hij een principieel en krachtig protest uitsprak tegen het ontslag van de joodse werknemers aan de universiteit. Dus niet alleen de hoogleraren, maar alle joodse collega's in alle rangen. De zeer emotionerende toespraak werd besloten met een spontaan Wilhelmus dat niemand onberoerd liet, ook Anna niet. De flmbeelden die van deze toespraak bestaan, zijn een reconstructie van na de bezetting. Anna was bij het echte, sensationele moment. Weldra zat ze in het studentenverzet. Niet uit politieke of religieuze overtuiging, zoals ze zelf eens schreef, maar uit ‘diepgewortelde morele verontwaardiging over bezetting, Duitse decreten, vervolging en berechting’. Zelf had ze een bijzonder talent om identiteitspapieren na te maken. Haar materiaal, pennetjes, een inktrollertje etc., in een groen zakje bewaard, toonde ze nadien herhaaldelijk aan belangstellenden. Ze wijdde zich vooral aan hulpverlening aan joodse medeburgers door te zorgen voor huisvesting, persoonsbewijzen en voedselvoorziening. In 1944 had ze op wonderbaarlijke wijze een Citroën tot haar beschikking met een joodse chaufeur, zoon van een Duitse moeder. Dat kwam goed van pas bij controles tijdens voedseltochten, als ze terugkwam van tochten naar Friesland of Groningen. Als het ware tussen de bedrijven door heeft ze in 1943 aan de Rijksuniversiteit te Utrecht doctoraal examen gedaan, zonder een loyaliteitsverklaring te tekenen. Van 1 januari 1944 tot 1 juli 1945 is ze als kunsthistorisch student verbonden geweest aan het Rijksinstituut voor Kunsthistorische Documentatie in Den Haag. Ze heeft altijd het gevoel behouden dat ze haar eerste academische titel cadeau had gekregen. Vandaar haar drang dit recht te zetten met een tweede titel, nu zelf verworven uit eigen strijd en zege.
Door de omstandigheden wel veertig jaar later.
Op 7 maart 1946 trouwde Anna met Daan Frank, directeur van de Noord-Hollandsche Uitgeversmaatschappij. Anna heeft zich altijd buitengewoon geïnteresseerd voor het werk van haar man, om niet te zeggen geïdentifceerd met zijn werk. Daarom nu eerst wat meer over Frank
| |
| |
(1913-1995). Menkes Daniel Frank was geboren in 1913 en wist al vanaf zijn vijftiende dat hij uitgever wilde worden. Tussen 1932 en 1936 was hij in opleiding achtereenvolgens in Amsterdam, Leipzig, Parijs en Londen. Zijn talen sprak hij nadien vloeiend. In 1936 kwam hij in dienst bij de n.v. Noord-Hollandsche Uitgeversmaatschappij te Amsterdam. Daar werd hij in 1940 adjunct-directeur en in 1945 directeur. De Noord-Hollandsche was o.a. de huisuitgever van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Maar de ambities van Daan reikten vanaf zijn indiensttreding veel verder. Hij wilde werken uitgeven op natuurwetenschappelijk terrein, voor de internationale markt, dus in het Duits en/of Engels. Daar heeft hij zich vooral na de oorlog, ondanks zijn zware diabetes, tomeloos voor ingezet. De eerste vijf jaren waren jaren van investeren in geld, tijd en mensen. Het consolideerde de uitgeverij, dan tevens North Holland Publishing Company geheten, maar bracht nog geen grote winsten. Een liquiditeitsprobleem in 1950 leidde er zelfs toe dat hij uit eigen middelen moest bijspringen, in de vorm van een langdurige lening aan het bedrijf van 10.000 gulden. Daarna ging het crescendo en brachten verschillende klappers geld in het laatje. Daan Frank was het type van de ouderwetse, hofelijke uitgever, die tijd en aandacht schonk aan zijn auteurs en hen met zijn attenties wist te binden. Dat kon gaan in de vorm van een uitstekend diner met port en sigaren, of een vaatje haring! Maar ook inhoudelijk toonde hij zich een zeer scherpzinnig beoordelaar. De latere Zweeds-Amerikaanse Nobelprijswinnaar Kai Siegbahn had eens een manuscript ingeleverd over nucleaire spectroscopie, dat door Daan Frank kritisch werd doorgenomen. En hoewel hij zelf geen expert was, constateerde hij dat er inhoudelijk een paar onjuistheden in zaten. Hij retourneerde het manuscript met verzoek om verbetering en de auteur moest bekennen dat zijn uitgever gelijk had! De expansie
van de zaak was zodanig dat Daan Frank aparte deskundigen aannam, een voor acquisitie en een voor marketing. Ook in die keuze was hij trefzeker en het bedrijf groeide aanzienlijk.
