| |
| |
| |
Emiel Victor Willekens
Antwerpen 23 februari 1922 - Antwerpen 16 augustus 2009
Emiel Willekens werd geboren te Antwerpen en zou, met uitzondering van zijn Gentse studentenjaren, zijn hele leven doorbrengen in Antwerpen, de stad waaraan hij was verknocht en die hij met grote overtuiging en inzet heeft gediend. Zijn vader, Emiel Willekens sr., was secretaris van het Wereldverbond van Diamantbewerkers, een destijds machtige internationale vakvereniging, en redactiesecretaris van het blad De Diamantbewerker, waarvan zijn vriend Ger Schmook, toen bibliothecaris van de Algemene Diamantbewerkersbond, een van de ijverige medewerkers was; hij was tevens een overtuigd esperantist en regisseur bij de socialistische liefhebberstoneelkring Ter Waarheid.
Zijn middelbaar onderwijs genoot Emiel Willekens jr. van 1934 tot 1940 aan het Koninklijk Atheneum te Antwerpen. Tijdens de oorlog studeerde hij Germaanse filologie aan de Rijksuniversiteit Gent; hij rondde die studie in 1945 af met een licentiaatsverhandeling over de neoromantiek in Noorwegen, inzonderheid bij Knut Hamsun. Als student gaf hij het literaire tijdschrift Gentsche Bladen uit, samen met de latere hoogleraar in de Scandinavistiek Alex Bolckmans. Bij deze voormalige medestudent promoveerde Willekens in 1962 op een proefschrift over de Noorse dichter, novellist en toneelschrijver Sigbjørn Obstfelder, over wie hij la- | |
| |
ter, onder andere in de Moderne Encyclopedie der Wereldliteratuur, enkele gefundeerde bijdragen leverde. Met A. Bolckmans en Th. Vloebergh zou hij overigens in 1965 ook een Leerboek Noorse Taal uitgeven.
Intussen had Willekens zijn legerdienst vervuld, correctie- en vertaalwerk verricht voor de socialistische krant Volksgazet, op het (socialistische) Algemeen Belgisch Vakverbond gewerkt en er De jonge Werker helpen uitgeven. Ten slotte had hij zich beziggehouden met de liquidatie van de eertijds zeer prestigieuze bibliotheek van de Algemene Diamantbewerkersbond. In 1948 trad hij in dienst van het Antwerpse stadsbestuur als adjunct-conservator van het toenmalige Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven (amvc), het huidige Letterenhuis. Het amvc was toen nog een onderdeel van het complex van de Stedelijke Bibliotheken van Antwerpen; aan het hoofd daarvan stond sinds 1945 zijn vaders vriend Ger Schmook. In 1949 behaalde Willekens het einddiploma van de Antwerpse bibliotheekschool met een verhandeling over Boek, bibliotheek en lectuur in de Middelnederlandse letterkunde. Hetzelfde jaar huwde hij met Sigrid Löwenstein (Berlijn 1925-Beveren 1996), dochter van de uit Wenen naar Antwerpen gevluchte joodse componist en dirigent Arthur Löwenstein en oudere zus van de Nederlandse televisieregisseur Bob Löwenstein; het echtpaar kreeg twee kinderen, Cesar (1951) en Frank (1958), die allebei een baan vonden in de muziekwereld, de eerste als bibliothecaris bij de Koninklijke Vlaamse Opera, de tweede als violist bij het Württembergisches Kammerorchester Heilbronn.
Emiel Willekens zette met bedachtzaamheid, en in moeilijke na-oorlogse omstandigheden, het door zijn voorgangers Lode Baekelmans en Ger Schmook begonnen werk van het verzamelen en inventariseren van literaire en culturele documentatie en nalatenschappen (brieven, handschriften, foto's, krantenknipsels...) van Vlaamse schrijvers en kunstenaars voort. Het Museum van de Vlaamsche Letterkunde, in 1933 gesticht en in 1945 door Schmook van een nieuwe, ruimere benaming voorzien, leverde in die jaren mee de inspiratie tot de stichting van het Nederlands Letterkundig Museum, dat in 1954 in Den Haag zijn werkzaamheden begon.
