| |
| |
| |
Harmannus Johannes Franke
Groningen 13 oktober 1948 - Amsterdam 14 augustus 2010
Een man staat voor de hemelpoort en de mensen willen horen hoe het geweest was. ‘Zeg het ons, zouden ze roepen, bibberend van nieuwsgierigheid in hun schimmige velletjes, en hij zou hooguit kunnen navertellen wat hij de afgelopen weken in de kranten had gelezen en op televisie had gezien. Nee, zouden ze roepen, wij willen geen verzinsels, geen luchtkastelen, geen leugens en bedrog, wij willen alledaagse waarheden, wij smachten naar kennis van de grote momenten in de zogenaamde grote levens’. Om met een verhaal te komen moet de man samenhang vinden tussen mogelijkheid en werkelijkheid, fictie en realiteit.
Dit dilemma verwoordde Herman Franke in het slotverhaal van zijn korte verhalenbundel Notulen en het is typerend voor zijn werk. Want art creates reality - daar was Franke van overtuigd. Hoe hij dacht over de relatie tussen kunst en werkelijkheid, omschreef hij in de column ‘Kunst baart werkelijkheid’: ‘Wat je verzonnen hebt, kan heel goed waar zijn en andersom. Ja, nog sterker, iets kan werkelijkheid worden doordat je het verzonnen hebt. [...] Literatuur kan de werkelijkheid veranderen’. En zijn beroemdste personage, Lord Nelson uit de roman De verbeelding, verwoordt het zo: ‘Hoe fictief zijn verzonnen feiten als ze mij helpen? Feiten zijn niet waardevol omdat ze waar zijn, maar omdat ze iets te betekenen
| |
| |
hebben in verhalen over de werkelijkheid’.
Al vanaf zijn romandebuut is in het werk van Herman Franke de fascinatie voor de rol die literatuur in de werkelijkheid kan hebben zichtbaar. Het debuut Weg van loze dromen (1992) gaat over het gedachtegoed van de negentiende-eeuwse pessimistische filosoof Eduard von Hartmann. Von Hartmann stond indertijd terecht omdat lezers zelfmoord hadden gepleegd na lezing van zijn werk, onder andere zijn Filosofie van het onbewuste, waarin hij een pleidooi houdt voor collectieve zelfmoord van de mensheid.
Wanneer in de roman een jonge steenwerker na het lezen van Von Hartmann zijn boezemvriend doodslaat omdat hij hem wil verlossen uit het aardse tranendal, daagt een journalist Von Hartmann voor de rechter. Als mensen zulke gevaarlijke conclusies uit je werk trekken, ben je misschien wel net zo verantwoordelijk als de dader, schrijft de journalist in zijn aanklacht.
De rol van de journalist en de journalistiek komt terug in de volgende roman, Nieuws van de nacht. Waar in Weg van loze dromen het een filosofisch geschrift was dat de werkelijkheid van de personages ging beheersen, gaat het in Nieuws van de nacht om de vraag in hoeverre journalistieke teksten de werkelijkheid kunnen vervormen. Zelf had Franke als journalist ervaring opgedaan bij het Nieuwsblad van het Noorden. In Nieuws van de nacht wil de journalist Laurens de realiteit achter feitelijke nieuwsberichten achterhalen en dan blijkt dat van ‘alles fictie is te maken’.
Deze eerste twee boeken bleven tamelijk onopgemerkt, en dat was in schril contrast met hoe Frankes leven eruit zag voordat hij besloot zich geheel aan het schrijverschap te wijden. Als criminoloog genoot hij bekendheid, schreef opiniestukken voor landelijke dagbladen en was te zien in menige actualiteitenrubriek. Zijn proefschrift Twee eeuwen gevangen. Misdaad en straf in Nederland (1990) - dat zes jaar later in een beknopte handelseditie verscheen onder de titel De macht van het lijden. Twee eeuwen gevangenisstraf in Nederland - was een van de dikste proefschriften ooit en het werd door de American Society of Crimonology bekroond als beste buitenlandse studie. Toch besloot Franke zich alleen nog aan het literaire schrijven te wijden, ook om de grenzen op te zoeken van de morele vrijheid die een schrijver heeft. Anders dan de wetenschapper kan de schrijver zichzelf vrijheden toestaan die mensen tot misdaden kunnen brengen, zoals hij later uitlegde in een artikel in Trouw: ‘Schrijvers zijn misdadigers’.
