Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2010-2011
(2012)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [2001- ]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||
Hendrik Bonger
| |||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||
Na de Spieghelschool volgde het Barlaeus Gymnasium. Vooral de lessen van J.D. Meerwaldt (klassieke talen) en A. Zijderveld (Nederlands en geschiedenis) maakten blijvende indruk. Henk, die zichzelf later omschreef als ‘een middelmatige leerling’, deed eindexamen in 1929, ‘het jaar waarin het Paleis voor Volksvlijt afbrandde’. In zijn schooljaren had hij, om in de zeelucht aan te sterken, meermalen gelogeerd in het gezin van geschiedenisleraar H.A.L. Leenmans in Scheveningen, ‘oom Hal’, een vriend van zijn vader uit de socialistische beweging. De hechte vriendschap die daar ontstond met dochter Margaretha (Kiek), later bekend als de dichteres Vasalis, bleef een leven lang duren. Voor zijn vervolgstudie lag de Amsterdamse Gemeente Universiteit voor de hand. Minder vanzelfsprekend was de studiekeuze. Het werd geen opleiding in de rechten volgens de familietraditie, maar de (toen nog gecombineerde) studie Nederlands en geschiedenis. De jonge Bonger meende dat het niet zo'n moeilijke studie zou zijn, en voelde wel voor het toekomstige leraarschap, dat hem de kans zou bieden veel kennis over te dragen. Uiteraard meldde hij zich aan als lid van het Amsterdamsch Studenten Corps en werd daar, evenals vroeger zijn vader, ‘een overtuigd corpsbal’. Het dispuut P.A.L.L.A.S. kreeg in hem een actief (bestuurs) lid. Tijdens het academiejaar 1934-1935 was hij rector van de senaat van het Corps. In zijn vrije uren, vaak vroeg in de ochtend, roeide hij in zijn skiff op de Amstel. Zijn didactische vaardigheden manifesteerden zich al vroeg in lezingen over politieke en sociale onderwerpen voor verschillende soorten toehoorders buiten het academische milieu. Op het studieprogramma stonden onder meer colleges van F.A. Stoett en A.A. Verdenius (Nederlandse taalkunde), J. Prinsen en N.A. Donkersloot (resp. oudere en moderne letterkunde), H. Brugmans (algemene geschiedenis), J.S. Theissen (vaderlandse geschiedenis) en N.W. Posthumus, een vriend van zijn vader (economische geschiedenis). Een bijvak Afrikaans bij Elizabeth Conradie werd afgesloten met een scriptie over Eugène Marais. Bij de filosoof H.J. Pos volgde hij ‘fascinerende colleges’ in de sociologie. Hun wegen zouden elkaar later nog dikwijls kruisen. Het afstudeeronderwerp voor literatuur betrof de vrouwenfiguren in Vondels toneel; voor geschiedenis ging het bij Brugmans over de vraag waarom koningin Elizabeth I van Engeland nooit in het huwelijk was getreden. Van groot belang voor Bongers vorming en zijn gevoel van intellectuele zelfstandigheid was zijn deelname aan een door de faculteit van Letteren en Wijsbegeerte uitgeschreven prijsvraag over het beeld van | |||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||
Danton en Robespierre in de historische vakliteratuur en de belles lettres. Voor het onderzoek verbleef hij in 1937 vier maanden in Parijs, net toen de grote Exposition Internationale werd geopend. Hij woonde er bij zijn dispuutsgenoot, de kunsthistoricus Karel G. Boon. Bonger won de prijsvraag en ontving als beloning een gouden medaille. De manier waarop hij later over deze periode van intensieve arbeid sprak, gaf aan dat hij ze als een belangrijk referentiepunt in zijn ontwikkeling beschouwde. De Europese politiek van de jaren dertig werd ondertussen door de student Bonger met aandacht en bezorgdheid gevolgd. Illusies maakte hij zich niet. In Parijs zag hij hoe Duitsland en de Sowjet-Unie voor de wereldtentoonstelling uitdagende, triomfalistische