| |
| |
| |
Daisy Wolthers
Amsterdam 3 juli 1922 - 13 september 2008 Den Haag
In 1997 werd Daisy Wolthers verkozen tot lid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. Ze was toen vierenzeventig jaar. In een briefje van 13 juni 1997 aan Leo van Maris schrijft ze: ‘Ik ben blij en trots dat ik mag toetreden tot de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. Wonderlijk vind ik dat leden mij gevonden hebben, want zelf vind ik veel van mijn werk vluchtig (letterkundige tentoonstellingen), verborgen (bio- en bibliografische gegevens voor het kaartsysteem van het Letterkundig Museum), onbekend (voor Critisch Bulletin en Maatstaf in de jaren '48-'57). De verrassing was des te groter! Met de meeste hoogachting en vriendelijke groet, Daisy Wolthers (dit is mijn volle naam, wilt u dit - zonder mevrouw - als de door u bedoelde tenaamstelling beschouwen?).’
Van zulke beknopte en puntige briefjes zonder jargon of andere omhaal, bescheiden maar zelfbewust, schreef ze er tienduizenden, voor zakelijk of persoonlijk gebruik. Zowel in haar verbale als haar non-verbale communicatie was ze markant. Maar hoewel Daisy Wolthers een stevige vrouw was, bleef ze het liefst een figuur op de achtergrond, een nijvere en betrouwbare werkster in de wereld van de literatuur. Zij kende daarvan de onderkant van kast en ledikant; om het gedicht ‘Werkster’ van de door haar verafgode dichter Gerrit Achterberg verder te citeren: ‘Zij
| |
| |
heeft zichzelve aan de vloer verpand, / om deze voor de voeten te versieren / van dichters, predikanten, kruidenieren, want er is onderscheid van rang en stand.’ Van haar dienende positie was zij zich terdege bewust, zoals uit bovenstaand briefje blijkt. Ze drukte die positie ook uit in haar kleding, die ingetogen maar stijlvol was, nooit flamboyant of apart, maar soms wel met een klein artistiek accent, bijvoorbeeld in de vorm van een baret schuin op het hoofd, kenmerk van kunstminnende Haagse dames. In de omgang was ze in het algemeen enthousiast maar wel afstandelijk en zeer discreet, over zichzelf net zo goed als over anderen. Ze had ook iets van een barmhartige Samaritaan, in het bijzonder ten opzichte van de verwanten van de drie bevriende schrijvers van wie ze (een deel van) de nalatenschap heeft verzorgd: Gerrit Achterberg, Paul Rodenko en Aimé van Santen alias Jan Molitor. Die verwanten stond ze met raad en daad terzijde, ook financieel voorzover dat in haar vermogen lag, of ze nu aan de drank, de drugs, de medicijnen of de studie waren.
| |
Amsterdam-Rotterdam-Groningen
Daisy is op 3 juli 1922 in Amsterdam geboren, als oudste kind van Jurjen Wolthers (Groningen 1888-1949 Amsterdam) en Daisy Hurst (Thorpe bij Norwich 1891-1931 Amsterdam). Haar vader was kelner, onder andere in het in 1929 afgebrande Paleis voor Volksvlijt te Amsterdam. Na Daisy zou haar moeder twee zonen Wolthers baren: Jurjen (1924-2006) en Wietsko (1925-2000), die na de politionele acties in Indië waaraan ze hadden deelgenomen naar Australië zouden emigreren. Haar moeder stierf toen Daisy acht was. Daisy werd al gauw ondergebracht bij haar oom Wietsko en haar tante Klara in Rotterdam, die kinderloos waren. De twee jongere broertjes bleven bij haar vader. Het was de eerste ingrijpende breuk in haar leven. Over haar vader en moeder sprak ze later bijna nooit, wel over ‘oom en tante’ en de broers.