| |
| |
Behalve het feit dat romans hem ongekende vrijheid boden, was het ook de veiligheid van de universitaire wereld die Franke te weinig bevrediging gaf; wat hij onderzocht of zei, kon in principe ook door anderen gedaan worden - iets wat je van literatuur nooit kon zeggen. De opening van het hiervoor geciteerde korte verhaal in Notulen geeft misschien nog wel het duidelijkst aan wat Franke daarmee bedoelde: ‘Het was duidelijk, hij wilde iets anders met zijn leven, iets heel onmaatschappelijks, iets waar geen droog brood mee te verdienen viel, iets wat louter uit nieuwsgierigheid voortkwam, uit een heel eigen, enigszins pervers gevoel voor emotionele schoonheid, waardoor lijden toch mooi kon zijn en alledaags geluk afstotelijk. Hij wilde het leven op heterdaad betrappen.’
Fulltime schrijver worden was dus de vanzelfsprekende uitkomst. De bevestiging dat deze overstap de juiste was geweest, kreeg Franke met zijn roman De verbeelding (1998). Lijdend aan fantoompijn kijkt daarin de Britse zeeheld Lord Nelson vanaf zijn zuil op Trafalgar Square neer op de mensheid. De vele personages in deze roman helpen Nelson bij het zoeken naar het verdwenen naaktportret van zijn minnares Lady Hamilton. Een kopie van het portret had altijd in zijn armloze mouw gezeten, maar bij schoonmaakwerkzaamheden was het kapot gegaan. Verstrikt in zijn eigen obsessies hoopt Nelson dichter bij de hereniging met de afgebeelde van het portretje te komen: ‘Als de onwrikbare werkelijkheid mij niet van de helse pijn in mijn arm [Nelson verloor een arm bij de zeeslag in 1797] en de tollende onmacht in mijn hoofd kan verlossen, moet de verbeelding het maar doen.’
De roman werd door critici alom bejubeld. Zo schreef dagblad De Morgen: ‘Om te vloeken van plezier, zo goed is dit boek. Het jaar is natuurlijk nog jong, maar De verbeelding moet wel een van de beste en interessantste boeken van 1998 zijn’. En dat was geen slechte inschatting, want dat najaar werd de roman bekroond met de AKO Literatuurprijs (die toen even de Generale Bank Literatuurprijs heette). De jury had unaniem besloten dat deze ‘triomf van de verbeelding’ bekroond moest worden.
Twee jaar later kreeg hij een vaste column in de boekenbijlage van de Volkskrant, een plek die hij vier jaar lang zou behouden. De stukken werden gebundeld in Waarom vrouwen betere lezers zijn (2004). Frankes maatschappelijke betrokkenheid kon hij kwijt in de columns, en hij had onverminderd oog voor de literaire context; Franke haalde de fictie bij de feiten: maatschappelijke en actuele kwesties verbond hij aan literaire werken.
| |
| |
Het past bij zijn motto art creates reality: volgens Franke vond dat wat in romans al was gebeurd of gezegd vaak een parallel in de actualiteit, en misschien had literatuur wel een weerslag op die actualiteit. De achterkant van dat idee gaf hij vorm in zijn roman Wolfstonen (2003). De opzet is enigszins vergelijkbaar met die van De verbeelding, al ging het deze keer niet om een bestaand standbeeld, maar om een gebouw met zijn bewoners en de omwonenden waar alles om draait.
Midden in een oude volkswijk van een niet met name genoemde grote stad, wordt een luxueus blinkend appartementencomplex van glas en aluminium neergezet. Het stadsbestuur hoopt zo de buurt sociaal op te krikken. Acht bewoners - twee echtparen en vier eenlingen - vestigen zich in dit glazen complex met ronde muren. Gaandeweg blijkt echter dat de buurt het gebouw met zijn bewoners afstoot alsof het een getransplanteerd orgaan is. De spanningen lopen op, zeker wanneer blijkt dat er een architectonische fout is gemaakt waardoor al het geluid van buitenaf binnen versterkt wordt. De relatie tussen de nieuwe, rijke bewoners, te midden van de oude buurtbewoners - beide groepen zijn vol vooroordelen - wordt op de spits gedreven.