paviljoens bouwden, tegenover elkaar. Het marxisme was hem van huis uit bekend; sociaal-democraat als hij was, moest hij van de rigide Russische toepassing ervan niets hebben. Al vroeg had hij Hitlers Mein Kampf gelezen, en besefte hij waar de machthebbers van de nieuwe orde op uit waren. Tot het einde van zijn leven hekelde hij de naoorlogse beslissing om de verkoop van Hitlers boek in Nederland te verbieden. Juist door kennis van een nefaste ideologie, zo was zijn overtuiging, konden mensen weerbaar worden. Een overheid diende haar bevolking geen informatie te onthouden, want daardoor zou ze haar onderdanen het excuus van niet geweten te hebben in de mond leggen. Mede door gesprekken met zijn vader had Bonger al vroeg besloten dat hij na zijn doctoraal examen meteen zou promoveren. De onderwerpskeuze lag niet in het verlengde van de stof van de prijsvraag, maar viel op de zestiende-eeuwse denker Dirck Volckertszoon Coornhert. De Amsterdamse faculteit bezat in de formidabele Bruno Becker, slavist maar vooral Coornhertkenner en specialist op het terrein van laatzestiende-eeuwse dissidenten, de best denkbare promotor. Becker wilde Bonger graag als promovendus aannemen, en stelde twee onderwerpen voor: Coornherts biografie, of zijn ideeën over de godsdienstvrijheid. De oorlog verhinderde echter dat een snelle promotie realiteit werd. Onmiddellijk na het doctoraal examen in 1939 accepteerde Henk Bonger een leraarsbaan in Apeldoorn, aan de Koninklijke hbs en in de eerste klas van het Gymnasium. De schok van de Duitse inval in mei 1940 kreeg een zwaar persoonlijk accent toen vader W.A. Bonger, nationaal en internationaal bekend als bestrijder van het fascisme en lid van het Comité van Waakzaamheid, vrijwillig de dood koos om niet in handen van de bezetter te vallen. Henks moeder wilde het lot van haar man delen, maar over- | |||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||
leefde de zelfmoordpoging. Voor Henk sprak het vanzelf dat hij zich zou aansluiten bij het anti-Duitse verzet. Dat gold ook voor zijn verloofde, de uit Beekbergen afkomstige Catharina Margaretha (‘Toot’) ten Sijthoff (1915-2009). De twee kenden elkaar al sinds Henks studietijd, en trouwden in 1941. Toot, wier vader zich na een carrière in de tabakshandel in landontginning had gespecialiseerd en wier moeder uit het uitgeversgeslacht Kruseman stamde, was opgeleid voor het Montessori-kleuteronderwijs, maar had zich na een agrarische opleiding toegelegd op landbouwontwikkeling. Jan Steenbeek, destijds leerling van het Apeldoorns Gymnasium, herinnerde zich jaren later hoe leraar Bonger tijdens een les door het raam naar buiten sprong om zijn voorbijwandelende verloofde te begroetenGa naar eindnoot2.. Bongers houding jegens de bezetter liet in de klas geen ruimte voor misverstand open. Al snel werd hij door de Apeldoornse nsb-wethouder in de gaten gehouden. Hij zette bijvoorbeeld boeken van de joodse schrijver Heijermans op de eindexamenlijst van de hbs, en beval ook het werk van de gedoopte joden Da Costa en De Man bij zijn leerlingen aan. Een brief hierover uit maart 1942 van de Sicherheitsdienst aan de Generalkommissar für Verwaltung und Justiz maakt melding van een discussie in Bongers klas met een nsb-leerling die verklaarde ‘dass die Lektüre von jüdischem Schrifttum für ihn ein unmögliches Verlangen bedeutet’. Bonger zou hebben gezegd dat Heijermans ‘zwei “Missetaten” begangen hätte: erstens sei er Jude und zweitens wäre er Sozialdemokrat’Ga naar eindnoot3.. Toen ook de nsb-pers het optreden van de Apeldoornse leraar signaleerde, volgde een oproep om zich in Den Haag te komen verantwoorden bij de Beauftragter voor het onderwijs. Vanzelfsprekend liet Henk verstek gaan, waarna onmiddellijk ontslag volgde. Daarop brak een afwisselende onderduiktijd aan, doorgebracht op vele adressen, zoals een boerderij in Almen (‘een heerlijke tijd’), een verdieping in de Arnhemse wijk Alteveer of het Apeldoornse huis van de bioloog E.M. van Zinderen Bakker. De kost werd verdiend met landarbeid of met clandestiene lessen, onder meer aan het Deventer Gymnasium. Aan een arrestatie voor het gijzelaarskamp St.