| |
| |
| |
Max Hans Würzner
Tharandt 13 juli 1927 - Leiderdorp 19 juli 2009
De Nederlandse germanistiek heeft een van zijn meest geprofileerde vertegenwoordigers verloren. Voor hij Nederlander werd, had Hans Würzner al een half mensenleven opleiding en ontwikkeling achter de rug. Geboren in Tharandt, in de onmiddellijke omgeving van Dresden, was hij begiftigd met de altijd herkenbare Saksische tongval, die hij zijn hele leven behield en die hoorbaar bleef, of hij nu Nederlands of Duits sprak. Het was zijn keurmerk, voor velen ook een niet onbelangrijk onderdeel van zijn menselijke warmte en charme.
In het Saksische heeft Würzner nog zijn schoolopleiding genoten. Juist toen hij naar school ging, brak het Derde Rijk uit. Dat moet ook voor hem een moeilijke tijd geweest zijn. Voor zover ik weet, heeft hij de Hitlerjugend weten te ontlopen, daar had hij dan ook een gruwelijke hekel aan. Maar tegen het eind van de oorlog moest hij nog wel onder de wapenen en is hij ternauwernood aan Russische krijgsgevangenschap ontsnapt. Pas toen hij in Heidelberg kon gaan studeren (geschiedenis, germanistiek en filosofie), normaliseerde het leven zich enigszins, al moest het studiegeld wel met zwaar lichamelijk werk verdiend worden.
Tegen het einde van de jaren vijftig volgde Hans Würzner zijn (eerste) Nederlandse echtgenote vanuit Heidelberg naar Nederland. Het jon- | |
| |
ge paar vestigde zich in Leiden, en nu deed zich een zonderlinge situatie voor. Wederzijdse diploma-erkenning was tussen de Bondsrepubliek Duitsland en het Koninkrijk der Nederlanden blijkbaar niet aan de orde. Als Würzner leraar Duits aan een Nederlandse school wilde worden, en dat wilde hij, dan zou hij toch eerst zijn Nederlandse diploma en ‘lesbevoegdheid’ moeten halen. Er zat voor de volledig opgeleide germanist, die zojuist nog in Heidelberg zijn proefschrift (over ‘Christoph Martin Wieland. Versuch einer politischen Deutung’, Heidelberg 1957) voltooid had, niets anders op dan zich als student te laten inschrijven. Nu wilde het toeval, dat juist in die jaren de Universiteit Leiden, toen nog Rijksuniversiteit Leiden, gestart was met een nieuwe studierichting: Duitse taal- en letterkunde. Daar meldde Würzner zich dus aan - en viel door zijn voorgeschiedenis meteen op. Een Duitse dertiger tussen de Nederlandse abituriënten - zijn presentie en kwaliteiten konden moeilijk verborgen blijven. Dat zag ook de toenmalige (eerste) bezetter van de leerstoel voor Duitse letterkunde, Jan Aler. Hij maakte Würzner spoedig tot zijn student-assistent en was zo tevreden over hem, dat Würzner zijn gehele studie Duits in het Nederlands mocht overdoen - zo verzekerde Aler zich voor ettelijke jaren van zijn diensten. Dat heeft, samen met Würzners trouw aan Leiden, tot de unieke constellatie geleid, dat hij van student via wetenschappelijk medewerker tot lector en hoogleraar alle sporten van de academisch-hiërarchische ladder aan de Leidse universiteit beklommen heeft. Daarbij ontwikkelde hij zich tot een door talrijke studentengeneraties gerespecteerd en vereerd docent. Een vanzelfsprekend hoog niveau van zijn colleges droeg daar toe bij, maar ook,
minder vanzelfsprekend, een bijzonder aimabele en humane omgang met zijn pupillen.