In de kritieken werd het accent gelegd op het maatschappelijk engagement van de schrijver, het boek werd als een anti-populistische roman gezien waarin de elite het moet afleggen tegen de massa. Op zichzelf een begrijpelijke reactie, zeker ook omdat Franke in die tijd, vooral in de Volkskrant, vaak uithaalde naar de lpf-aanhang en hun held Pim Fortuyn.
De column ‘Poëzie als cultureel en moreel verzet’ is daar een goed voorbeeld van. Die begint met deze zinnen: ‘Hield Pim van poëzie? Ik denk het niet, want met “ik zeg wat ik denk”, kom je niet ver in dichtersland. [...] “Hij zei wat wij dachten” is niet iets wat een dichter postuum graag zal horen. Hij zei wat niemand dacht, komt dichter in de buurt van zijn ideale lijkrede,’ aldus Franke met een variatie op W.F. Hermans, die in 1964 verklaarde dat de schrijver ‘aan het licht [brengt] wat de massa niet durft te denken’.
Hoewel de nadruk die in de kritiek werd gelegd op engagement dus begrijpelijk genoemd kan worden, was Franke er niet onverdeeld blij mee. In een interview dat ik met hem had voor nrc Handelsblad en De Gids, verwoordde hij het zo: ‘Een grote inzet in mijn romans is recht te doen aan hoe complex de sociale werkelijkheid, menselijke relaties en mensen zijn, ik haat simplificaties en trek de boel graag open, ik noem dat weleens het waaiertjecomplex, en als ik dat zeg, leg ik graag mijn handen
| |
| |
met gespreide vingers op tafel om me te onderscheiden van mensen die hun handen tot vuistjes maken als ze praten. Die mensen, de zekerweters, de verplatters, de populisten, maken mij bang’.
Wolfstonen draait meer dan het eerdere werk om de relatie tussen fictie en werkelijkheid. Zo wordt er in deze roman een spel gespeeld met niet bestaande zaken: personages drinken drankjes als ‘demi-Corton’, een etiket dat door Franke was verzonnen, maar na publicatie volgden meerdere reacties waarin enthousiaste lezers hun liefde voor het desbetreffende drankje met de schrijver deelden. Ook werden er fictieve schilderijen genoemd en introduceerde hij een onmogelijke muziekvorm - random beat: een dansvorm zonder vast ritme of schema, muziek met een constant vloeiend tempo. Deze niet bestaande muziek werd later door de jazzmuzikant Jesse van Ruller alsnog gecreëerd, waardoor het idee dat literatuur de werkelijkheid kan maken daadwerkelijk werd uitgevoerd.
Het zal niet verbazen dat Franke, met zijn spel tussen fictie en werkelijkheid, een hekel had aan ‘reality fiction’, het genre - als je het zo mag noemen - waarin schrijvers uitgaan van onvervalst realisme. ‘Autobiografische, zogenaamd waargebeurde romans bestaan uit gestileerde leugens waarvan de schrijver waarheid wil maken omdat de andere leugens hem niet aanstaan, zijn zelfbeeld aantasten, botsen met hoe mens en maatschappij volgens hem in elkaar behoren te zitten, existentiële angsten oproepen of hem schuldgevoelens bezorgen. Dat mag natuurlijk. Maar het is niet zo dat autobiografische verhalen eerlijker, werkelijker of kwetsbaarder dan verzonnen verhalen zijn’, schreef hij in een essay over autobiografisme dat werd opgenomen in De tuinman en de dood van Diana (1999).