-Michielsgestel wist Bonger nèt te ontsnappen. In de laatste fase van de oorlog hield zijn verzetsgroep, onder commando van de neerlandicus B.H. Erné, zich bezig met het vervaardigen en transporteren van wapens en bommen, naast gewoner werk zoals het rondbrengen van distributiebonnen. Al tijdens de oorlog publiceerde hij op basis van bestaande secundaire | |||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||
literatuur een beknopte biografie van Coornhert, het ‘stiefkind van het christendom’ dat ‘met zijn ondogmatische gezindheid, menselijk aards optimisme, verdraagzaamheid, redelijkheid, nuchterheid, critische zin en rustig godsvertrouwen’ een typische vertegenwoordiger van ‘Nederlands geestesmerk’ wasGa naar eindnoot4.. Afgezien van het godsvertrouwen zou men in deze typering een karakterschets van de humanist Bonger zèlf mogen lezen. Het boek Dirck Volckertszoon Coornhert. Studie over een nuchter en vroom Nederlander verscheen in 1942 bij De Tijdstroom in Lochem en leek een opmaat naar de promotie te zijn. Uiteenlopende factoren maakten echter dat de gewenste dissertatie ook na de oorlog nog even op zich liet wachten. Allereerst werd het gezinsleven snel drukker door de komst van vier zonen, Willem (1946), Maarten (1948), Paul (1949) en Hein (1952); door de jaren heen zouden ook verschillende pleegkinderen korte of langere tijd van het gezin deel uitmaken. Verder werd een Apeldoornse vriend en collega, de classicus Klaas van der Heyde, benoemd tot rector van het Stedelijk Gymnasium in Arnhem, en deed hij Henk onmiddellijk na de bevrijding het welkome aanbod om daar leraar Nederlands en geschiedenis te worden. Bonger nam zijn leraarstaak serieus en werd weldra ook actief in het Arnhemse culturele leven, onder meer in het gezelschap Dicendo Discimus, dat hem later tot erelid zou benoemen. Ten derde raakte Bonger, op uitnodiging van J.P. van Praag, zeer nauw betrokken bij het Humanistisch Verbond. Hij maakte deel uit van een zgn. verkennende commissie in september 1945 en was op 17 februari 1946 een van de oprichters. Hier was het dat hij Pos weer regelmatig ontmoette, in een kring waartoe ook zijn vakgenoten J.C. Brandt Corstius en G. Stuiveling behoorden. De rest van zijn leven zou hij het ‘HV’ op bestuurlijk niveau en daarbuiten blijven steunen met inzet van al zijn capaciteiten. In 1946 en van 1952 tot 1969 was hij lid van het Hoofdbestuur, van 1952 tot 1959 lid van het Dagelijks Bestuur. Zijn makkelijke manier van omgaan met mensen maakte hem de ideale persoon om in een grote vereniging een centrale en bindende rol te spelen, wat niet wegnam dat hij bepaald driftig kon uitvallen als hem iets niet zinde. Discussie over levensbeschouwelijke vraagstukken lag hem. ‘Het was altijd interessant’, zoals hij later eens zei. Op zondagochtenden kon men hem via de vara-microfoon meermalen beluisteren in de humanistische radiopraatjes ‘Geestelijk leven’, en hij was jarenlang redacteur of vaste medewerker van de tijdschriften van het Verbond. Voor Mens en wereld (1946-1970), Humanist (sinds 1971) en | |||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||
