| |
| |
| |
Andreas Johannes Antonius Maria Hanou
Monnickendam 13 april 1941 - Zoeterwoude op 8 februari 2011
André Hanou werd geboren te Monnickendam op 13 april 1941. Hij overleed in zijn woning te Zoeterwoude op 8 februari 2011 aan de gevolgen van longkanker. Hij ligt begraven op Zorgvlied, vlakbij Amsterdam, de stad waarop hij het meest was gesteld. André Hanou was een creatief literatuurhistoricus, een uitmuntend docent, een productief onderzoeker en een daadkrachtig bestuurder. Hij was medeoprichter van het tijdschrift Spektator (1971), de Stichting Jacob Campo Weyerman (1977), de fell-reeks van uitgeverij Sub Rosa (1981), de Atlantisreeks van uitgeverij Rodopi (1990) en, samen met zijn echtgenote Rietje van Vliet, oprichter van uitgeverij Astraea (1994).
Zijn vader heette Christiaan Jozef (1905-1982) en zijn moeder Ida (Kiek) Jeannette Bertha Hanou-Van Dongen (1906-1996). André Hanou heeft me herhaaldelijk verteld dat zijn vader in de jaren dertig een tijdje privésecretaris van de oude Frederik van Eeden is geweest. Later was zijn vader een gewaardeerd procuratiehouder van de Amsterdamse firma Reimeringer en Co B.V., makelaars in cacao, gevestigd in gebouw ‘Mercurius’ aan de Prins Hendrikkade 20-21.
De Van Dongens vormden voor André Hanou de interessante kant van
| |
| |
zijn familie. Heleen (1909-2006), een jongere zus van zijn moeder, was de rechterhand van de filmer Joris Ivens. Als ‘film editor’ monteerde ze de beroemde filmdocumentaires, onder meer die over de Spaanse burgeroorlog met commentaar van Ernest Hemingway, ingesproken door Orson Welles. Ook produceerde ze zelf in 1937 Spain in Flames met commentaar van Ernest Hemingway en John Dos Passos. Halverwege de jaren veertig is ze kortstondig met Ivens getrouwd geweest. André koesterde de furieuze brief van zijn tante aan Kiek, waarin ze de vloer aanveegde met zijn moeder.
Zijn oudoom, aan wie André Hanou het pseudoniem ontleende voor zijn satirische artikel in Student: nationaal studenten nieuwsblad, was de internationaal bekende poolreiziger Sjef van Dongen (1906-1996), verzetsman in wo ii, kvp-politicus en burgemeester van Aardenburg in de jaren 1946-'62. In ‘Hellinga en zijn Instituut’ gaf ‘Sjef van Dongen’ een inkijk in de moeizame praktijk van de democratisering, speciaal aan het Instituut voor Neerlandistiek aan de Herengracht. De hooggeleerde Wytze Hellinga, alom berucht om zijn nukken, negeerde er stelselmatig alle besluiten die binnen de nieuwe bestuursstructuur werden genomen. Maar hij ging nog een stapje verder: zonder overleg of toestemming liet Hellinga in februari 1969 zijn staf zoveel boeken uit de Instituutsbibliotheek verwijderen dat de ontstane lacunes al van verre zichtbaar waren. Het ontvreemde materiaal bleek bovendien onvervangbaar. De buit was bij nacht en nevel overgebracht naar het door en voor Hellinga opgerichte Instituut voor Neofilologie en Neolatijn aan de Keizersgracht, waar ze achter slot en grendel verdwenen. Garmt Stuiveling stapte naar de rector magnificus om verhaal te halen over dit en ander eigenmachtig optreden van zijn directe collega, maar de academische overheid had toen kennelijk grotere zorgen, want de boeken bleven ontoegankelijk voor de studenten van het Instituut voor Neerlandistiek. ‘Sjef van Dongen’ eindigde zijn bijdrage in Student dan ook met de woorden: ‘Professoren zouden niet langer decisieve beslissingsmacht moeten hebben; dikwijls brengen zij hun staven in de voorste vuurlinie, die er maar al te vaak een genoegen in vinden door te vechten - tot de laatste student. Zo ook aan de kma op de Herengracht.’