In deze bundel nam hij enkele verhalen op over zijn Groningse jeugd in een katholiek middenstandsgezin waar niet echt veel ruimte was geweest voor culturele ontwikkeling. De plagerijen door kinderen uit de buurt, het buitengesloten worden omdat katholiek zijn in een protestants noorden niet direct leidt tot blijvende vriendschappen, het door de jezuïeten geleide Sint Maartenscollege, zijn vader als meubelmaker en de liefde voor zijn moeder die soms gedichten schreef: alles is erin verwerkt, maar wel zo dat je als lezer niet echt grip krijgt op de jeugd. Het zijn korte verhalen over een gebeurtenis, geen gestroomlijnd geheel waarin wat er werkelijk gebeurde voorrang krijgt op de verbeelding van die jeugd. Frankes opmerking over autobiografisme was weliswaar een rake typering van een succesvolle stroming in de Nederlandse literatuur rondom
| |
| |
de eeuwwisseling, maar zijn hekel eraan heeft er vermoedelijk aan bijgedragen dat hij nooit werkelijk een bestsellerauteur werd.
Wat moet een non-conformistisch schrijver nog wanneer hij in een roman een wereld schetst die door critici vooral gezien wordt als een reactie op de werkelijkheid, terwijl er nadrukkelijk een fictieve wereld wordt geschapen? Herman Franke ging bewust een stap verder door aan een oneindige roman te beginnen. ‘Voorbij ik en waargebeurd’ was de veelzeggende titel en in de drie delen ging het niet meer om het spel tussen werkelijkheid en fictie dat gespeeld werd, maar om het spel tussen fictie aan de ene kant en fictie en werkelijkheid aan de andere. Alles wat Franke tot dan toe had geschreven verwerkte hij in deze romans (Uit het niets, 2007; Zoek op liefde, 2008; Traag licht, 2010). Het is een ultieme uitwerking van de manipulatie van wat vertellen kan zijn. Oude verhalen en romanfragmenten kregen een nieuwe vorm, eerdere romanpersonages doken opnieuw op.
In het eerste deel Uit het niets wordt een ik geschapen (‘Noem me ik’ is de openingszin) die de lezer meeneemt naar herinneringen aan een Groningse jeugd, die soms lijken op de verhalen die De tuinman en de dood van Diana. Maar of het een autobiografische roman is of dat deze roman bestaat uit een verzameling verhalen, dat blijft in het midden. Want fictie is daar waar werkelijkheid is, en andersom - dit uitgangspunt lijkt de paradoxale maar drijvende gedachte die aan deze trilogie ten grondslag ligt. Dat is ook de reden waarom in Uit het niets de naamloze ik zichzelf kan baren, hij is namelijk zijn eigen schepper, een soort Elckerlyc - iemand die portretten maakt op basis van verhalen. Hij blijft naamloos omdat wie een naam heeft, paal en perk stelt aan zichzelf en dat is onmogelijk in een roman die draait om het ontstaan van niets uit niets. Waar in Wolfstonen plaats en tijd ongenoemd bleven, wordt de lezer hier nog verder in het ongewisse gelaten.
Want zelfs de chronologie wordt in deze romans losgelaten. Geschiedenissen, fragmenten en personages uit eerder werk worden door elkaar gehusseld, domweg omdat ‘chronologie een intersubjectief misverstand’ is. Door dat gebrek aan chronologie zijn de herinneringen verzinsels, leven mensen op verzinsels, laten ze zich zelfs vastleggen op basis van verzinsels. Voldoet een herinnering niet aan de verwachtingen dan worden er nieuwe gemaakt.
De vraag hoe sterk de kracht van woorden is, wordt verder uitgewerkt in het vervolgdeel Zoek op liefde. Hierin wordt de humanistische vraag ge- | |
| |
steld: ‘wat is het allerergste dat je tegen iemand kan zeggen’. Degenen die er achter komen zijn twee neefjes die uit vitalistische goklust een geheim bij een sprekende plastic sekspop ontdekken. Wat zij zegt, is volgens hen het ergste dat je tegen iemand kunt zeggen, en wat volgt is de zoektocht naar wat zij gezegd heeft. De ik probeert dit te ontrafelen door niet alleen naar de verhalen over de neven te luisteren, maar ook door oude stereofoto's te bekijken en op zoek te gaan naar de vrouw die erop afgebeeld staat.