Een belangrijk hoofdstuk in de geschiedenis van de Noord-Hollandsche, de Nohum, voor het gemak, was de uitgave van de Opera Omnia van Erasmus. Al in 1947 polste Daan Frank de Akademie of een dergelijke uitgave niet tot de mogelijkheden behoorde. Quod non. Pas in de aanloop naar het Erasmusjaar 1969 sloegen verschillende initiatiefnemers de handen ineen en kwam het zowel tot een internationale commissie (1963) als tot een akkoord met de Noord-Hollandsche. Frank van zijn
| |
| |
kant was bereid het risico voor rekening van de uitgeverij te nemen en er zelf geld in te steken. Hij doneerde in 1964 het bedrag van 5000 gulden en was ook bereid de editoren te honoreren met 3 dollar per gedrukte pagina. In 1936 was de uitgave van de werken van Van Leeuwenhoek nog aan de Noord-Hollandsche voorbijgegaan, want deze was toen ‘nog niet in staat aan de Akademie een goede internationale verkoop te waarborgen’. Een kleine dertig jaar later kon Daan Frank dank zij zijn eigen inspanningen met trots de uitgave van de werken van Erasmus garanderen: ‘Het is zonder enige twijfel, dat de huidige structuur van mijn maatschappij alle waarborgen biedt voor een effciënte en adequate verkooporganisatie voor het onderhavige werk’. Op 12 april 1965 werd het contract getekend voor een toen op dertig delen geraamd werk. Eind 2012 is het veertigste deel verschenen en het zullen er na voltooiing circa zestig zijn. Zoals Anna eens schreef: het was het troetelkind van Daan. Het was hun beider troetelkind. Toen koningin Juliana op 27 oktober 1969 in de Laurenskerk te Rotterdam het eerste exemplaar in ontvangst nam, zaten Daan en Anna op de tweede rij. Het was ook hun verdienste dat dit monumentale werk gerealiseerd was. Vele jaren later verzuimde de rechtsopvolger van de Noord-Hollandsche aan Anna een presentexemplaar te sturen van een nieuw Erasmus-deel. Een pittig briefje van haar kant herinnerde hem aan zijn verzuim, dat terstond werd goedgemaakt.