Oom Wietsko Wolthers (1883-1950) was een oudere broer van haar vader. Sinds 1911 leidde hij als buitenloods met een stoomsleepboot grote zeeschepen langs de Hollandse kust naar Hoek van Holland, waar binnenloodsen de schepen overnamen om ze naar de Rotterdamse havens te brengen. Hij was getrouwd met Klazina Folkerdina van Ingen, roepnaam Klara (Zwolle 1888-1974 Wagenborgen); deze was zenuwzwak of neurasthenisch zoals men toen zei en werd periodiek in de inrichting Wagenborgen in Oost-Groningen opgenomen. Daisy zei later over haar relatie met ‘tante Klara’: ‘Ik zocht een moedertje, maar ik werd er zelf
| |
| |
één’. In Rotterdam was Daisy Wolthers lid van de Vrijzinnig Christelijke Jeugdvereniging. In 1939 haalde ze in de havenstad het diploma ULO-A. In hetzelfde jaar ging oom Wietsko met pensioen en verhuisde hij met tante Klara en Daisy naar zijn geboortestad Groningen. In die stad en in tbc-sanatorium Zonnegloren te Soestduinen volgde ze een opleiding tot verpleegster, die werd afgebroken toen ze op 2 maart 1942 ging trouwen met haar achterneef Chris R. Tiddens (1913-1990). Deze was werkzaam in het buitengewoon onderwijs, maar vanaf 1939 maakte hij in zijn vrije tijd ook smalfilms over Stad Groningen en de Ommelanden met een documentaire waarde. Zijn motto: ‘Een hoogstaand mens staat nooit op een voetstuk’, had Daisy Wolthers ook voor zichzelf kunnen kiezen. Na zeven jaar huwelijk scheidde ze op 9 september 1948 formeel van Chris Tiddens. Bij haar scheiding besloot ze om nooit meer te trouwen of te gaan samenleven. Ze bleef voortaan met liefde op zichzelf.
De Groningse jaren zijn van essentieel belang geweest voor de ontwikkeling van Daisy Wolthers. In haar zeven huwelijksjaren heeft ze gelezen en nog eens gelezen: Andersen, Balzac, de Bröntes, Dostojevski, Goethe, Heinrich Heine, Edgar Allen Poe, Toergenjev en Vestdijk, maar ook heel veel bundels van Nederlandse dichters zoals Gerrit Achterberg, Slauerhoff, A. Marja, Geerten Gossaert, P.C. Boutens, J.C. Bloem, Hendrik de Vries, Elsschot, Karel van de Woestijne, Henriette Roland Holst-Van der Schalk, om er slechts enkele te noemen. Ze bleek heel leergierig. Na de bevrijding ging ze aan de Groningse Universiteit colleges volgen, in het bijzonder over filosofie en kunstgeschiedenis. Met haar man volgde ze in 1947 lessen over psychologie, erfelijkheid en de ‘psychopathologie der oligophrenen’. In de jaren veertig raakte ze ten slotte bevriend met de stimulerende neerlandicus en hispanoloog dr. G.J. (‘Flip’) Geers (1891- 1965), die aan de universiteit van Groningen Spaans doceerde. In de tuin van het echtpaar Flip en Ilse Geers (1910-2000) - met hen beiden zou ze haar hele leven bevriend blijven - heeft Daisy in 1948 voor het eerst uitgever Bert Bakker ontmoet.
| |
's-Gravenhage: Uitgeverij Bert Bakker / Daamen
De scheiding van Chris Tiddens en haar vertrek uit Groningen betekenden een tweede breuk in het leven van Daisy Wolthers. In december 1948 - ze was toen zesentwintig jaar oud - begon ze in Den Haag als redactioneel assistente van uitgever Bert Bakker (1912-1969), met als hoofdopdracht het waarborgen van de verschijning van het tijdschrift Critisch
| |
| |
Bulletin in zijn tweede, naoorlogse, leven (1945-1957), dat verscheen bij D.A. Daamens's uitgeverij te 's-Gravenhage. Later kwam daar een tweede tijdschrift bij, het in 1953 door Bert Bakker opgerichte Maatstaf. Via Critisch Bulletin, waarvan dr. Geers een van de medewerkers was, maakte Wolthers onder anderen kennis met Gerrit en ‘Cathrientje’ Achterberg, Paul Rodenko, Aimé van Santen en Gerrit Borgers: personen die een grote rol in haar verdere leven zouden spelen. Later zou ze in het bijzonder trots zijn op de totstandkoming van Nationale snipperdag, een ‘gemeenschappelijke aflevering van negen Nederlandse letterkundige en algemeen-culturele tijdschriften [...] ter gelegenheid van de tiende Bevrijdingsdag 5 mei 1945 - 5 mei 1954 [...]’, waarin ze een groot aandeel had.