Die aangename communicatiesituatie kwam misschien wel het duidelijkst tot uiting tijdens de regelmatig ondernomen studiereizen, waarbij Würzner zich tot een geëngageerde en enthousiaste, vooral ook onvermoeibare reisleider ontpopte. De programmering werd steeds met grote zorgvuldigheid en, vanwege de smalle studentenbeurs, nog grotere zuinigheid vormgegeven. Zo had hij ontdekt dat in München alle musea op een bepaalde dag in het weekend, ik weet niet meer of het om de zaterdag of de zondag ging, gratis toegankelijk waren. Daarmee stond het programma voor die dag onwrikbaar vast, en zo trokken wij van de ene Pinakotheek naar de andere, van de Stuck-villa naar het Valentin-Musäum, en Würzner merkte niet, of wilde niet merken, dat zijn volgelingen van
| |
| |
museum tot museum minder in aantal werden. Na vijf musea waren wij feitelijk nog maar met zijn tweeën, alle studenten waren groepje voor groepje verdwenen. Nu had Würzner weliswaar nog een zesde museum in de aanbieding, maar het is me gelukt hem tot koffie met aardbeientaart op een prettig terras te verleiden en het museumprogramma maar te laten voor wat het was. Echt akkoord was hij er eigenlijk niet mee, en hij heeft me nog lang geplaagd door regelmatig te informeren of ik recentelijk nog koffie met aardbeientaart gesnoept had.
Het inleiden van jonge mensen in culturele waarden was een didactische constante in Würzners carrière. Behalve in zijn hoog gewaardeerde colleges aan de Universiteit Leiden en de Haagse School voor Taal- en Letterkunde kwam dit ook welsprekend tot uiting in een aantal leerboeken voor het literatuuronderwijs, waarvan ik met name ‘Welt in Worten’ (1970) wil noemen. In intensieve samenwerking met zijn germanisten-collega's Maassen en Voorwinden heeft Würzner hier een uitermate boeiend concept ontwikkeld voor interessante en spannende lessen in Duitse literatuur. Een veelheid van literaire teksten, van de middeleeuwen tot de actualiteit, maar met een duidelijk accent op de twintigste eeuw, werd aangeboden in veertien zogeheten ‘thematische groepen’, die verder onbenoemd bleven, zodat de eerste, aardige, taak voor de leerlingen bestond in het ontdekken van de onderwerpen van de veertien thema's, wat soms, bijvoorbeeld in het geval van ‘liefde’ of ‘dood’ niet zo moeilijk is, maar in andere gevallen al wat meer interpretatieve energie verlangt. Op die manier is het lezen van het tekstboek al een heel speciaal anthologisch genoegen, maar als leerwerk wordt ‘Welt in Worten’ pas echt verrijkend, als de leerling met het ‘vragenboek’ aan de slag gaat. Natuurlijk, veertig jaar na verschijnen zouden de vragen anders te formuleren zijn, de methodiek is gedateerd, er is zeker te weinig aandacht voor de contextualisering van de teksten en ze worden ook niet naar huidige mode gedeconstrueerd; maar de vragen leiden de leerling via grondige analyse en zorgvuldige interpretatie naar een liefdevolle vorm van tekst-begrip. Na veertig jaar geeft ‘Welt in Worten’ een schokkende ervaring: als je dit toen van leerlingen kon verlangen, dan is dat wel een enorm verschil in niveau, vergeleken met het onderwijsland van nu. Afgunst en nostalgie vervullen degeen die
terugkijkt op het toenmalige succes van een veeleisende maar ook veel gevende leergang.
In zijn literatuurwetenschappelijk onderzoek wordt een brede belangstelling zichtbaar, waarmee Würzner een scala van thema's bestreek, rei- | |
| |
kend van de Barok en Christoph Martin Wieland (op wie hij immers in 1957 nog in Heidelberg gepromoveerd was) tot de Republiek van Weimar en de literatuur van het Exil, de ballingschap van vele Duitstalige schrijvers tijdens het schrikbewind van het nationaalsocialisme. Met dat laatstgenoemde thema heeft Würzner bijzondere verdiensten verworven door het oprichten en leiden van zijn onderzoeks- en documentatiecentrum voor exilliteratuur in Nederland. De regering van de Bondsrepubliek Duitsland heeft hem voor dit initiatief met het Bundesverdienstkreuz geëerd.
