| |
| |
| |
Felicien de Tollenaere
Ronse 8 juli 1912 - 12 december Warmond 2009
Félicien Julien Maurice Léon de Tollenaere werd geboren in Ronse, een klein stadje in Oost-Vlaanderen, vlak bij de taalgrens. Zijn vader was mandenmaker en dreef ook nog een klein kroegje aan huis. Zijn moeder was vroedvrouw en zo kundig en bekend dat er in Ronse een straat naar haar genoemd is. Hij was een nakomertje, de jongste van vijf kinderen: drie meisjes en twee jongens.
De eerste onderwijsjaren bracht hij door in zijn geboorteplaats, de overige tien op een kostschool in Oudenaarde. De voertaal was er Frans; het Nederlands was strikt verboden. Naar eigen zeggen is juist daardoor de belangstelling voor het Nederlands gewekt; een belangstelling die hem in 1931 voerde naar de studie Germaanse filologie aan de Gentse Universiteit, die het jaar daarvoor vernederlandst was. Bij de hoogleraren E. Blancquaert en F. Baur zette hij zijn eerste schreden op het pad van de dialectologie en vooral van de historische grammatica, een vak dat hij zijn hele leven kundig heeft beoefend in zijn artikelen voor het Leidse Woordenboek, in zijn etymologische studies en zijn colleges historische grammatica en Gotisch aan de Haagse School voor Taal- en Letterkunde, waar hij om zijn kennis en geduld een zeer geliefd docent was. Hij gaf graag onderwijs. Een hoogtepunt in dit opzicht was het studiejaar 1965-1966
| |
| |
waarin hij de Leidse buitengewoon hoogleraar oud-germanistiek Frans van Coetsem verving, die in dat jaar als gasthoogleraar aan Cornell University (VS) was verbonden.
In 1940, op 28-jarige leeftijd, werd hij lid van de Maatschappij en in 1950 van de Commissie voor Taal- en Letterkunde, waarvan hij de maandelijkse vergaderingen tot 1982 intensief en betrokken volgde.
Hij trouwde in 1948 met Anna Blonk, die in 1950 haar dissertatie Vergilius en het landschap voltooide. Ze kregen drie kinderen, van wie Christien tot hun onuitsprekelijk verdriet op negenjarige leeftijd overleed.
| |
Lexicografie
In 1937 werd De Tollenaere, na een paar onderwijsjaren (Engels aan Waalse leerlingen in Bergen (Henegouwen)) door de Vlaamse minister van Onderwijs Hoste gevraagd om aan het Leidse Woordenboek der Nederlandsche Taal (wnt) te gaan werken. Dit woordenboek, gesubsidieerd door Nederland en Vlaanderen en gestart door de Nederlander Matthias de Vries, wiens portret in reliëf te zien is op zijn woonhuis Rapenburg 68, had altijd een gebrek aan Vlaamse redacteuren gekend. Alleen W. de Vreese (1888-1895) en A. Lodewijckx (1902-1904) gingen De Tollenaere voor. Hij nam de uitdaging aan en samen met Kruyskamp, Heeroma, Huizinga en Mak vormde hij de zogenaamde vierde generatie wnt-redacteuren.
Hier, in Leiden, begint De Tollenaere zijn taalkundige carrière. Hij promoveert in 1938 op het proefschrift De schildering van den mensch in de Oud-IJslandsche familiesaga. Hij gaat in Leiden colleges lopen bij de wereldberoemde slavist en etymoloog N. van Wijk. Zijn liefde voor de oudere taalkunde blijkt ook uit het feit dat hij, in de oorlog, het door de Duitsers verboden privatissimum Oud-Iers gaat volgen bij de Utrechtse keltoloog A.G. van Hamel.