‘De overstap van een rustig huisvrouwenleven naar een achtenveertigurige werkweek [en meer] was voor mij groot’, zou Daisy later zeggen. En dat klemde temeer daar het niet om een gewone werkweek ging. Vanaf 1949 woonde Daisy op een zolderkamertje in het huis van de Bakkers aan de Koninginnegracht, waar ook de uitgeverij was gevestigd. Daisy werd een drijvende kracht in het bedrijf èn het gezin van Bert Bakkker en diens toenmalige echtgenote Victorine Hefting. ‘Als secretaresse was Wolthers belast met secretariële taken: het opnemen van de immer rinkelende telefoon, het onderhouden van correspondentie, het bijhouden van Bakkers agenda of het ontvangen van gasten. Daarnaast verrichtte zij allerlei redactionele taken als het redigeren van teksten, het contact met auteurs, het beoordelen van ingezonden manuscripten [...]. Omdat de grens tussen werkkamer en huiskamer in het huis van Bakker in de praktijk niet of nauwelijks bestond, werd Wolthers een huisvriendin. Ze was vaste gast op soirees, paste op het huis als Hefting en Bakker op vakantie waren en kreeg regelmatig Heftings dochter Jop te logeren (voor haar was ze “tante Dees”) [...]’. De onduidelijke scheiding tussen werk en privé en tussen het gezin van haar werkgever en haar eigen leven was er misschien de reden van dat Daisy Wolthers in de winter van 1951-1952 een maand of vijf als secretaresse van Ben Sijes van het Rijks Instituut voor Oorlogs Documentatie in Amsterdam heeft gewerkt. Maar ze keerde daarna terug naar Critisch Bulletin en de Bakkers. In 1956 schreef ze toch een brief aan Bert Bakker en Victorine Hefting, waarin ze in principe afscheid nam van de uitgeverij en haar werkgever: ‘Wat in een huwelijk of in wetenschappelijk teamwork een bron van geluk en kracht kan zijn: het oplossen van persoonlijkheid in elkaar of in elkaars werk, is in verhoudingen als de onze gedeeltelijk ongewenst, omdat het de
persoonlijke vrijheid aantast [...] ik- | |
| |
zelf verlang naar een onafhankelijker bestaan [...] ik kan toch niet 65 jaar worden in dit werk wat ik nu doe en met deze levenswijze? [...] Ik heb nog dertig werkjaren voor mij en als ik blijf leven, en dat doe ik wel, dan moet ik iets vinden, dat mij even diep vervult als het werk voor Bert [...] Alles zal mij klein zijn bij de volmaakte werkverhouding van Bert en mij, maar bij hem blijven kan ik niet.’ Met de opheffing van Critisch Bulletin in 1957 werd de derde breuk in het leven van Daisy Wolthers definitief een feit; ze was toen vijfendertig jaar.
| |
's-Gravenhage: Onderwis en Letterkundig Museum
In september 1956 begon Daisy Wolthers aan de Nederlandse School voor Taal- en Letterkunde te Den Haag aan een studie mo-a Nederlands, met de bedoeling om na ‘Bert Bakker’ les te gaan geven op middelbare scholen, in de wens en de hoop om haar liefde voor de literatuur in het algemeen en die voor de Nederlandse in het bijzonder uit te dragen. Voor het eerst volgde ze een degelijke formele opleiding die was gericht op de Nederlandse taal en literatuur. Tijdens haar huwelijk, door het werk bij Bert Bakker en door haar jarenlange omgang met levende Nederlandse auteurs en geleerden was ze heel belezen geraakt op het terrein van de twintigste-eeuwse literatuur en zeer bedreven in de mondelinge en schriftelijke communicatie, maar het ontbrak haar aan kennis en inzicht van oude Nederlandse literatuur. In die leemte wilde ze voorzien. Ze volgde bovendien cursussen klassieke geschiedenis, filosofie en mythologie bij professor Hendrik Wagenvoort om haar kennis van de Oudheid te vergroten; mensen met een gymnasiale opleiding heeft ze altijd benijd. Op 29 juli 1958 slaagde ze voor het examen mo-a Nederlands. Daarna gaf ze drie jaar les: in het schooljaar 1958-1959 aan de Rijks hbs te Bergen-op-Zoom, in 1959-1960 aan het Johan de Witt Lyceum in Den Haag en het jaar daarna aan het Dalton Lyceum in Den Haag.