Het is typerend voor Herman Franke dat hij niet de voor de handliggende vraag stelt ‘wat is het ergste dat je een ander kan aandoen’, maar kiest voor ‘wat is het ergste dat je kan zeggen’. In het De Gids-interview zegt Franke hierover: ‘Ik heb zelf nooit een doe-vraag overwogen en ik weet meteen ook zeker waarom niet. Doen is heel beperkt. Je komt uiteindelijk bij verfijnde vormen van martelen terecht, het fysieke, dierlijke lijden, bij moord en verkrachting, bij het martelen van mensen voor de ogen van hun kinderen, ouders, geliefden. Ik verbaas me weliswaar vaak over hoeveel fantasie mensen daarbij aan de dag kunnen leggen, hoe verzinnen ze het, denk ik dan, maar bij de vraag waarop in Uit het niets en Zoek op Liefde naar een antwoord wordt gezocht, gaat het om de verbeelding, dat vind ik veel interessanter. Ze doet een beroep op wat je je allemaal wel niet voor gruwelijks in psychische zin kunt voorstellen, dat is grenzeloos. De verbeelding dwingt mij en mijn lezers om na te denken over de kern van menselijk lijden, over wat de mens tot mens maakt en hoe je hem daarin het diepst kunt treffen, met woorden, met psychische pijlen. Daar heerst het schrikbewind van de verbeelding.’
Zoek op liefde eindigt met een mislukte poging een kind te maken, iets wat in het slotdeel zijn vervolg krijgt. Alleen moest dit deel het slotdeel worden door omstandigheden, niet uit keuze, waardoor de ik besluit geen kind te willen.
In Traag licht is de schrijver aan het einde van zijn schepping, dus het personage moest ook zonder schepping achterblijven. Want voordat Herman Franke aan dit slotdeel kon beginnen, was duidelijk dat hij door de werkelijkheid was ingehaald en er niet meer zou zijn om de nieuw geschapene in te kleuren. In het najaar voordat de roman verscheen, had Franke namelijk te horen gekregen dat zijn prostaatkanker fataal was. Toen hij zich bewust werd van het doodvonnis, werd de oneindige roman ‘gereduceerd’ tot een trilogie en er zou dus alleen nog een slotdeel verschijnen, in een ultieme poging werkelijkheid en fictie volledig te laten versmelten.
| |
| |
Andere plannen die Herman Franke nog had, zoals het schrijven van een roman over de kinderen Jacho en Milla die commentaar geven op de gebeurtenissen in Wolfstonen, of het zogenaamde proefschrift van het personage Vartor (eveneens in Wolfstonen) over mislukte uitvindingen gingen niet door. Zoveel mogelijk ideeën moesten nu samenkomen in dit boek.
In Traag licht wordt dan ook letterlijk naar de dood toegeschreven, de ik (het hoofdpersonage) neemt zijn schepper de maat, terwijl de schepper van de trilogie ook zichzelf en zijn oeuvre de maat neemt. Franke zelf zei over dit slotdeel: ‘Tot aan mijn dood zal ik er aan door blijven werken, zei ik in interviews, nou ja, dat komt uit, maar ik had die dood wel iets verder weg gedacht. Ik had me voorgenomen elk jaar een deel te schrijven. Kort nadat ik hoorde dat ik dodelijk ziek ben, besloot ik om van al de delen die ik had willen schrijven, een slotdeel te maken, één groot slotdeel. Ik ben schrijver genoeg om in te zien voor welke fascinerende literaire uitdaging ik opeens gesteld werd.’
Haste, haste... this open field no shelter from the storm can yield, uit Purcells Dido en Aeneas is de rode draad in dit boek. Zoek een veilige schuilplek. De schepper zoekt die in het schrijven van verhalen, maar de tijd zit hem letterlijk op de hielen. De getekende of geschilderde portretten, living statues, verhalen over zijn moeder uit De tuinman en de dood van Diana tot en met het personage Sanne uit Frankes romandebuut: ze keren allemaal terug.