In 1969 heeft Daan Frank zijn Noord-Hollandsche verkocht aan Elsevier. Hij werd lid van de hoofddirectie en twee jaar later lid van de Raad van Commissarissen. Daan en Anna hadden niet alleen een goed huwelijk, ze zijn samen om zo te zeggen een goed uitgeversechtpaar geweest. Moesten er thuis in Heemstede, later in Aerdenhout, buitenlandse gasten worden ontvangen, dan was Anna de voortrefelijke gastvrouw. Was Daan voor zijn vele contacten buitenslands, dan was zij mam en pap tegelijk. Zoals Anna hoge eisen stelde aan zichzelf, zo verwachtte zij ook dat hun kinderen hun best deden. Ze was goed in het organiseren van kinderpartijtjes, maar tilde altijd alles wel op een hoger niveau door er een educatief tintje aan te geven. Toen zij een feestje organiseerde voor de tiende verjaardag van zoon Marius, had ze een speurtocht op de fets door Heemstede georganiseerd. Leuk, en toch leerzaam! De deelnemers kregen na afoop allemaal een boekje over een grote Nederlander uit het verleden, met inscriptie dat het ter gelegenheid van Marius' tiende verjaardag was geweest. Verbleven zij met het gezin tijdens een buitenlandse vakantie een enkele keer in een chic hotel, dan stonden de kinderen keu- | |
| |
rig op als moeder aan tafel kwam. Vader Frank had meer oog voor het sociale aspect: hij nam zijn zoon en een neef eens mee het casino in en gaf hen geld om mee te doen - tien gulden, op is op. Bij voorkomende gelegenheden toonde het echtpaar Frank zich hartelijk en buitengewoon genereus en steevast gekenmerkt door het juiste gevoel voor stijl.
Haar kleinkinderen waren zeer op haar gesteld, niet alleen om haar betrokkenheid bij hen, maar om haar betrokkenheid bij het wereldgebeuren, haar verantwoordelijkheidsgevoel, concrete doelstellingen en haar doorzettingsvermogen. Als mater familias was ze veel meer dan alleen de spil in het familieleven, ze spoorde haar kleinkinderen aan tot zelfstandig nadenken en sprak hen op aan op hun verantwoordelijkheidsbesef, zodat allen nog menigmaal denken: wat zou Omi ervan gevonden hebben...
Een gedurfde onderneming was ook het proefschrift over de Groote Tour. Het verschijnsel dat onze regentenzonen in de zeventiende eeuw voor hun studie of algemene ontwikkeling op reis togen, was algemeen bekend, voorbeelden te over. Maar niemand had het gewaagd hieraan eens een monografe te wijden, laat staan een overzichtswerk. Het gevaar je in het onderwerp te verliezen was reuzengroot. Maar voor iemand die zelf veel en graag reisde had het veel aantrekkelijks. Bovendien was het onderwerp helemaal naar de geest en het hart van de cultuurhistoricus Huizinga. Niet voor niets staat een halve zin uit Huizinga's Nederland's beschaving in de zeventiende eeuw als motto boven het eerste hoofdstuk. Elders in haar boek had ze gerust een ander lijntje mogen trekken naar Nederland's beschaving, namelijk waar ze, evenals Huizinga, de kwestie aanroert wanneer men in de Republiek als een heer beschouwd werd, vergelijkbaar met de gentleman in Engeland, of de gentilhomme in Frankrijk. De reisjournalen en brieven van zo'n dertig Nederlanders vormden de bron voor haar studie. Scherp bakende Anna Frank de hoofdstukken af: de voorbereidingen van de reis, het transport, de moeilijkheden die in het buitenland te verwachten waren, de aanbevelingsbrieven die onontbeerlijk waren en de regeling van de financiële zekerheden voor als er onderweg iets mis mocht gaan. Vervolgens de ervaringen onderweg, wat men ervan opstak, de berichtgeving naar huis en dergelijke. De nadruk ligt op de reis als educatiemiddel, de algemene ontwikkeling, waarbij en passant menigmaal een academische graad in het buitenland werd verworven. Uitdrukkelijk liet zij de academische studiereis in engere zin buiten beschouwing, de reis die uitsluitend om studie en doctorstitel begonnen was. Ze realiseerde zich dat dit een kunstgreep was die op kritiek zou stui- | |
| |
ten, maar die ze toch toepaste om niet in de massa
van academiereizigers verloren te raken. Ruiterlijk erkende zij dat literatuurhistorica Anna de Haas, daartoe aangezocht door Daan, om zo te zeggen haar reiscompagnon is geweest, behulpzaam bij het ordenen en weglaten. Het is een goed gestructureerd boek geworden, een leesbaar boek vol verhalen en bijzonderheden, al was haar taalgebruik ook voor 1983 archaïsch. Anderzijds: uitdrukkingen als ‘gezellige kout’ en ‘luchtige kortswijl’ waren natuurlijk ook een spel met haar bronnen. Maar wie eens wanhoopt aan de taal van nu, aan het getwitter, de oneliners en soundbytes, kan troost zoeken bij het boek van Anna Frank-van Westrienen, een cultuurhistorische studie een leerlinge van Huizinga en Martin waardig. De promotie zelf verliep vlekkeloos, zij het dat na de eerste vraag de kandidaat (zoals dat in Leiden heet) de aanwezigen in spanning hield met een lang aangehouden zwijgen. Menigeen dacht: nu gaat het mis, menig ander brak het angstzweet uit, totdat zij het juiste woord gevonden had en alle opponenten trefend van repliek diende. Onnodig te zeggen dat een copieus diner voor vele genodigden de feestelijke dag afsloot.