Het werd een teleurstelling. In Bergen-op-Zoom kon ze volgens eigen zeggen goed orde houden, maar in Den Haag lukte dat niet zo. Een rol speelde ook dat ze met haar opleiding van mo-a in de lagere klassen les moest geven, terwijl ze met haar liefde voor volwassenenliteratuur en haar omgang met en kennis van levende schrijvers beter gepast zou hebben in de hogere. Bovendien voelde ze de beperkingen van het lesprogramma als een keurslijf. In de eerste en de tweede klassen liet ze bijvoorbeeld de leerlingen kennismaken met de sprookjes van Andersen en Eerste liefde van Toergenjev, omdat ze meende dat deze goed aansloten bij de
| |
| |
gevoelswereld en het taalbegrip van twaalf- en dertienjarigen. Het werd haar door haar collega's echter niet in dank afgenomen dat ze in haar lessen ook buitenlandse literatuur behandelde. Ze ging zich kortom ongelukkig voelen.
Haar werd een uitweg geboden door het aanbod om in het in 1954 opgerichte Letterkundig Museum (officieel: Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum) te komen werken bij Gerrit Borgers (1917-1987), die ze nog kende uit haar tijd bij Bert Bakker. Deze laatste zat trouwens in het bestuur van het museum. In het Letterkundig Museum bleek Daisy goed op haar plaats. Ze zou er tot haar pensioen blijven werken. Toen ze per 1 september 1961 aantrad werd ze assistente van conservator Gerrit Borgers, die nog vier assistenten had en een bediende. Als assistente werd ze belast met van alles en nog wat en dat leek heel erg op hoe ze bij de uitgeverij van Bert Bakker functioneerde. Maar hoewel ze ook administratie, secretariaat en acquisitie deed, assisteerde ze toch vooral bij de voorbereiding van tentoonstellingen en uitgaven. Het woord assistent(e) zou trouwens een verkeerde indruk kunnen wekken. De gang van zaken was gewoonlijk zo: de conservator besprak kort een plan met de assistent, waarna die zelfstandig aan het werk kon gaan; het resultaat werd idealiter ten slotte weer voorgelegd aan de conservator ter goedkeuring en eventuele correctie. Het museum verkeerde in 1961 nog in de pioniersfase. Tot die pioniersfase behoorden ook de verhuizingen. In de tweeëntwintig jaar tussen haar aantreden en haar afscheid, heeft Daisy Wolthers op vier verschillende locaties gewerkt. Ze begon in 1961 in het Oude Stadhuis van 's-Gravenhage op de Groenmarkt nr. 6 waar het museum vanaf 1954 inwoonde; daar zou ze ca. 3 jaar blijven. Vervolgens verhuisde het Letterkundig naar Nassauplein 41 (ca. 1 jaar) en daarna naar Juffrouw Idastraat 11 waar het museum voor het eerst een eigen expositieruimte kreeg. De genoemde panden zijn drie historische gebouwen die in de oude binnenstad liggen. In de Juffrouw Idastraat zou Daisy in een inmiddels wat gestroomlijnder organisatie zich ca. zeventien jaar toeleggen op uitgaven en tentoonstellingen.