Rekenschap (vanaf 1950) heeft hij talloze artikelen en bladvullingen geschreven. Dikwijls behandelden ze de humanistische kernwaarden die hij bij Coornhert al aantrof en die in de twintigste eeuw niets aan belang hadden ingeboet: persoonlijke vrijheid van denken en handelen, sociale gerechtigheid, culturele en politieke verantwoordelijkheid, en bovenal verdraagzaamheid. Van dezelfde geest getuigt het boekje dat Bonger in 1951 publiceerde bij Van Loghum Slaterus in Arnhem: Leraar der mensenrechten: Thomas Jefferson. De eerste tien jaren van het Humanistisch Verbond documenteerde hij in 1956 in de vorm van een belangrijk artikel in Rekenschap. Vooral de tolerantieproblematiek liet hem niet los. Zijn gezag in deze kwestie raakte definitief gevestigd met de dissertatie die op 6 juli 1954 in Amsterdam werd verdedigd: De motivering van de godsdienstvrijheid bij Dirck Volckertszoon Coornhert. Becker was promotor. Het proefschrift is een zorgvuldige analyse van Coornherts tolerantieteksten en hun argumenten vóór godsdienstvrijheid en verdraagzaamheid, en tegen de lijfelijke bestraffing van andersdenkenden. Geïnspireerd door Kühns Toleranz und Offenbarung van 1923 is het tevens een aanvulling op Kühn, omdat die aan Coornhert niet de plaats gaf die hem op Europese schaal als voorvechter van verdraagzaamheid toekomt. Die omissie wordt nu hersteld. Bonger voert Coornherts ideeën terug op drie denkrichtingen. De belangrijkste is het rationalisme, met de gulden regel als hoofdargument: behandel je medemens zoals je zelf behandeld wenst te worden. Ook het spiritualisme in de geest van Sebastian Franck klinkt bij Coornhert krachtig door: het geloof is een gave Gods, een geestelijk fenomeen, en een eventuele ketter kan onmogelijk met materiële of lichamelijke middelen worden bestraft, omdat die de geest niet kunnen raken. Christus, die de Waarheid is, zal uiteindelijk triomferen, en heeft daartoe de hulp van mensen of zwaarden niet van node. Niet de mens is de uiteindelijke rechter over het zielenheil van de mens, maar Christus. Diens oordeel is altijd juist, terwijl dat van de mens geneigd is te falen. Ten slotte gebruikt Coornhert sporadisch nog een argument uit de mystiek: de waarheid zal altijd worden vervolgd, christenen zullen altijd moeten lijden. Daarom moeten ze anderen met rust laten en afzien van straffen om den gelove. Coornhert accepteert dat mensen in religiosis de weg kwijt kunnen zijn. Niemand verdwaalt immers met opzet? Ook propageert hij een strenge scheiding tussen kerk en staat. Afwijkende meningen moeten met argumenten worden bestreden, niet met de machtsmiddelen van een wereld- | |||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||
lijke overheid. Bongers helder gestructureerde dissertatie plaatst Coornhert centraal in het tolerantiediscours van de vroegmoderne tijd, definieert zijn uniciteit, en positioneert hem als een denker van Europees formaat. Voor Bonger zelf bleef de actualiteit van Coornherts ideeën een constante stimulans om hem ook na de promotie te blijven bestuderen. De plechtigheid in Amsterdam werd mede bijgewoond door leerlingen en oud-leerlingen. Een van hen herinnert zich: ‘Als laatste opponent kreeg professor Jan Romein het woord. Met enige stemverheffing vroeg hij aan meneer Bonger waarom deze in één van zijn stellingen had verkondigd dat niet Domela Nieuwenhuis maar Troelstra in zijn Erflaters van onze beschaving een plaats had moeten krijgen. Op de publieke tribune hielden wij onze adem in, maar meneer Bonger raakte niet van zijn stuk. Onverschrokken legde hij uit waarom hij tot deze stelling was gekomen. Daarna klonk het Hora est!’Ga naar eindnoot5.. Bonger was een bemind leraar, en zou dat gedurende zijn bijna dertig jaar op het Arnhemse Gymnasium altijd blijven. Dat enkele aanzetten tot een universitaire carrière op hoogleraarsniveau op niets uitliepen, scheen hem niet te