In 1963 ging Schmook met pensioen als directeur van de Stedelijke Bibliotheken van Antwerpen, en Emiel Willekens stapte van de Minderbroedersstraat over naar het Hendrik Conscienceplein om hem op te volgen. Zijn opvolger als adjunct-conservator van het amvc werd ik. Van 1 januari 1965 tot de dag waarop Willekens met pensioen ging, 1 maart
| |
| |
1982, verliep onze samenwerking rimpelloos, hoe verschillend onze achtergronden ook waren en hoe vaak hij ook zijn wenkbrauwen zwijgend omhooggetrokken zal hebben omwille van de voortvarendheid waarmee ik bepaalde zaken wilde aanpakken. Maar een strobreed heeft hij mij nooit in de weg gelegd.
Want Willekens was een minzaam en verdraagzaam man, te minzaam voor het milieu waarin hij moest werken en te verdraagzaam voor sommige van de stedelijke bestuurders die zijn politieke bazen waren. Hij dacht meestal lang na vooraleer hij een weloverwogen antwoord op een vraag gaf, maar op sommige van mijn impertinente opmerkingen had hij meteen een antwoord klaar, ook als het iemand van zijn eigen, ‘rode’ signatuur betrof. Toen ik hem vroeg hoe de ambitie van een naar algemeen inzicht volstrekt onbekwame kandidate voor een schepenambt te verklaren was, zei hij prompt: ‘Die wil ook nog wel paus van Rome worden.’ Toen de naam van een nieuwe cultuurschepen viel en ik de vraag stelde of die man iets van cultuur afwist, antwoordde hij: ‘Die man weet vooral wat er gaat gebeuren als het pakijs op de Noordpool plotseling zou smelten.’ En toen ik, jong en onervaren, de vraag stelde waarom binnen de groep van socialistische bestuurders twee collega's elkaar naar het (politieke) leven stonden, was zijn antwoord: ‘Het komt aan op de juiste nuance van rood.’ Ik heb veel van hem geleerd.
En niet alleen in dat opzicht. Willekens was voor mij, komende van een Kempens jezuïetencollege en de Katholieke Universiteit Leuven, de eerste vrijmetselaar met wie ik dagelijks omgang had. Hij was de verdraagzaamheid zelve. Het grootste bewijs van vertrouwen dat hij mij ooit gaf, was het moment waarop hij zich als vrijmetselaar outte - want dat was (en is) in België, anders dan in Nederland, ten opzichte van niet-ingewijden volstrekt ongebruikelijk. Dat gebeurde op 14 februari 1978, Valentijnsdag, de dag waarop de schrijver Jan Emiel Daele zijn vrouw doodschoot en zich daarna in volle vrijmetselaarsornaat van het leven benam. Ik vroeg Willekens of hij Daele goed had gekend. Hij keek mij lang in de ogen en zei toen: ‘Wij kennen mekaar allemaal.’ Gaandeweg vernam ik, niet van hem, welke vooraanstaande plaats hij in zijn loge De Geuzen bekleedde en hoe zijn doorwrochte bouwstukken in zijn werkplaats op prijs werden gesteld. Dat hij een tijdlang ook voorzittend grootmeester was geweest van de loge La Persévérance, vernam ik pas bij zijn maçonnieke uitvaartplechtigheid in het Antwerpse crematorium.
Maar niet alleen in de spiritualiteit van het vrijzinnige humanisme
| |
| |
vond hij soelaas voor het vaak lastige ambtelijke bestaan, er waren vele andere vluchthavens voor zijn nood aan stille inkeer en bezinning. In de eerste plaats was er natuurlijk zijn gezin: zijn vrouw, die de ideeën van Rudolf Steiner aanhing en actief was in de naar deze antroposofische pedagoog genoemde Antwerpse scholen, zijn twee zonen, op wie hij trots was. Er was de lectuur, want in Willekens' tijd kon een bibliothecaris het zich nog veroorloven geregeld een boek te lezen zonder voor onbekwaam te worden aangezien. Er waren de vele commissies, gremia, jury's waarvan hij lid of voorzitter was: het Antwerpse Stadstornooi voor Liefhebberstoneel, de Provinciale Commissie voor Letterkunde, het Koninklijk Landjuweel, de Vereniging van Vlaamse Letterkundigen, het Nationaal Centrum voor Jeugdliteratuur, de Vlaamse Vereniging voor Bibliotheek-, Archief- en Documentatiewezen, het Centrum voor de Studie van het Vlaamse Cultuurleven, de Algemene Conferentie der Nederlandse Letteren en tal van andere. In sommige daarvan, waarin ik hem mocht meemaken, gaf hij bij zeldzame gelegenheden blijk van zijn ongemene eruditie en zijn aanzienlijke literaire bagage, wanneer hij het stilzwijgen verbrak om met een goedgekozen citaat of een onderkoeld bon mot de discussie een andere wending te geven.