In 1962-1963 verzorgde ze de tekstuitgave H. Marsman. Vijf versies van ‘Vera’. Haar hoofdtaak werd echter het verzorgen van letterkundige bibliografieën. Die zijn niet in boekvorm verschenen, maar zitten verstopt (‘verborgen’) in het bibliografisch kaartsysteem - rijp en groen, slordig en precies, beknopt en uitgebreid - van het Letterkundig Museum, formeel Mededelingenkaarten van de Documentatiedienst van het Letter- | |
| |
kundig Museum geheten. Deze onderschatte bibliografieën heeft ze in jarenlange nauwe samenwerking met freelancer Kees Lekkerkerker tot stand gebracht. Hun zorgvuldigheid, doorzettingsvermogen, vindingrijkheid en netwerk (o.a. uitstekende betrekkingen met de antiquaar Max Schumacher en diens zuster, de voortreffelijke bibliografe Wilma Schuhmacher) maakten veel van hun bibliografieën tot de beste in het Nederlandse taalgebied. Bijzonder trots was Daisy Wolthers op de bibliografieen over Herman Gorter (1864-1927) en Henriette Roland Holst (1869-1952), die ook veel materiaal opleverden voor de succesvolle tentoonstelling over beide schrijvers in het Stedelijk Museum te Amsterdam. ‘Voor mijn gevoel is de bibliografische Herman Gorter het beste wat ik voor het Letterkundig Museum gedaan heb’, zei ze mij. In West- en Oost-Europa, in Noord- en Zuid- wist ze tal van vertalingen van de beide marxistische schrijvers op te sporen; het bibliografisch onderzoek bracht beslist veel nieuws aan het licht. Aan het eind van haar carrière had ze bovendien de verantwoordelijkheid voor de inhoud van twee Schrijversprentenboeken die in kwaliteit alle schrijversprentenboeken van daarvoor overtroffen, zowel in documentaire precisie en grondigheid als in inlevingsvermogen: de schrijversprentenboeken Betje Wolff & Aagje Deken en Gerrit Achterberg. De tentoonstellingen over de beide schrijfsters uit de achttiende eeuw en die over de
door haar vereerde dichter Achterberg behoren, hoe ‘vluchtig’ het medium ook mag zijn, tot de mooiste letterkundige exposities die ik ken.
In 1979 werd ik op het Letterkundig Museum aangenomen om zulke ‘vluchtige’ tentoonstellingen te maken en Daisy was het hoofd van mijn afdeling, de afdeling Tentoonstellingen en Uitgaven, waar ik haar later als zodanig zou opvolgen. Veel tijd had ze niet voor mij: ze was als een bezetene bezig met Betje Wolff & Aagje Deken (tentoonstelling en schrijversprentenboek) en de tentoonstelling, de bibliografie en het schrijversprentenboek over Gerrit Achterberg. Als ik haar kamer binnenkwam om iets te vragen, stak ze tussen de lange uitlegtafels met materiaal een sigaret op en zei: ‘Ik steek nu een sigaret aan, als ik die opgerookt heb, dan moet je weg.’ Als ze dan haar sigaret uitmaakte in de altijd klaar staande asbak met een klein laagje water onderin, dan was het gesprek ook echt afgelopen. Vaker verwees ze mij zonder meer naar Gerrit -Jan Slijkhuis, het hoofd van de afdeling iconografie en een wandelende encyclopedie van afbeeldingen die interessant waren voor de tentoonstelling of het boek waar je mee bezig was. Hij was tevens degene die de leiding had bij
| |
| |
de opbouw van tentoonstellingen. Het is dan ook Gerrit-Jan Slijkhuis die mij wegwijs heeft gemaakt in de eigenaardigheden van het Letterkundig Museum en deszelfs tentoonstellingswezen.
In 1982 betrok het museum Prinses Irenepad 10, een deel van het complex van de Koninklijke Bibliotheek, een uiterst modern gebouw naast het nieuwe Centraal Station. Na een jaar daar gewerkt te hebben, ging Daisy op 1 juli 1983 met vervroegd pensioen als hoofd van de afdeling uitgaven en tentoonstellingen (sinds 1974). Ze verafschuwde de sfeer van het gebouw en zijn omgeving, kreeg problemen met de luchtwegen en de ogen door de ontoereikende airconditioning en vond de cultuur van het museum te bureaucratisch worden. Op de vaak maar aanslepende stafvergaderingen stond ze niet zelden midden in de zin van een vergaderaar op met de woorden: ‘En nu aan het werk’. Ze had geen tijd te verliezen.