Het onderzoekscentrum heeft een lange rij van publicaties opgeleverd. Würzner verzorgde omvangrijke bundels over de Duitse en de Oostenrijkse exilliteratuur en droeg daaraan zelf vele essays bij, onder andere over Joseph Roth, Irmgard Keun, Elisabeth Augustin en Otto Neurath. Ook vonden onder zijn leiding enige promoties over deze thematiek plaats. Bij zijn afscheid van de Universiteit Leiden mochten zijn vrienden, leerlingen en collega's hem een liber amicorum overhandigen onder de titel ‘Interbellum und Exil’ (1991). Die titel brengt Würzners onderzoekszwaartepunten tezamen.
Hans Würzner was niet de man van grote wetenschappelijke monografieën. Zijn communicatieve eigenschappen dreven hem liever in de richting van samenwerkingsverbanden, waarvan het resultaat dan meestal een bundel essays was. Vruchtbare samenwerking had duidelijk zijn voorkeur boven langdurige monografische eenzaamheid aan de schrijftafel. Ik zal dat met twee voorbeelden illustreren.
Midden jaren tachtig van de vorige eeuw vormden vijf Leidse germanisten onder leiding van Hans Würzner een projectgroep, die op basis van toen vigerende methodologie een nieuwe wijze van literatuurbeschouwing ontwikkelde. Vele maanden discussieerden wij regelmatig over een steeds groeiende leesmap, waarin werken van Thomas Nipperdey, Hermann Lübbe, Quentin Skinner en Niklas Luhmann hoofdrollen speelden. Bij een functionalistische literatuuropvatting probeerden wij een ideologiekritisch model te ontwikkelen, dat was gebaseerd op receptietheoretische uitgangspunten. Dat bleek, ondanks de hoge abstractiegraad, een begaanbare weg ter vermijding van de aporie waarop ideologiekritiek vaak stuit als de ene ideologie met een andere bestreden wordt. Het receptieanalytische onderzoek dat de deelnemers ieder op hun eigen terrein uitvoerden, opende onze ogen voor manipulatieve handelwijzen, die bij het ondersteunen van een ideologie vaak belangrijker zijn dan lo- | |
| |
gische consistentie of programmatische consequentie. Zo lukte het ons zowel ideologiekritiek als receptiekritiek in de praktijk te brengen. Vooral met behulp van Luhmanns systeemtheorie konden wij een tekstanalytisch model ontwerpen, waarmee wij de grenzen van de gangbare hermeneutiek overschreden. Daarvoor hadden wij geen ‘betere’ ideologie nodig, integendeel, het formuleren van eigen ideologie werd juist onnodig door kritische analyse van receptiedocumenten, waarmee wij ideologisch manipulatief gedrag konden determineren. De bundel ‘Ideologie und Literatur(wissenschaft)’ (1986) vormde de rijke oogst van deze intensieve samenwerking. Würzner zelf droeg het opstel ‘Die Großstadt und das “total platte Land”’ bij, waarin hij aan de hand van het genre grote stadsroman de tegenstelling tussen stad en land wist te beschrijven als een strijd tussen progressieve literatuur en volks-nationalistische tendensen in de laatste
jaren van de Republiek van Weimar. Een flink deel van de bijdragen zocht zijn tekstvoorbeelden in die tijd. Zo drukte Würzner zijn stempel op de bundel, niet alleen door zijn filosofisch-methodologische bijdragen, maar ook door zijn historische focalisatie.