In 1970 werd André Hanou, samen met zijn medestrijder Camiel Hamans, als student-lid tot de faculteitsvergadering toegelaten. Nu is dat niet meer voorstelbaar, maar toen was dat een zodanig nieuw verschijnsel dat alle deelnemers zich volstrekt onwennig gedroegen. Hanou is wel de
| |
| |
eerste student geweest die ooit in dit gremium aan het woord kwam. Dit gebeurde, voor zover ik mij herinner, onder doodse stilte van de aandachtige hoog- en zeergeleerden.
André Hanou was de op één na jongste uit een gezin van vijf, bestaande uit Lous, Elisabeth, Chris, André en Jos. Publiceren was er niet ongewoon: Zijn vader schreef regelmatig bijdragen voor de lokale bladen. Zoals zoveel begaafde rooms-katholieke jongens uit Noord-Holland bezocht André Hanou een bijzondere kostschool, namelijk het r.-k. gymnasium van het Seminarie Hageveld te Heemstede, dat hij in 1959 verliet met het diploma gymnasium-A op zak. Daarna begon zijn priesteropleiding. De twee jaren Philosophicum aan het Groot Seminarie te Warmond werden afgesloten ‘met zeer goede resultaten’. Ze werden vanaf september 1961 gevolgd door de periode van het Theologicum, die voor hem eindigde op 11 mei 1964, toen hij zijn opleiding stopzette. Hij was na een langdurige geestelijke worsteling tot het inzicht gekomen dat het priesterschap niet zijn weg was. Daarna nam hij ook geleidelijk afscheid van de Kerk. Maar die opleiding had hem intussen wel een stevige basis geschonken - niet voor zijn emotionele, maar wel voor zijn verdere intellectuele ontwikkeling. Zo bleef hij zijn leven lang geïnteresseerd in filosofie, speciaal in het gedachtegoed van Nederlandse filosofen.
Van 25 november 1964 tot 5 maart 1965 vervulde hij zijn militaire dienstplicht bij de landmacht in 't Harde, waar hij officieel ‘wegens gebreken’ uit dienst werd ontslagen op 14 mei 1965.
Zijn studententijd in Amsterdam verliep voorspoedig. Van de filologiecolleges van Pierre Tuynman had hij - naar eigen zeggen - het meeste opgestoken. Daarin werden immers napraatsel en autoriteitengeloof genadeloos gefileerd. Voortaan nam Hanou zich voor nooit meer iets op te schrijven zonder dat herkomst, situatie en context van de tekstbron nauwkeurig waren gecontroleerd. Zijn kandidaatsdiploma is gedateerd op 21 juni 1968, het doctoraal (cum laude) op 2 mei 1972. Zijn bijvakken waren Middeleeuwse Geschiedenis en Russisch. Toen hij in 1970 solliciteerde naar de plaats van kandidaat-assistent, liet hij de commissie weten dat hij onderzoek deed naar de broodschrijver Nicolaas Hoefnagel (1735-1784). Dat onderzoek is inderdaad uitgemond in een eindscriptie en in diverse artikelen. Ook vermeldde hij toen al zijn speurwerk naar Nederlandse achttiende-eeuwse tijdschriften in de universiteitsbibliotheek van de Universiteit van Amsterdam. Dat bibliografische onderzoek zou later zijn neerslag krijgen in gestencilde lijsten, verschenen in 1972,
| |
| |
1977 en 1982, die in de wandeling de ‘lijst-Hanou’ werden genoemd. Het tijdschriftenonderzoek heeft hem sindsdien nooit meer losgelaten, getuige de 651 lemmata die hij in de jaren 2008-2011 heeft geschreven voor de Encyclopedie Nederlandstalige tijdschriften (ent). Achter dit project waren hij en zijn vrouw de drijvende kracht. De shortlist van de opgenomen tijdschriften is raadpleegbaar via het Internet (http://ent1815.wordpress.com).