| |
's-Gravenhage: Na het pensioen
Sinds 1962 onderhield Daisy Wolthers een relatie op afstand met de Kafka-kenner, beelddichter en bohemien Aimé van Santen alias Jan Molitor (1917-1988). Hij woonde in Rotterdam en zij in Den Haag en ze zagen elkaar in de weekeinden als de tijd het toeliet, want de literatuur bleef haar grootste liefde. Toen ze niet meer onder de tijdsdruk hoefde te werken die ze zichzelf terwille van de letterkunde in het Letterkundig Museum had opgelegd, kon ze ook meer aandacht besteden aan haar andere vrienden: aan ‘Cathrientje’ Achterberg (1908-1989); aan Ilse Geers (1910-2000), aan de journalist, Italië-kenner en essayist Jacob Even-huis alias Frederik Bokshoorn (1918-2005) en diens vrouw Gerda (1922-2004), aan haar petekind en erfgenaam dr. Mike Van Duuren, ‘senior lecturer in psychology’ aan de Universiteit van Winchester (UK) en anderen. Voor het eerst sinds de jaren veertig zag ze ook haar naar Australië geëmigreerde broers terug.
Op het gebied van de letterkunde zat ze echter ook niet stil. Ze zorgde ervoor dat (de rest van) de literaire nalatenschap van Achterberg na de dood van ‘Cathrientje’, na ordening en schifting, in het Letterkundig Museum terecht kwam. Jarenlang beheerde ze ook geheel belangeloos de auteursrechten van Gerrit Achterberg, die uiteindelijk door haar werden ondergebracht bij een goed literair doel. Het geven aan de samenleving - wat voor haar betekende ‘teruggeven’ - was diep in haar persoonlijkheid verankerd. Ook de nalatenschap van Paul Rodenko (1920-1976) kwam door haar bemiddeling in het Letterkundig Museum. Ten slotte zorgde
| |
| |
ze ervoor dat delen van de nalatenschap van haar minnaar Aimé van Santen in het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis resp. in het Letterkundig Museum terecht kwamen.
Na haar tachtigste begon ze zoals de meeste mensen langzaam maar zeker lichamelijk af te takelen. Geestelijk echter niet, want ze bleef laat op om naar Das Literarische Quartet en andere niet altijd even makkelijke culturele en wetenschappelijke tv-programma's te kijken, op de Nederlandse, Duitse en Britse tv, al kon ze ook heel erg genieten van Inspector Morse. Toen ze over de tachtig was, bestelde ze nog bij de Openbare Bibliotheek in Den Haag elke zes weken een kist boeken van fictie en wetenschap, die ze vervolgens met veel vuur met haar bezoek besprak.
Rond 2007 begon ze zich zich heel ongelukkig te voelen met haar aftakeling; met name de ernstige achteruitgang van haar ogen en de herhaaldelijke bloedtransfusies werden voor haar erg bezwaarlijk. Haar zelf opgelegde taken waren volbracht en de oude literaire vrienden overleden. Al in 1942 had ze eigenhandig een euthanasieverklaring opgesteld die in de loop der decennia onophoudelijk werd bevestigd en in veelvoud uitgedeeld. Maar euthanasie werd haar, ook na verscheidene verzoeken, niet toegestaan. Zoals haar leven, heeft ze toen ook haar sterven in eigen hand genomen: door versterving. Ze is volgens haar hartewens thuis gestorven. Haar lichaam heeft ze ter beschikking gesteld aan de wetenschap.
Tekenend voor haar levenshouding in dezen is het volgende briefje dat ze in 1977 aan collega's en vrienden schreef, toen ze voor een operatie naar het ziekenhuis moest: ‘Maandag 7 maart 1977, 21.00 uur in het Letterkundig Museum. [...] Ziekenhuis vind ik hel, bezoek hel in het kwadraat. Het is tegendraads van me. Ik weet niet waarom ik zo raar ben. Schuldgevoel? Vrijheidsgevoel? Vast staat, dat heb ik bij ervaring, dat medeleven, laat staan medelijden, een wrak van me maakt. Ik kan het me niet veroorloven. Bespaar het me. Zoek ook geen contact met dokters of verpleegsters. Er is geen enkel levensgevaar! Wacht tot ik schrijf of opbel. Ik krijg telefoon op mijn kamer. Brr, wat een dramatisch briefje is dit. vergeef het me. Maar elk van ons is “anders dan anders” en elk van jullie begrijpt me, al zijn jullie “anders” dan ik “anders” ben. Veel liefs voor elk van jullie en tot spoedig.’