deren; een invitatie voor een leerstoel in Jakarta had hij in 1949 zelf afgeslagen. Hij was een goed verteller, was zeer geïnteresseerd in zijn publiek en begreep wat zijn leerlingen moeilijk vonden. Dezelfde zegsman: ‘Omdat hij ervan uit ging dat het uit het hoofd leren van vele rijen jaartallen een onaangename en ook nutteloze bezigheid was, liet hij ons een aantal belangrijke jaartallen in een “Niet vergeetboekje” opschrijven, zodat wij de voornaamste feiten toch in een tijdskader konden plaatsen’Ga naar eindnoot6.. ‘In de vijfde klas kreeg ik meneer Bonger weer terug, doch nu voor Nederlands. Hij behandelde met ons onder andere Rhijnvis Feith en Bilderdijk. Hij besprak deze vergeten schrijvers op zo'n manier, dat wij soms slap van het lachen in de bank zaten. Vooral het dramatische gejammer van Willem Bilderdijk, die regelmatig aankondigde dat zijn laatste uur naderde, wist hij op onnavolgbaar ironische wijze te brengen. Het waren kostelijke uren. Omdat meneer Bonger besefte dat jongens van zestien jaar meestal meer geïnteresseerd waren in de “Bob Evers-serie” dan in de Tachtigers, maakte hij er niet zo'n punt van wanneer in de boekbespreking bijvoorbeeld Hollands Glorie op het lijstje stond. Dat was namelijk geen echte literatuur in de ogen van veel neerlandici onder wie ook juffrouw [Catharina] Ypes, de andere docent Nederlands’Ga naar eindnoot7.. John Jansen van Galen, ook een van zijn leerlingen, herdenkt Bonger als ‘de ideale leraar’: ‘Hij had er lol in en liet dat merken en daardoor kreeg jij er ook lol in. [...] Hij enthousiasmeerde en sti- | |||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||
muleerde, maar bleef scherp en kritisch’. Coornherts humanisme en verdraagzaamheid bepaalden Bongers levenshouding en de manier waarop hij zijn leerlingen tegemoet trad. ‘Maar dan met de humor die Coornhert miste en Bonger in hoge mate bezat’Ga naar eindnoot8.. In de jaren na de promotie bleef het besef hangen dat Beckers alternatieve voorstel, het schrijven van een biografie, nog altijd het belangrijkste desideratum was in het Coornhertonderzoek. Becker zelf zou het, ondanks zijn grote kennis en enorme bronnenverzameling, nooit volbrengen. Hij overleed in 1968. Materiaal ervoor verzamelde ook Bonger, maar tot een uitwerking kwam het pas laat. School, gezin, vrienden, Humanistisch Verbond, redactiewerk, lezingen en artikelen vergden al zijn uren, zowel in de tijd dat het gezin aan de Arnhemse Schelmseweg woonde, als na de verhuizing naar ‘Rozenhage’ aan de zuidrand van Oosterbeek. In 1971 echter ontving hij van het ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk een officiële opdracht tot het beschrijven van Coornherts leven. Zijn vriend Fred Batten had tot het formuleren van die taak de aanzet gegeven. Nu was er een aanleiding, en tevens een kader voor het onderzoek. Een pensioenregeling stelde hem bovendien in staat om op 61-jarige leeftijd zijn leraarschap vroegtijdig te beëindigen. Inmiddels was de gezinssituatie ingrijpend veranderd. Het huis aan de Benedendorpsweg was na de eindexamens van de zonen stiller geworden, de werkzaamheden voor het HV namen af, en Henk en Toot vonden het steeds moeilijker om de tijd in elkaars gezelschap op een harmonische manier te delen. In het voorjaar van 1973 scheidden zich hun wegen, waarbij Henk met veel hartzeer het huis, de grote tuin en het grootste deel van zijn bibliotheek achterliet en in Amsterdam in de buurt van zijn broer Frans op kamers ging wonen. Wat zich aanvankelijk voordeed als een persoonlijke nederlaag en een diepe teleurstelling, bleek uit te pakken als een onverwachte wending ten goede. Henk voelde zich in zijn geboorte- en studiestad als een vis in het water, en wist met