Intussen maakte hij carrière als docent op het Instituut voor Neerlandistiek. Per 1 juni 1972 werd hij wetenschappelijk medewerker, per 1 juni 1980 wetenschappelijk hoofdmedewerker en per 1 januari 1991 werd hij voorgedragen voor een persoonlijk uhd-schap. Terwijl hij nog twee jaar lang een aanstelling voor 0,2 f.t.e. in Amsterdam behield, werd hij op 13 november 2000 voor 0,8 f.t.e. benoemd tot hoogleraar Oudere Nederlandse letterkunde aan de Radboud Universiteit te Nijmegen, waar hij zich ook bestuurlijk duchtig heeft geweerd. Besturen kon hij heel goed. Sinds zijn studententijd was hij altijd actief lid van allerlei bestuurlijke gremia, hoewel daarbinnen conformisme en wijdlopigheid meestal de boventoon voerden. Hanous lichtvoetige en onconventionele benadering werd door ervaren collega-bestuurders aanvankelijk ten onrechte geïnterpreteerd als onzorgvuldigheid en gebrek aan dossierkennis. Het Nijmeegse rapport over de opleiding dat hij in 2004 produceerde voor de visitatiecommissie bleek evenwel niet alleen consciëntieus geschreven, maar ook een genot om te lezen. Dit was zo uitzonderlijk dat de Faculteit het uiteindelijk ten voorbeeld stelde aan alle andere opleidingen die zuchtten onder haar rapportagedwang. André Hanous afscheidscollege over het satirische epos van de Nijmeegse rector Evert Schonck, getiteld: De Bonheurs uit de mode (1792), vond plaats op 26 oktober 2006.
Zowel in zijn onderwijs als in zijn onderzoek ontpopte André Hanou zich als de propagandist van de ‘andere’ achttiende eeuw. Dat was dus niet de suffe eeuw van literatoren met ‘palmhouten’ pruikjes, die braaf de zeventiende eeuw herkauwden en haar vervolgens wegspoelden met een slok stichtelijkheid en een teug sentimentaliteit. Nee, hij propageerde een geheel andere eeuw, namelijk de eeuw van de Nederlandse Verlichting, zoals die tot uiting kwam in lichtvoetige, levenslustige en satirische geschriften. Daarnaast fascineerde hem de Kantiaanse Verlichting minstens even sterk en via het werk van Johannes Kinker begon hij ook meer aandacht te krijgen voor genootschapsleven, voor vrijmetselarij en esoterie, aangezien dit alles een prominente rol speelde in het denken en voe- | |
| |
len van de toenmalige Nederlandse culturele elite. Wie de tekstuitgaven en de enorme stroom artikelen van André Hanou heeft gevolgd, komt dan ook in een totaal andere literatuurgeschiedenis terecht dan in de traditionele. Deze literatuurhistoricus had een fijne neus voor wat lezenswaardig, wat origineel en eigen was aan een bepaalde auteur. Hij vond ook dat wie hierover schreef, eveneens pittig uit de hoek moest komen. In die zin heeft hij geluk gehad met ‘leerlingen’ als Marleen de Vries en Peter Altena, die in zijn geest schrijven.
Wat zijn bijdrage aan de studie van de Nederlandse letterkunde betreft, zal zijn naam vermoedelijk verbonden blijven met figuren als Jacob Campo Weyerman, Willem van Swaanenburg en Johannes Kinker.
Op 3 mei 1977 ondertekende hij, samen met Erik de Blauw en Ton Broos, bij de notaris de akte waarmee de Stichting Jacob Campo Weyerman werd opgericht. De verschuldigde oprichtingskosten werden door Hanou voldaan. De aanleiding om tot die oprichting over te gaan, was dat hij had gemerkt dat Weyerman een virtuoze stijl had, dat Weyerman zeer veel had gepubliceerd en dat daarvan niets in een moderne uitgave toegankelijk was. De sfeer binnen de Stichting jcw werd grotendeels door André Hanou bepaald. Ze verschilt dan ook sterk van die binnen vergelijkbare genootschappen. Belangeloosheid, onafhankelijkheid en creativiteit staan er voorop. Het gaat er onconventioneel aan toe, want de Stichting jcw verschaft geen enkele status aan haar leden en vrienden, eerder het tegendeel van status. Bestuursvergaderingen werden steevast gehouden in café De Engelse Reet in de Begijnensteeg, waar André Hanou vaker toefde met zijn studenten. De Stichting jcw wordt niet gesubsidieerd, noch door de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, noch door enige andere instantie. Het tijdschrift van de Stichting jcw was aanvankelijk een tot de nok toe met tekst gevuld, onaanzienlijk gestencild blaadje, dat André Hanou op zijn schrijfmachine had uitgetikt. Al in 1979 publiceerde hij daarnaast in de reeks Amsterdamse smaldelen de eerste wetenschappelijke uitgave van de eerste twintig afleveringen (160 pagina's) van Den vrolyken tuchtheer, een weekblad van Weyerman uit 1729.