murk salverda
| |
| |
| |
Bronnen
In dit artikel is dankbaar gebruik gemaakt van notities en archivalia van Daisy Wolthers zelf en van gesprekken met haar en met Miep Diekmann, Gerrit-Jan Slijkhuis en Erna Staal. Tevens is gebruik gemaakt van het artikel ‘Lieve Daisy’ van Ronnie van Veen en Erik de Bruin, in: Uitgever Bert Bakker (1912-1969). Themanummer van Zacht Lawijd, jrg. 7, nr. 1, januari-maart 2008, pp 188-193.
| |
Voornaamste geschriften
N.B. De Mededelingenkaarten van de Documentatiedienst van het Letterkundig Museum zijn niet in boekvorm, maar in kaartvorm verschenen en zijn daardoor vaak niet (h)erkend als belangrijke publicaties. De kaarten bevatten niet alleen titelbeschrijvingen van eerste drukken, maar ook herdrukken, brochures, plaquettes, overdrukken, dissertaties en ander niet-literair werk en vertalingen van en door de schrijver. Alle titels van het systeem werden op grond van autopsie beschreven. In onderstaande selectieve bibliografie zijn de kaarten geordend op de formele einddatum. Codes: wl[b] = Daisy Wolthers, Kees Lekkerkerker [en Gerrit Borgers]. Borgers had bij deze signatuur de formele verantwoordelijkheid, supervisie op afstand; Kees Lekkerkerker en Daisy Wolthers deden in een intensieve samenwerking het tijdrovende werk geheel zelfstandig.
gb = Gerrit Borgers [in andere gevallen]
y = P.C. van Yperen, beter bekend onder haar pseudoniem Ellen Warmond.
H. Marsman, Vijf versies van “Vera”. Verzorgd door Daisy Wolthers; inleiding door Arthur Lehning. Achter het Boek, jrg. 1, nr. 2-3, Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, 's-Gravenhage 1962, 225 pp. [gedrukt in september 1963]. Gerrit Achterberg, Verzamelde gedichten, Querido, Amsterdam 1963. Deze publicatie werd zonder naamsvermelding bezorgd door Daisy Wolthers. |
[Herman] Gorter. Afzonderlijk verschenen werken van 1889 tot 1966 (34 kaarten) en Gorter. Afzonderlijk verschenen werken over de schrijver van 1889 tot 1967 (5 kaarten). Gesigneerd wlb, gedateerd 15-xii 1966. |
[Arthur] Van Schendel. Afzonderlijk verschenen werken van 1896 tot 1967 (46 kaarten) en Van Schendel. Afzonderlijk verschenen werken over de schrijver van 1909 tot 1965 (6 kaarten). Gesigneerd wlb, gedateerd 15-vi-1967. |
Van der Schalk [= Henriette Roland Holst-Van der Schalk]. Afzonderlijk verschenen werken van 1896 tot 1969 (56 kaarten). Gesigneerd wlb, gedateerd 15-xii-1969. |
Van der Schalk [= Henriette Roland Holst-Van der Schalk]. Afzonderlijk verschenen
|
| |
| |
werken over de schrijfster van 1904 tot 1969 (12 kaarten). Gesigneerd wlb, gedateerd 15-iii-1970. |
[W.F.] Hermans. Afzonderlijk verschenen werken van 1944 tot 1971 (24 kaarten). Gedateerd 15-i-1958 (2 kaarten, gesigneerd gbc), 15-iii-1963 (1 kaart, gesigneerd gby) en 15-xii-1970 (21 kaarten, gesigneerd wlb). |
[= J.W.F. Werumeus] Buning. Afzonderlijk verschenen werken van 1916 tot 1972 (70 kaarten). Gesigneerd wlb, gedateerd 15-xii-1971. |
[Hella S.] Haasse. Afzonderlijk verschenen werken van 1945 tot 1973 (30 kaarten). Gesigneerd wlb, gedateerd 15-xii-1972. |