zijn talent voor vriendschap al snel een reeks van goede bekenden aan zich te binden, oude en nieuwe. De nabijheid van de Amsterdamse universiteitsbibliotheek, in het bijzonder van Beckers archief en de waardevolle Doopsgezinde collecties, gaf hem de gelegenheid zich volledig aan de biografie te wijden. Met de vakgenoten die hij in en om de UB trof, sommige al bekend uit de studietijd, kwam het tot vruchtbare gedachtenwisselingen: Herman de la Fontaine Verwey, Isa van Eeghen, Paul Valkema Blouw, S.L. Verheus, om slechts enkelen te noemen. Op | |||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||
persoonlijk vlak bleek een onverwachte ontmoeting met een klasgenote van het Barlaeus het begin te zijn van een nieuwe levensfase. Henk Bonger en Ankie Heukers waren als scholieren op elkaar verliefd geweest, maar waren elkaar nadien uit het oog verloren. Het weerzien (Annette Jacoba Adriana Heukers, geboren in 1912, was inmiddels de weduwe van dirigent Willem van Otterloo) leek de tussenliggende jaren te doen ineenschrompelen. Na enige tijd begonnen ze een gemeenschappelijke huishouding die twaalf jaar duurde en die door beiden als een zeer gelukkige tijd is ervaren. Henks oude vrienden waren dol op Ankie, Henk zelf kon het prima vinden met de Van Otterloos. De zorgen kwamen toen zich bij Ankie een proces van dementering openbaarde, dat lang zou duren en dat haar uiteindelijk in een verpleeghuis bracht. In 1978 verschijnt bij Van Oorschot de biografie Leven en werk van D.V. Coornhert. Bonger plaatst zich als biograaf in Beckers traditie. Hij heeft ruimschoots gebruik kunnen maken van diens ontelbare notities, wat hem tot bescheidenheid stemt: ‘Het is vanzelfsprekend dat ik bij de voorbereiding van het werk dikwijls belemmerd werd door de gedachte dat ik deed wat Becker had moeten doen en dat ik met zijn veren ging pronken. Niettemin, door de opzet, de indeling, door eigen onderzoek en conclusies is deze biografie mijn werk waarvoor ik alleen de verantwoordelijkheid draag’Ga naar eindnoot9.. Het boek mikt op de belangstellende leek, maar wil ook de vakgenoten niet afschrikken. Veel terreinen van de Coornhert-studie, aldus het Voorwoord, zijn overigens nog te weinig onderzocht om hier volledig te kunnen worden behandeld: Coornherts grafisch werk en zijn invloed op de Nederlandse taal, zijn binnenlandse en internationale uitstraling, zijn precieze plaats naast kerkvaders, scholastici, spiritualisten, mystici of neoplatoonse filosofen. Qua aanpak beschouwt de auteur zich als een ouderwetse, negentiende-eeuwse biograaf: hij wil niet over Coornhert psychologiseren, maar zijn denkbeelden en die van zijn tegenstanders zo objectief mogelijk weergeven, want ‘ik heb Coornhert op zijn woord geloofd, omdat ik hem leerde kennen als een eerlijk en oprecht man’Ga naar eindnoot10.. Het is niet te ver gezocht om in dit uitgangspunt een echo te horen van het gedachtengoed van Forum. Bonger, zelf mede gevormd door een intensieve omgang met het werk van Ter Braak, herkent in Coornhert vooral een vent, wiens ideeën ook in de twintigste eeuw hun overtuigingskracht ten volle hebben behouden. Dat de opvattingen van de zestiende-eeuwer voor een belangrijk deel naar voren komen in polemieken, bijvoorbeeld met Calvijns aanhangers of met Lipsius, past in dit beeld. | |||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||