C.A. Zaalberg wijdde in 1980 een recensie van zes bladzijden in het Tijdschrift voor Nederlandse taal- en letterkunde aan deze nieuwe uitgave. Daarin prees hij enerzijds de inleiding, anderzijds trof hij ook veel aan in de ‘kommentaar’ dat niet deugde. Weyermans verwijzing naar Madame la Lause als ‘gemeenebest’, wat door Hanou werd geannoteerd als ‘openbaar kusbezit’, noemde Zaalberg evenwel ‘een alleraardigste vondst’. Op- | |
| |
merkelijk was ook Zaalbergs voorspelling dat Hanous uitgave voor ‘welgezinden’ de voorbode zal blijken te zijn van een wolkbreuk van detailstudies en standaardwerken in het geval dat ‘Campo eenmaal als de Multatuli of de W.F Hermans van de 18de eeuw is erkend’. Helemaal ongelijk heeft Zaalberg niet gekregen. Van Jacob Campo Weyermans geschriften zijn er alleen al onder auspiciën van de Stichting jcw veertien publicaties op de markt, waaronder Opkomst en val van een koffiehuisnichtje die tot nu toe drie herdrukken kende. Ook verschenen er volgens de Bibliografie van de Nederlandse Taal- en Literatuurwetenschap sinds 1977 over Weyerman en diens werk 320 artikelen, in tegenstelling tot de vier artikelen die tussen 1940 en 1977 verschenen.
De huidige voorzitter van de Stichting jcw is Hanous echtgenote Rietje van Vliet (gehuwd in 1990). Ze is neerlandica en boekhistorica, daarnaast consultant hoger onderwijs. Ze promoveerde in 2005 te Leiden op een gewaardeerd proefschrift, gewijd aan de boekverkoper en orangistische partijideoloog Elie Luzac (1721-1796).
Veel minder goed toegankelijk dan Weyerman zijn de eenmanstijdschriften van Willem van Swaanenburg (1679-1728), een satiricus die het onbeschrijfbare probeerde te beschrijven. Hanou bezorgde een bloemlezing uit Van Swaanenburgs teksten, getiteld Een hel vol weelde (1986). Inleiding en commentaar moeten heel wat hoofdbrekens hebben gekost. Gedurende een paar jaar liet hij zijn studenten hun tanden zetten in het werk van de hermeticus Van Swaanenburg, sindsdien berucht als een van onze moeilijkste auteurs. Frank van Lamoen, één van die studenten, ontwikkelde zich sindsdien tot expert in het hermetisme, waarover hij helder weet te berichten.
Aan werkkracht heeft het André Hanou nooit ontbroken. Het ergerde hem steeds dat van bepaalde teksten slechts de titel bekend, maar niet een moderne editie beschikbaar was. Door uitgaven als De onderaardse reis van Claas Klim van Ludvig Holberg, De lantaarn van Pieter van Woensel, De onveranderlyke Santhorstsche geloofsbelydenis van Elizabeth Wolff-Bekker en van menig ander boek probeerde hij daarin verandering te brengen, zodat de achttiende eeuw weer gelezen kon worden. Maar het bleef hem opvallen hoe weinig bijvoorbeeld vakhistorici hadden gelezen met enig werkelijk begrip.