In de Groote Tour wordt ook de reis van Pieter Teding van Berkhout behandeld. Tussen de papieren van Pieter had ze een schoolschrift gevonden, een schoolschrift Latijn, met allerlei afbeeldingen van emblematische voorstellingen. Het was nadrukkelijk geen collegedictaat, geen aantekeningen van een student, maar een schrift van iemand in de middelbare schoolleeftijd. Een studie over dit schoolschrift werd haar volgende doel. Ze realiseerde zich dat het schrift in de Noord-Nederlandse Republiek iets volstrekt unieks was - in tegenstelling tot het katholieke zuiden, waar in het middelbaar onderwijs het gebruik van emblemen heel courant was, met name in de onderwijs dat gegeven werd door de jezuïeten. Of Pieter privé onderwijs kreeg, of naar een Latijnse school ging, heeft ze niet kunnen achterhalen. Wel heeft ze na jaren van grondige studie, het aankopen van tal van embleembundels en het bezoeken van bibliotheken in binnen- en buitenland, vrijwel alle bronnen van Pieter kunnen traceren. Ook in deze overdaad was de vaste hand van Anna de Haas onmisbaar. Het mondde uit in een hoogst originele en aantrekkelijke presentatie van het schoolschrift van Pieter. Bij de vele noodzakelijke illustraties was het mij een plezier haar van dienst te zijn. Uit de gebruikte boeken, zowel die van de Universiteitsbibliotheek Leiden als uit haar eigen verzameling, kozen we samen de mooiste afbeeldingen. Toen die schat geopend op tafel lag, stelde ik haar voor om aan haar studie een ten- | |
| |
toonstelling te wijden en het boek in de Universiteitsbibliotheek Leiden te presenteren. Op 6 juli 2007, elf dagen voor haar negentigste verjaardag, vond een van de drukst bezochte en charmantste openingen plaats die we ooit in de ub Leiden hebben mogen organiseren. Het rijke bezit van de ub Leiden, waaronder vele verschillende drukken van de Spaanse emblematicus Saavedra Fajardo, de voornaamste bron van Pieter, maakte het mogelijk veel
tekeningen uit het schoolschrift te tonen naast de originele voorbeelden. Om de negentigjarige en haar werk te huldigen boden twee vitrines een overzicht van haar eigen leven in en buiten de Leidse universiteit: haar inschrijving, haar Litteris-lint, foto's van haar als roeister plaatsten de bezoeker driekwart eeuw terug. Op aanraden van zoon Marius stond ook deel I van de Opera Omnia van Erasmus, van de Noord-Hollandsche, uitgestald. Bij het zien van de Erasmus, samen staande voor de vitrine, kneep ze toen even zachtjes in mijn onderarm, als teken van erkentelijkheid. Moment suprême - beter waardering kun je als schrijver van een levensbericht niet wensen.