Het zal niet verwonderen dat critici van het boek meenden dat Bonger te dicht bij Coornhert bleef staan, en sommige van diens tegenstanders niet waarnam in hun juiste proporties. Dat zulke kritiek vooral klonk uit calvinistische hoek, mag al evenmin verbazing wekkenGa naar eindnoot11.. Leven en werk van D.V. Coornhert werd in 1979 bekroond met de Dr. Wijnaends Francken-prijs. Het boek bestaat uit twee delen, die respectievelijk Coornherts leven en zijn ideeën behandelen. De denkbeelden worden besproken in volgorde van importantie, te beginnen met de volmaakbaarheid. Becker had al aangegeven dat daar de kern lag van Coornherts ‘systeem’. Hierna komt de strijd voor godsdienstvrijheid en tolerantie aan de orde. Logischerwijs volgen dan de conflicten met de calvinisten over erfzonde en predestinatie, en de kritiek op ‘vergodete’ profeten zoals Hendrick Niclaes en David Joris. Coornherts afhankelijkheid van Sebastian Franck wordt op diverse plaatsen aangestipt, maar pas in een later artikel zal Bonger zich hierover duidelijker uitspreken. In het hoofdstuk over maatschappelijke en politieke denkbeelden worden Coornherts aanzetten om het stafrecht te hervormen in hun tijd geplaatst; de ethica Zedekunst dat is wellevenskunste, gericht op de praktijk van de aardse volmaakbaarheid van de mens, was al in eerdere hoofdstukken onderwerp van bespreking geweest. Toneelwerk, poëzie en vertalingen sluiten de rij van hoofdstukken over Coornherts eigen productie. Het laatste hoofdstuk is aan de Coornhertstudie gewijd. Wie anno 2012 de Coornhertstudie overziet, en de jaren na 1978 in ogenschouw neemt, moet vaststellen dat hier tegenwoordig een vruchtbaar onderzoeksterrein ligt waarop Bongers Leven en werk van D.V. Coornhert van grote invloed is geweest en nog steeds is, als vraagbaak, referentiepunt, inspiratiebron, maar ook als object van kritiek en repoussoir bij het ontwikkelen van alternatieve inzichten. In het onderzoek van het grafisch werk, de emblemata, het toneel, de disputaties, Coornherts positie als volkstalig rationalist en zijn denkbeelden over onder meer strafrecht, gewetensvrijheid, religievrede en de Nederlandse Opstand zijn de laatste jaren grote stappen vooruit gezet. Dankzij de inspanningen van de Coornhert Stichting (opgericht in 2007, niet te verwarren met een eerder te Gouda functionerende gelijknamige stichting) verschijnen belangrijke teksten van Coornhert in modern Nederlands, zowel op papier als digitaal. Van Bongers biografie zèlf kwam in 2004 een Engelse vertaling van de pers. Vertaler Gerrit Voogt had veel hoofdstukken nog met de auteur kunnen bespreken. | |||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||
Na het verschijnen van de biografie in 1978 had Henk Bonger zijn handen vrij om andere Coornhertiana aan te pakken. Zijn publicaties mikten op ruimere bekendheid van Coornherts teksten en ideeën, zoals de bloemlezing van hertaald proza Weet of rust, die hij samen met ondergetekende samenstelde voor de Griffioenreeks van Querido. Op de eerste druk van 1985 volgde in 1993 een tweede. Eveneens hertaald was zijn editie Op zoek naar het hoogste goed (Ambo, 1987), de weergave van Coornherts dialoog Opperste goedts nasporinghe, over het wel-leven en over de liefde als het hoogst bereikbare goed op aarde. In deze jaren werd hij dikwijls gevraagd om als spreker over Coornhert op te treden bij diverse gelegenheden; doorgaans verschenen de teksten vervolgens als brochure: Coornhert en Brederode (1982), Coornhert en Gouda (1984), Spinoza en Coornhert (1989). Een bijzondere aanleiding was uiteraard de grote landelijke herdenking in het Coornhertjaar 1990. Hij nam deel aan diverse activiteiten en zag zijn deskundigheid allerwegen erkend. Als mede-redacteur van de herdenkingsbundel Dirck Volckertszoon Coornhert. Dwars maar recht droeg hij een artikel bij over de relatie tussen Coornhert en Willem de Zwijger. Reeds verzameld materiaal over Coornhert als spiritualist dat geen plaats in de biografie had gekregen, vond zijn neerslag in een artikel over Coornhert en Sebastian Franck (1996, samen