Hoewel hij nooit lid is geweest van een loge, kreeg hij in de tweede helft van de jaren tachtig steeds meer belangstelling voor de geschiedenis van de vrijmetselarij in Nederland, wat zich uitte in menige publi- | |
| |
catie van zijn hand in het tijdschrift Thoth. Die belangstelling is bij hem vermoedelijk ontstaan naar aanleiding van zijn Kinkeronderzoek. Door sinds 1986 samen met George Vis aan de uitgave van de Briefwisseling van Johannes Kinker te werken, merkte hij welk een vitale rol de vrijmetselarij en de esoterie speelden in het leven van Kinker en in dat van de Nederlandse culturele elite van de achttiende eeuw. Kinkers Briefwisseling zou in 1992-1994 in drie delen verschijnen in de Atlantisreeks. Het bleek Hanou dat Kinker niet alleen in veel algemene, letterkundige en culturele genootschappen present was, maar ook dat hij een leidende rol had in onder meer Felix Meritis en de Hollandse Maatschappij van Fraaije Kunsten en Wetenschappen. Daar probeerde Kinker de leden verantwoordelijkheidszin bij te brengen om de samenleving te leiden in de richting van tolerantie en kosmopolitisme. Als dominante figuur in het toneel- en genootschapsleven te Amsterdam, was Kinker rond 1800 tevens een van de leiders van de kring van Kantianen. Hanous proefschrift uit 1988 was gewijd aan Johannes Kinker als voorvechter van de Verlichting in de vrijmetselarij en in andere Nederlandse genootschappen, 1790-1845. Voor de Kantiaan Paulus van Hemert, Kinkers beste vriend en auteur van het lichtvoetige Lektuur bij het ontbijt en de theetafel, had Hanou een zwak, wat hij op zijn laatste levensdag nog uitte door te zeggen dat hij in het hiernamaals het liefst met Palus van Hemert zou converseren.
In zijn Herkauwer's Blog verdedigde hij in een column, getiteld Gristelijke polemiek, nog een week voor zijn overlijden, Van Hemert tegen stoten onder de gordel van orthodoxe zijde. Die weblog (per 1 december 2011: 43.422 hits) was hij begonnen in februari 2007. In de periode december 2008 - juni 2010 leverde hij elke veertien dagen bijdragen aan het radioprogramma ‘Graven aan de Amstel’ van de zender Amsterdam FM, die daarna in schriftelijke vorm in zijn Herkauwer's Blog verschenen. Ook nu bleek zijn enorme belezenheid. André Hanou kon het met hetzelfde gemak over een gemene aanval op Van Hemert hebben, als over een passage in een gedicht van Ter Balkt of over een artikel in het Reformatorisch Dagblad, gewijd aan een fraaie Surinaamse synagoge uit 1685. Naast alle vakliteratuur las hij ter ontspanning zeer veel sciencefictionliteratuur, een genre waar hij verzot op was.
Niemand zal de bibliograaf benijden die alle publicaties van André Hanou moet beschrijven. Het zijn er zo heel veel, zeker als men denkt aan de massa's recensies en signaleringen die hij her en der publiceerde. Voeg daarbij dat hij een onbedwingbare neiging had tot het hanteren
| |
| |
van pseudoniemen en men kan zich de omvang van deze werkzaamheid enigszins voorstellen. De pseudoniemen Sjef van Dongen en Herkauwer zijn al genoemd, maar hij schreef ook columns onder de naam ‘Mandeville’ in Profielen Magazine, het onafhankelijke informatie- en opinieblad van de Hogeschool Rotterdam, als ‘Deken Daalberg’ de veelgelezen rubriek ‘Geleerde neerlandici’ in Secrete Penitentie en als ‘De Mediaprofeet’ schreef hij in het blad Golem.
Met André Hanou is een originele en richtinggevende literatuurhistoricus heengegaan. Dankzij zijn werk en dat van zijn leerlingen kan niemand nog langer in ernst volhouden dat de achttiende eeuw in Nederland suffig of saai zou zijn geweest.