Ging het in het eerste voorbeeld om een zeer kleinschalig maar des te intensiever samenwerkingsproject, ook voor kwantitatief omvangrijke ondernemingen schrok Würzner niet terug. Van 1992 tot 1994, dus na zijn emeritaat, was hij voorzitter van de ‘Internationale Gesellschaft für Exilforschung’. In het kader daarvan, of beter als bekroning van zijn voorzitterschap, vond van 30 september tot 2 oktober 1993 in Frankfurt am Main een groot internationaal symposium plaats over ‘Deutsche Literatur im Exil in den Niederlanden 1933-1940’, onder auspiciën van de Frankfurter Buchmesse, die dat jaar Nederland en Vlaanderen als thematisch zwaartepunt had. Tegelijkertijd vond in Frankfurt een grote tentoonstelling met dezelfde titel in de Deutsche Bibliothek plaats, en die tentoonstelling, waarvoor het materiaal voor het grootste deel uit Würzners documentatiecentrum afkomstig was, verhuisde later nog naar Leipzig. Een omvangrijk project dus, dat Würzner als spiritus rector en inspirator kende. Aan publicaties leverde het project niet alleen een fraaie tentoonstellingscatalogus op, maar ook een zeer interessante congresbundel, waarin een keur aan Belgische, Duitse en Nederlandse medewerkers hun onderzoek naar deelproblemen van het complex Duitse literatuur in Nederlandse ballingschap uit de tijd tussen 1933 en 1940 documenteerden. De bijdrage van Würzner is een kabinetstukje. Binnen de beperking van twintig pagina's demonstreerde hij zijn eruditie en zijn
| |
| |
omvangrijke kennis van het onderwerp. Geen schrijver, geen uitgever, geen werk, geen ander deelaspect bleef onbesproken, en daarnaast vond hij nog ruimte om te pleiten voor voortgezet onderzoek, minstens zo perspectiefrijk als het zijne, een pleidooi voor multidisciplinair onderzoek van historici, filologen, sociologen en literatuurwetenschappers.
Hans Würzner was niet alleen een uiterst belezen, ook filosofisch geschoold letterkundige, met recht een geleerde van de oude stempel, hij was bovenal een zeer vriendelijk, aimabel mens en voor veel van zijn leerlingen en collega's een ware vriend.
Hij is op 19 juli 2009 op tweeëntachtig jarige leeftijd gestorven. Wij zullen met dankbaarheid aan hem terugdenken.
sjaak onderdelinden
| |
Voornaamste geschriften
Christoph Martin Wieland. Versuch einer politischen Deutung. (Masch.) Diss. Heidelberg 1957. |
Welt in Worten (in samenwerking met J.P.J. Maassen en N.Th.J. Voorwinden). 2 tekst- en 3 hulpboeken. Culemborg 1970. |
Heinrich Mann. De tragiek van een politiek engagement. Universiteits Pers, Leiden 1972. Zur deutschen Exilliteratur in den Niederlanden. Red. M.H. Würzner. Amsterdam 1977 (=Amsterdamer Beiträge zur neueren Germanistik 6-1977). Daarin: ‘Zur Exilforschung in den Niederlanden’, p. 7-28. |
Nederland en het Duitse Exil 1933-1940. Red. K. Dittrich en M.H. Würzner. Amsterdam 1982. Daarin: ‘De receptie van de Duitse literatuur in Nederland bij Nico Rost’, p. 161-173. |
Österreichische Exilliteratur in den Niederlanden 1934-1940. Red. M.H. Würzner en K. Zijlmans. Amsterdam 1986 (=Amsterdamer Publikationen zur Sprache und Literatur Bd. 70). Daarin: ‘Österreichische Exilliteratur in den Niederlanden 1934-1940’, p. 23-38. |
Ideologie und Literatur (wissenschaft). Red. Jos Hoogeveen en Hans Würzner. Amsterdam 1986 (=Amsterdamer Publikationen zur Sprache und Literatur Bd. 71). Daarin: ‘Die Großstadt und das “total platte Land”. Die funktionalistische Bedeutung der Kategorie Großstadtroman am Ende der Weimarer Republik’, p. 79-109. |
Deutsche Literatur im Exil in den Niederlanden 1933-1940. Red. Hans Würzner en Karl Kröhnke. Amsterdam & Atlanta 1994 (=Amsterdamer Publikationen zur Sprache und Literatur Bd. 113). Daarin: ‘Deutsche Literatur im Exil in den Niederlanden’, p. 11-30. |
| |
| |
Voor een uitvoerigere bibliografie zie: Interbellum und Exil. Red. Sjaak Onderdelinden. Amsterdam & Atlanta 1991 (=Amsterdamer Publikationen zur Sprache und Literatur Bd. 90), p. 7-11. |
|
|