De Tollenaeres lexicografische stijl van definiëren is geheel anders dan die van zijn collega Kruyskamp. De laatste schilderde met een sierlijke, maar gedurfde en toch secure zwaai, de betekenismogelijkheden van een woord, De Tollenaeres definities waren strak en beknopt, zonder gewaagde zijpaden. Wie bijvoorbeeld zijn artikel vadem vergelijkt met Kruyskamps vinger ziet het verschil in één oogopslag. Wie de moeite neemt om het door De Tollenaere bewerkte voorzetsel van te bestuderen komt onder de indruk van zoveel vernuftig onderscheidingsvermogen en accuratesse. Alles pluist hij uit, tot in het kleinste detail. Als hij te weinig con- | |
| |
text heeft in een citaat uit een bron die niet op het scriptorium aanwezig is, dan schrijft hij een brief naar welke bibliotheek dan ook voor meer tekst. Die nauwkeurigheid kenmerkt hem. Mild als hij doorgaans is, kan hij dan ook buitengewoon meedogenloos zijn voor hen die dat niet zijn. Zo schrijft hij over twee etymologen die ten onrechte staal, ‘grondslag van een dijk’ hadden geïdentificeerd met staal, ‘steel, stengel’: ‘Tot zulke vreemde opvattingen kan men komen als men verlamd wordt door het gezag van een, overigens uitstekend, etymologisch woordenboek als dat van N. van Wijk.’ Onderzoek alles nog eens tweemaal, was zijn adagium.
In 1942 werd De Tollenaere, samen met Kruyskamp door de firma Nijhoff aangezocht een grondige bewerking van Van Dale op de markt te brengen. De laatste druk van dit woordenboek dateerde van 1924 en was in het begin van de jaren veertig natuurlijk sterk verouderd. Het boek werd dan ook nauwelijks meer verkocht. De Tollenaere en Kruyskamp hebben in die zevende druk, die in 1950 zou verschijnen, zoveel aangevuld aan woorden, vaste verbindingen, zegswijzen, uitdrukkingen, spreekwoorden en citaten, dat pas na dat jaar met recht gesproken mag worden van de ‘Grote’ of ‘Dikke’ Van Dale. Het spreekt haast vanzelf dat de beide wnt- redacteuren hiervoor vooral gebruik maakten van het materiaal dat in het wnt was beschreven. In welke mate Van Dale schatplichtig is aan het wnt illustreert Kruyskamp in de Inleiding op de tiende druk in 1976: ‘Van hoeveel gewicht de gegevens van het W.N.T zijn moge hieruit blijken dat b.v. het gedeelte van Trekken tot en met Tuin dat in deze nieuwe druk van Van Dale voor het eerst op basis van dat woordenboek behandeld kon worden, daarbij is uitgedijd van 27 tot 40 kolommen, dus ongeveer 50%.’
Overigens: de overheid was niet gecharmeerd van de medewerking van wnt-redacteuren aan Van Dale. In een brief van het Departement van Opvoeding, Wetenschap en Kultuurbescherming, Afdeeling Kultuurbescherming en Wetenschap staat daarover te lezen: ‘Het ligt geheel niet in de bedoeling U en de andere heeren beperking op te leggen bij het verrichten van wetenschappelijk werk of van nevenwerkzaamheden, die het werk aan het Woordenboek niet schaden. De Commissie heeft alleen te waken tegen al wat met de belangen van het Woordenboek in strijd zou komen en juist dit is met het verleenen van wetenschappelijke medewerking aan een nieuwe uitgave van Van Dale het geval. Deze uitgave is immers een onderneming, die concurrentie beoogt tegenover de editio minor van het Woordenboek. In opdracht van de Regeering heeft de redac- | |
| |
tie van het Woordenboek de uitgave van de editio minor ter hand genomen. De bedoeling is in enkele jaren te komen tot een woordenboek voor dagelijksch gebruik, opdat het Nederlandsche volk in het bezit zal komen van een in alle opzichten betrouwbare en gedegen gids. Het is nu toch wel een redelijk verlangen, dat de leden van de redactie van het Woordenboek zich van medewerking aan de nieuwe uitgave van Van Dale onthouden.’ Ondanks deze wat beschaafd dreigende woorden zetten beide collega's zich aan het werk. De editio minor, die beoogde een verkorte versie te zijn van het wnt, werd gestaakt. Maar goed ook, anders was er pas in 1998, bij de voltooiing van het wnt, een uitgave van dit ‘kleine wnt’ op de markt gebracht.