Opvallend is dat Sanne de gedaante van een personage uit Wolfstonen krijgt, wanneer ze bouwvakkers wil vernederen door een blonde pruik op te zetten (maar daarmee alleen zichzelf vernedert). Maar vooral de haast van het zich leegvertellen spat van bijna elke bladzijde af. Er is te weinig tijd en de lezer wordt daarmee geconfronteerd door tussenstukken die vaak beginnen met: ‘misschien hier iets over...’. Typerend is dat er bij eentje staat: ‘[Hier een bewerking van de Parmenides-droom]’, oftewel de filosofie over waarheid en weten versus schijn en voorstelling. En bij een ander staat: ‘[Hier misschien iets over het werk van David Claerbout, in de Pont Tilburg. Helemaal mijn thematiek. Een zielsverwant. Alles in de studio gedaan. Deur naar hiernamaals. Vooral stilzetten van de wereld. Meeuw die stukje brood in de hand van een man pikt. Jongens te kijken. Binnenpleintje. Basketbalwedstrijd, de bal hangt boven het basket.’].
Het stilzetten van de tijd was al vanaf Weg van loze dromen aanwezig: na de proloog is er een beschrijving van een living statue. In Uit het niets (2007) zet de hoofdpersoon op een bepaald moment in zijn fantasie al- | |
| |
les stil, de golven op het water, de vogels in de lucht, de bladeren die van de bomen vallen. En uiteraard gaat De verbeelding bijna in zijn geheel om een levend standbeeld, naast Nelson zelf is er daar ook een man die aan de voet van Nelsons zuil elke dag zwaar geschminkt verstart in emotionele houdingen. Volgens Franke zelf kwam die fascinatie voor het stilzetten van de werkelijkheid voort uit zijn behoefte het leven te rekken. Een behoefte die er was sinds het overlijden van zijn eerste vrouw.
De dood was dan ook al ver voor het romandebuut in het werk van Franke aanwezig. Het eerste boek dat hij schreef was de sociologische studie De dood in het leven van alledag (1985). Hij schreef dit nadat zijn eerste vrouw was overleden aan een hersenbloeding. Om haar dood te verwerken verdiepte Franke zich in de inhoud van rouwadvertenties vanaf het eind van de achttiende eeuw, toen ze voor het eerst in de Oprechte Haerlemsche Courant verschenen. Hoe drukken mensen hun verdriet uit in het openbaar? Het onderwerp zou verpakt verwerkt worden in Nieuws van de nacht (1995).
En ook in het proefschrift Twee eeuwen gevangen (1990) is te lezen als het werk van een auteur die een gezicht geeft aan veroordeelden. Door de situatie weer te geven van de veroordeelden die, vanaf het midden van de negentiende eeuw tot aan de Tweede Wereldoorlog, jarenlang eenzaam opgesloten zaten en dan gek werden of zelfmoord pleegden. In het menselijk tekort - in dit geval dat het isoleren van criminelen de beste oplossing was - is geschreven vanuit gedachtes over het menselijk tekort. Of in de woorden van Franke zelf: ‘Misschien ben ik wel gaan schrijven omdat ik wil laten zien hoe dapper mensen zich handhaven in de ogenschijnlijk zinloze en angstwekkende situatie die leven heet, hoe ze zich levenslustig verzoenen met de zekerheid van dood en verval’.
Mocht de man voor de hemelpoort verschijnen en inderdaad gevraagd worden hoe het was, dan hoeft hij niet bang te zijn dat hij stilvalt - er blijkt genoeg te vertellen.
toef jaeger
| |
| |
| |
Voornaamste geschriften
Weg van loze dromen. Amsterdam 1992. |
Nieuws van de nacht. Amsterdam 1995. |
De verbeelding. Amsterdam 1998. |
De tuinman en de dood van Diana. Amsterdam 1999. |
Wolfstonen. Amsterdam 2003. |
Notulen. Amsterdam 2004. |
Waarom vrouwen betere lezers zijn. Amsterdam 2004. |
Uit het niets, deel 1 van ‘voorbij ik en waargebeurd’. Amsterdam 2007. |
Zoek op Liefde, deel 2 van ‘voorbij ik en waargebeurd’. Amsterdam 2008. |
Traag licht, deel 3 van ‘voorbij ik en waargebeurd’. Amsterdam 2010. |
|
|