met ondergetekende). Hoewel hij als doorgewinterd sociaal-democraat bepaald geen Oranjeklant was, en niets moest hebben van de trits God-Nederland-Oranje zoals de negentiende-eeuwse historiografie die had geconstrueerd, koesterde Bonger grote waardering voor Willem de Zwijger en hoopte hij ooit het raadsel op te lossen wie de auteur was geweest van het Wilhelmus. Ook het zojuist genoemde artikel in de herdenkingsbundel van 1990 gaat daar even op in, en hervat een betoog dat hij in 1977 uitsprak voor het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap. Al argumenterend en de beschikbare bronnen wegend, komt hij daar tot de voorzichtige conclusie dat Coornhert voldoet aan de voorwaarden om hem serieus als dichter van ons volkslied te beschouwen, en hem in ieder geval te schrappen van de lijst met ondeugdelijke kandidaten: ‘Maar het is bekend, met de overtuiging wordt dikwijls geschermd als de bewijzen ontbreken en iedere onderzoeker meent zijn Wilhel-mus een valk te zijn’Ga naar eindnoot12.. Toen A. Maljaars in 1996 bewees dat het auteurschap in ieder geval niet aan Marnix kan worden toegeschreven, voelde Bonger zich in zijn vermoedens gesterkt, ook al speet het hem danig dat de onderzoeker niet rechtstreeks op Coornhert uitkwam. | |||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||
Henk Bonger was als progressief denker altijd sterk betrokken bij de maatschappelijke en politieke ontwikkelingen. Hij bezat een open karakter en bezag zijn medemens met een milde blik en een relativerend gevoel voor humor in de trant van zijn bewonderde Mark Twain. Voor nieuwe ideeën was hij nooit bang, maar hij was onwrikbaar als het ging om zaken die hij als fundamenteel fout beschouwde. Zijn houding tijdens de oorlog had dat al uitgewezen. Tot het eind van zijn leven bleef hij strijdbaar in woord en geschrift. Of het nu ging om het aan de kaak stellen van onverdraagzaamheid, ideologische verblinding of aantastingen van de persoonlijke vrijheid, of om het verdedigen van Coornherts of Ter Braaks reputaties tegen modieuze debunking, voor een artikel, bladvulling of brief klom hij makkelijk in de pen (en dat laatste ook letterlijk, want een schrijfmachine wist hij niet te gebruiken). Het laatste decennium van zijn leven woonde Henk Bonger in bejaardenhuis ‘Emmahof’ in de Amsterdamse Emmastraat. Hij voelde zich er thuis, en maakte ook hier snel deel uit van een groep oude en nieuwe vrienden en congeniale gesprekspartners. Er werd gemusiceerd en levendig gediscussieerd over literatuur, kunst, politiek of godsdienst. Kinderen, kleinkinderen en vrienden kwamen op bezoek. Desalniettemin waren het, gemeten aan de uiterlijke omstandigheden, moeilijke jaren. Ankies toestand in het verpleeghuis verslechterde zienderogen; Henk bezocht en ondersteunde haar zo veel hij kon, met inzet van al zijn genegenheid, maar ten koste van grote lichamelijke inspanning. Ze overleed in 1995. Ook zijn eigen gezondheid begon nu steeds vaker te haperen; met name de longen lieten verstek gaan. Zijn mentale conditie daarentegen bleef fris als altijd. Belezen en goed geïnformeerd over de actualiteit was en bleef hij een ideale gespreksgenoot. Zijn serieus geïnteresseerde maar tegelijkertijd jongensachtige, studentikoze houding deed zijn bezoekers weldadig aan, zodat generatieverschillen niet telden. Op de avond van 25 februari 1999 woonde hij samen met zijn zoon Maarten een poëzieavond in de Emmahof bij, waar hij zelf ook voordroeg. Ze namen vrolijk afscheid. In de vroege ochtend van 26 februari is hij, zittend in zijn stoel, overleden. Op 3 maart werd hij op Zorgvlied begraven.
arie jan gelderblom | |||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||
Voornaamste geschriften
|
|