[Jacob] Geel. Afzonderlijk verschenen werken van 1820 tot 1974. (14 kaarten). Gesigneerd wlb; gedateerd 15-ix-1974. |
[S.] Vestdijk. Afzonderlijk verschenen werken van 1932 tot 1976 (85 kaarten) en Vestdijk. Afzonderlijk verschenen werken over schrijver van 1943 tot 1968 (6 kaarten) en Biografische gegevens over de schrijver (7 kaarten). De Mededelingen over Vestdijk zijn in vier fasen verschenen: op 15-ix-1964 (3 kaarten), op 15-ix-1965 (45 kaarten), op 15-xii-1967 (5 kaarten) en op 15-iii-1975 (32 kaarten). Bij alle onderdelen is Daisy Wolthers de hoofduitvoerder, bij de laatste twee samen met Kees Lekkerkerker. Signaturen: wby en wlb. |
[Paul] Rodenko (1920-1976). Afzonderlijk verschenen werken 1947 tot 1977 (30 kaarten). Gedateerd 15-ix-1959 (4 kaarten, gesigneerd gby) en 26 kaarten (gesigneerd wlb), die formeel gedateerd zijn op 15-xii-1975, maar er zijn titels opgenomen t/m 1977. |
[Paul] Van Ostaijen. Afzonderlijk verschenen werken van 1916 tot 1978. Gedateerd 15-ii-1955 (1 kaart, gesigneerd abs), 15-i-1965 (4 kaarten, gesigneerd abs), 15-ix-1976 (14 kaarten, gesigneerd wlb). Van Ostaijen. Afzonderlijk verschenen werken over de schrijver van 1928 tot 1977 (11 kaarten, gedateerd 15-ix-1976 en gesigneerd wlb). Van Ostaijen. Biografische kaarten (17 kaarten), die eveneens 15-ix-1976 zijn gedateerd maar gesigneerd gb. |
Robert Joseph, G.J. de Rook en Daisy Wolthers, Molitor. Een keuze uit zijn werk, Bloknoot-special, z.pl., z.j. ['s-Gravenhage 1976] |
[P.C.] Boutens. Afzonderlijk verschenen werken van 1894 tot 1978 (66 kaarten). Gesigneerd wlb; gedateerd 15-xii-1977. |
Betje Wolff & Aagje Deken. Schrijversprentenboek 20. Supervisie, inleiding en bio- en bibliografische gegevens door dr. P.J. Buijnsters, keuze citaten Hella S. Haasse, keuze illustraties en bijschriften Daisy Wolthers. Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, 's-Gravenhage 1979, 73pp. |
[Gerrit] Achterberg. Afzonderlijk verschenen werken van 1925 tot november 1981. Deze Mededelingen van de Documentatiedienst van het Nederlands Letterkundig Museum zijn in vier fasen verschenen. Bij de eerste, gepubliceerd op 1-iii-1955 (4 kaarten, gesigneerd aba) was Daisy Wolthers niet betrokken; zij werkte toen nog niet bij het
|
| |
| |
museum. Aan de tweede serie van 15-iii-1964 (2 kaarten, gesigneerd byw) heeft ze wel meegewerkt, evenals aan de derde van 15-ix-1970 (3 kaarten. gesigneerd byw) en de vierde van 15-ix 1980 (10 kaarten, gesigneerd wl). |
Gerrit Achterberg. Schrijversprentenboek 21. Samenstelling [bijschriften en keuze van citaten en illustraties] Daisy Wolthers. Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, 's-Gravenhage 1981, 57pp. |
[Gerrit] Achterberg. Biografische gegevens (26 kaarten). Gedateerd 15-iii-1981. De teksten op deze bibliografische kaarten zijn wat uitgebreider dan de bijschriften in het schrijversprentenboek over Achterberg uit hetzelfde jaar, maar verder nagenoeg identiek. |
[Albert Verwey] Verweij. Afzonderlijk verschenen werken van 1882 tot 1983 (62 kaarten). Verweij. Afzonderlijk verschenen werken over de schrijver van 1886 tot 1981 (22 kaarten). Alle gesigneerd wl, gedateerd 15-xii-1982. |
|
|