karel bostoen
| |
Voornaamste geschriften
Sluiers van Isis. Johannes Kinker als voorvechter van de Verlichting, in de Vrijmetselarij en andere Nederlandse genootschappen, 1790-1845. Deventer 1988, 2 delen (Deventer studiën 5). |
‘Literaire euthanasie. Het sterven der schilders in Weyermans Levensbeschryvingen der konstschilders’, Ons erfdeel 29 (1986), 5 (nov-dec), p. 743-751. |
‘Leve de JoJo. Een burleske ode ± 1790’, Spektator 14 (1984-1985), 2 (okt 1984), p. 81-100. |
Onder de Acacia. Studies over de Nederlandse vrijmetselarij en vrijmetselaarsloges vóór 1830; met een bijdrage van J.A.M. Snoek. Leiden 1997 (Paddemoesreeks 3). |
Opkomst en val van een koffiehuisnichtje (1727) / Jacob Campo Weyerman. Leiden 1994 (Duivelshoekreeks 2). Vier drukken (1994, 1995, 1997, 1999), plus publicatie (met interview over Weyerman) op cd-rom Klassieke literatuur. Nederlandse letterkunde van de Middeleeuwen tot en met de Tachtigers, Het Spectrum Electronic Publishing 1999. |
‘Literaire en politieke vrijheidsstrijd 1780-1800: raakvlakken?’, Achttiende Eeuw 28 (1996), 1-2, p. 61-74. |
‘Kinkers Wereldstaat (rond 1810). Een verlichtingsepos als reactie op Bilderdijks Ondergang der eerste wareld (1809)’, Bilderdijk-Museum 14 (1997), p. 1-7. |
Verlichte vrijheid. Iets over een denkbeeld in imaginaire reizen’, in: E.O.G. Haitsma Mulier en W.R.E. Velema (red.), Vrijheid. Een geschiedenis van de vijftiende tot de twintigste eeuw. Amsterdam 1999, p. 187-211. (Reeks Nederlandse begripsgeschiedenis; 2). |
| |
| |
De onveranderlyke Santhorstsche geloofsbelydenis. In rym gebragt door eene zuster der Santhorstsche gemeente (1772) / Elizabeth Wolff-Bekker. Leiden 2000 (Duivelshoekreeks 11). |
‘Hendrik Doedijns en zijn Haegse Mercurius (1697-1699)’, in: Paul Hoftijzer en Theo Verbeek (red.), Leven na Descartes. Zeven opstellen over ideeëngeschiedenis in Nederland in de tweede helft van de zeventiende eeuw. Uitgeg. ter gelegenheid van de vijftigste verjaardag van het verschijnen van Nederlands Cartesianisme van dr. C. Louise Thijssen-Schoute. Hilversum 2005, p. 69-96. |
Geschrift eener bejaarde vrouw, bewerkt en uitgegeven in verkorte vorm op basis van de druk (1802) en de handschriften voor het onuitgegeven deel / Elisabeth Bekker Weduwe Wolff en Agatha Deken. Amsterdam 2007 (De Amazone-reeks). |
‘Het meisje, God en vaderland. Een ideale religieuze opvoeding volgens Wolff en Deken’, in: Ernestine van der Wall en Leo Wessels (red), Een veelzijdige verstandhouding. Religie en Verlichting in Nederland 1650-1850. Nijmegen 2007, p. 309-323. |
‘Sporen van een Kant-debat in 1807’, De negentiende eeuw (Themanummer religie) 32 (2008), 3, p. 161-178. |
‘The Leven van Bonkel (1778-1779). German-Dutch oppositions become visible’, in: Jan Konst, Inger Leemans, Bettina Noak (red.), Niederländisch-deutsche Kulturbeziehungen 1600-1830. Göttingen 2009 (Berliner Mittelalter- und Frühneuzeitforschung 7), p. 307-325. |
‘Common sense and commonwealth: a new commonplace about vice and virtue. Bernard Mandeville and his Fable of the Bees (1705/1714)’, in: Joop W. Koopmans en Nils Holger Petersen (eds.), Commonplace Culture in Western Europe in the Early Modern Period III: Legitimation of Authority. Leuven 2011. |
| |
Over André Hanou
P. Altena. ‘'t Lust mij.... Gesprek met André Hanou’, De achttiende eeuw. Documentatieblad Werkgroep Achttiende Eeuw 39 (2007), p. 72-76. |
P. Altena. ‘André Hanou (1941-2011). Onvermoeibaar optimist’, Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 34-1 (2011), p. 2-4. |
C. Hamans. ‘In memoriam André Hanou (1941-2011)’, Neder-L. donderdag 10 februari 2011. |
M. de Vries. ‘In memoriam: Prof. Dr. André Hanou (1941-2011)’, Nieuw letterkundig magazijn 29 (2011) (mei), p. 33-34. |
|
|