In die jaren speelde er nog een heel andere kwestie. Ze had zich aangegord, de beeldspraak is zeer op zijn plaats, om er voor te zorgen dat er eens een goede monografe zou worden gewijd aan de Nederlandse wetenschappelijke Engelstalige uitgeverijen. Lees: Frank's Noord-Hollandsche, naast de grote concurrenten - de gentlemen spraken zelf over collega's - Martinus Nijhof en Elsevier, later Reed-Elsevier. Een belangwekkend, maar niet gemakkelijk en op het eerste gezicht onaantrekkelijk onderwerp dat hoge eisen stelde aan de schrijver: hij moest niet alleen uitgeversarchieven en correspondentie doornemen, maar ook capabel zijn om de natuurwetenschappelijke ontwikkelingen op tal van gebieden gedurende een halve eeuw, niet alleen te kunnen volgen, maar leesbaar te kunnen presenteren aan een algemeen publiek. Door haar insisteren, enthousiasmeren en voorwaarden scheppen is dat boek er gekomen. Cees Andriesse, de auteur van de mooie Huygens-biografe Titan kan niet slapen, heeft met zijn Dutch messengers. A history of science publishing, 1930-1980 een knappe prestatie geleverd. Onnodig te zeggen dat dit boek in een stijlvolle omgeving werd gepresenteerd tijdens een druk bezochte bijeenkomst in het gebouw van de Hollandse Maatschappij van Wetenschappen.
Een enthousiaste en zeer betrokken mevrouw Frank vormde ook de spil van de Kattendijke-werkgroep (1997-2005): een team bestaande uit mediëvisten van diverse pluimage die in de avonduren bij haar thuis kwa- | |
| |
men, in de fat in Heemstede, om zich gezamenlijk te buigen over een Hollands-Utrechtse kroniek over de tijd van 1370 tot 1420. Dit handschrift vererfde sedert 1614 van vader op oudste zoon in het geslacht Kattendijke. De huidige eigenaar is haar schoonzoon Hugo Huyssen van Kattendijke, wonende te Singapore, waar zij uiteraard regelmatig op bezoek kwam. De werkgroep was wat je noemt interdisciplinair van samenstelling: de een had kennis van handschriften, de ander van wapenkunde, de derde van geschiedenis, de vierde van het Middelnederlands, de vijfde van het zeventiende-eeuws. De bijeenkomsten - het zullen er zo'n tien geweest zijn - waren uiterst geanimeerd, en leidden tot een schitterende, tot in de puntjes verzorgde uitgave van het handschrift door het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis in 2005.
Vervolgens had Anna Frank haar zinnen gezet op de oude Elsevierdrukken van de firma Reed-Elsevier, die naar haar mening schromelijk werden verwaarloosd en die zij eigenlijk liever ondergebracht zag in de Universiteitsbibliotheek Leiden. Als conservator deelde ik graag in deze zorg. Bij de verhuizing van Uitgeversmaatschappij Bonaventura Elsevier van de Jan van Galenstraat in Amsterdam naar een hoge kantoorkolos in Amsterdam-Sloterdijk waren de boeken in kunststof containers verhuisd en gedurende langere tijd ontoegankelijk. Brieven van mevrouw Frank en Otto ter Haar aan het hoofdbestuur haalden niet alleen niets uit, ze bleven ook onbeantwoord. In mei 2011 had ik het genoegen uitgenodigd te worden voor een presentatie van de collectie, ten kantore van de frma. De boeken bleken in keurige kasten te staan, gefankeerd door portretten van voormalige directeurs. Maar belangrijker nog: de collectie geniet de zorg van een deskundig en toegewijd team en de titels zijn te raadplegen in een online-catalogus http://www.elsevierheritagecollection.org. Ons door mevrouw Frank ontstane contact met Reed-Elsevier leidde tot het instellen van het zogeheten Elsevier-fellowship, dat wil zeggen dat onderzoekers uit binnen- en buitenland een beurs ontvangen om in de Leidse ub onderzoek te komen verrichten.