Na de zevende druk komt er een einde aan de samenwerking met Kruyskamp. Waarschijnlijk speelt hier Kruyskamps streven om solitair te werken een grote rol. De Tollenaere stapt over naar de bewerking van Van Dale, Nieuw handwoordenboek der Nederlandse taal, samen met zijn vriend en collega dr. Jaap Persijn.
| |
Nieuwe wegen in de lexicologie
De Tollenaere heeft al heel vroeg ingezien hoe belangrijk buitenlandse contacten waren in een vakgebied dat nauwelijks over een theoretische basis beschikte: de lexicografie en lexicologie. In 1941 krijgt hij een studiebeurs voor Skandinavië: hij gaat stage lopen bij het Deense Woordenboek (ODS) en bij het Zweedse Woordenboek (SAOB), later knoopt hij ook banden aan met de redacties van het Deutsches Wörterbuch en van de Oxford English Dictionary. Eind jaren vijftig, begin jaren zestig brengt hij langdurige perioden door bij het Centro per l'Automazione dell'Analisi Letteraria in Gallarate, waar pater Busa met de computer woordindices op de werken van Thomas van Aquino tot stand bracht, en in het Centre d'Etude du Vocabulaire Français in Besançon, waar Bernard Quemada elektronisch de oudere Franse woordenschat inventariseerde. De Tollenaere heeft er geëxperimenteerd met het machinaal ficheren van het Nederlands-Franse Vocabulare van Noël van Berlaimont. In zijn Nieuwe wegen in de lexicologie brengt hij verslag uit van deze bezoeken: het is het begin van de automatisering in de taalkunde in Nederland. De Tollenaers droom is een instituut voor Nederlandse lexicologie, waar op elektronische wijze materiaal verzameld wordt op basis waarvan woordenboeken gemaakt kunnen worden. Hij richt zijn Thesaurus op, experimenteert met gigantisch grote tekstverwerkingsapparaten en ponskaarten (hij
| |
| |
noemde dit ‘het stenen computertijdperk’) en in 1967 wordt, mede dankzij de bemoeienissen van De Tollenaere, het Instituut voor Nederlandse Lexicologie opgericht met een afdeling automatisering (Thesaurus) en een afdeling lexicografie, die tot taak had het Woordenboek der Nederlandsche Taal te voltooien. Op de Thesaurus werd een enorm corpus ambtelijke en literaire teksten aangelegd, de bron van het Vroegmiddelnederlands Woordenboek.
| |
Etymologie
Het hart van Félicien de Tollenaere lag bij de etymologie. Toen Jan de Vries, de maker van het Nederlands etymologisch woordenboek, in 1964 stierf, werd De Tollenaere gevraagd de nog onvoltooide druk te bewerken. Hij bracht talloze aanvullingen en verbeteringen aan en bovendien verschenen er woordregisters in het boek. Het kwam in 1977 op de markt.. Hij zou nog vijf drukken voor zijn rekening nemen, de laatste dateert uit 2005. Als ik hem, na zijn pensionering, bezocht, in zijn huis in Warmond, zat hij altijd boven in zijn studeerkamer te ‘etymologiseren’. Het was zijn lust en zijn leven. Niet voor niets schrijft hij in het voorwoord bij de twintigste druk: ‘Toen me... werd gevraagd, of ik de zorg voor een nieuwe druk van het boekje... op me wilde nemen, heb ik neen gezegd, omdat ik die taak niet goed verenigbaar achtte met mijn werk aan het wnt en met de voorbereidende werkzaamheden i.v.m. automatisering in de lexicografie. Na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd... heb ik gemeend een hernieuwd aanbod niet te moeten afslaan. Daarmee verruilde ik de historische lexicografie voor de etymologie, die me tijdens mijn veertigjarige arbeid aan het wnt altijd bijzonder heeft geboeid. Het werk aan drie herzieningen... van het Etymologisch Woordenboek is me mettertijd dierbaar geworden en heeft me wakker gehouden.’
Hij heeft het zeer betreurd dat zijn lievelingsvak het stiefkindje op de universiteiten is geworden: ‘Hoe kan je neerlandicus zijn als je niets weet van de oorsprong van je taal?’
hans heestermans
| |
| |
| |
Voornaamste geschriften
Zie voor een uitvoerige bibliografie:
P.G.J. van Sterkenburg (red.), Lexicologie, een bundel opstellen voor F. de Tollenaere. Groningen 1977. |
F. de Tollenaere, Etymologica & Lexicografica (bezorgd door Hans Heestermans). Leiden 1997. |
Na 1997 verschenen nog onder andere:
‘Etymologica: twee woorden met een “onbekende” etymologie, Lawaai en laweit’, Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en letterkunde 121 (2005), p. 83-90. |
Herman A.O. de Tollenaere en F. de Tollenaere, ‘Etymologica: Clauwaert, Liebaert, Leliaert’, Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en letterkunde 121 (2005), p. 74-82. |
|
|