Kon ik haar hierin geruststellen, er waren tal van zaken waarin zij mij haar ongerustheid of ongenoegen meedeelde. Bijvoorbeeld dat het Rijksarchief zo onnozel en kortzichtig was zichzelf in Nationaal Archief te herdopen, net zoals onder de Duitse bezetting. Juist over haar aanwezigheid bij de rede van Cleveringa had ze graag eens van gedachten willen wisselen met een journalist van onze universitaire bladen om haar ervaringen vast te leggen. Hoe we ons ook inspanden, het is ons niet gelukt.
| |
| |
Nog één artikel had ze zich voorgenomen te schrijven, een waarin ze het raadsel van de haan wilde oplossen. De voorkant van haar boek over het schoolschrift van Pieter Teding van Berkhout toont het interieur van een zeventiende-eeuwse studentenkamer. Minutieus onderzocht ze de betekenis van elk voorwerp op de afbeelding: de luit, de vaas met bloemen, de lamp, de globe. Op de voorgrond loopt een haan. Zij meende het raadsel doorgrond te hebben en hoopte op tijd van leven om hier nog een artikel aan te wijden. Dit is haar niet gegeven geweest. Na een kort ziekbed is mevrouw Frank op 22 januari 2012 overleden. Testamentair beschikte zij dat haar oude drukken aan de Universiteitsbibliotheek Leiden, respectievelijk aan de Koninklijke Bibliotheek dienden te worden geschonken. De doubletten zouden naar de familie terugkeren. Bovendien legateerde ze aan beide instellingen een geldbedrag. Met andere kostbaarheden werden musea bedacht. Op 6 oktober 2012 waren kinderen, kleinkinderen, vrienden en wetenschappelijke relaties getuige van de inauguratie van het Dr. Anna Frank-van Westrienenfonds in de Universiteitsbibliotheek Leiden. Met haar legaat kan de Universiteitsbibliotheek oude drukken blijven aankopen op het terrein dat haar zo boeide. Zij was en blijft zo een voortrefelijk alumna van de Universiteit Leiden.
anton van der lem
Met dank aan Marius Frank, Katrientje Huyssen van Kattendijke-Frank, Susan Frank, Cees Andriesse, Wim van Anrooij, Daan van den Briel, Floris Cohen, Anna de Haas, Chris Heesakkers en Hans Trapman.
| |
Voornaamste geschriften
De Groote Tour. Tekening van de educatiereis der Nederlanders in de zeventiende eeuw. Amsterdam 1983. |
Het schoolschrift van Pieter Teding van Berkhout: vergezicht op het gymnasiaal onderwijs in de zeventiende-eeuwse Nederlanden. Hilversum 2007. |
| |
Literatuur
Cornelis D. Andriesse, Dutch messengers. A history of science publishing, 1930-1980. Leiden & Boston 2008. |
| |
| |
Cornelis Augustijn e.a., Erasmus. Hasselt 1971. Hier op p. 275 de foto van de overhandiging van deel I van de Opera Omnia van Erasmus. |
Hugo Huyssen van Kattendijke, ‘Woord vooraf’, in: Johan Huyssen van Kattendijkekroniek. Uitgegeven en ingeleid door Wim van Anrooij, Jos A.A.M. Biemans, Ingrid Biesheuvel, Rudi E.O. Ekkart, Antheun Janse, Cornelia Ridderikhof en Karin Tilmans. Den Haag 2005, p. ix. |
Cornelis Reedijk, Tandem bona causa triumphat. Zur Geschichte des Gesamtwerkes des Erasmus von Rotterdam. Bazel & Stuttgart 1980. |
Hans Trapman, ‘Editing the Works of Erasmus: Some Observations on the Amsterdam Edition (asd)’, in: Reformation sources. The letters of Wolfgang Capito and his fellow reformers in Alsace and Switzerland, Erika Rummel, Milton Kooistra (Toronto 2007), p. 87-101. |
|
|