En er was natuurlijk de studie, die hem vanuit zijn werkkring als het ware noopte tot de verdere ontginning van het Vlaamse literaire en culturele verleden, in het spoor van wat Baekelmans en vooral Schmook hem hadden voorgedaan. Er was zijn bibliografisch werk met betrekking tot de Nederlandse literatuurstudie, dat hij van 1956 tot 1963 leverde voor het tijdschrift Spiegel der Letteren, waarvan hij redacteur was; zijn inzet voor het revival van de schrijver Lode Zielens - eenmaal ambtenaar in het Museum van de Vlaamsche Letterkunde! - wiens belangrijkste werk hij opnieuw uitgaf en inleidde; zijn talrijke bijdragen, ook in boekvorm, tot de studie van de man ‘die zijn volk leerde lezen’, Hendrik Conscience, wiens eeuwfeest in 1912 aan de verre oorsprong van het Museum had gelegen; zijn opstellen over de geschiedenis van het Antwerpse en het Nederlandse toneel, onder meer in de verzamelwerken Antwerpen in de xviii de eeuw (1952), uitgegeven door het Genootschap voor Antwerpse Geschiedenis, en Histoire des spectacles (1965), een deel in de reeks van de Encyclopédie de la Pléiade; zijn bijdragen over Camille Huysmans, de socialistische politicus, auteur en filoloog, wiens omvangrijke archief na een lange lijdensweg in het amvc werd ondergebracht en tijdens Willekens' ambtsperiode met het oog op wetenschappelijk onderzoek althans
| |
| |
voor enkele happy few toegankelijk werd gemaakt; zijn monografieën over de negentiende-eeuwse dichter en flamingant Emanuel Hiel (1984) en de vrijzinnige humanist Karel Cuypers (1987); zijn studies over de geschiedenis van de socialistische en de Vlaamse Beweging, veelal vanuit de literaire en de culturele hoek bekeken, onder meer in de Algemene Geschiedenis der Nederlanden, de Geschiedenis van de socialistische arbeidersbeweging in België en de Encyclopedie van de Vlaamse Beweging; zijn synthese van de geschiedenis van boek en bibliotheek in Vlaanderen, verschenen in het verzamelwerk Twintig eeuwen Vlaanderen, en zijn zorgvuldige, samen met Bert Decorte samengestelde geschiedenis van 75 jaar Vereniging van Vlaamse Letterkundigen, onder de titel Schrijvenderwijs (1982). Hij publiceerde ook over Scandinavische letteren, over Georg Brandes, Knut Hamsun en natuurlijk Obstfelder, en hij vertaalde toneelwerk van Strindberg (De vader, 1964) en Ibsen (John Gabriel Borkman, 1965) in opdracht van de Koninklijke Nederlandse Schouwburg te Antwerpen, waarvan hij een geregeld bezoeker was.
Naast dit alles was hij ook dichter. In 1963 debuteerde hij met de bundel Fotogrammen, die bekroond werd met de Poëzieprijs van de Provincie Antwerpen. De draad van de poëzie, althans van het bundelen ervan, nam hij pas na zijn pensionering weer op met de bundels De archaïsche glimlach (1982), Terwille van Lore (1986), In het licht van Kreta (1988), Randschrift (1990), Langs deze weg (1994), Behuizing/Bewoording (1995); sommige ervan waren verlucht met grafisch werk van zijn vrienden Frans Dille en Karel Roelants. Met het schrijven en voor een beperkt publiek toegankelijk maken van verzen en versjes ging hij door tot in zijn laatste levensjaren, in de eerste plaats voor zijn medebewoners van het verzorgingstehuis Hof ter Schelde op de Antwerpse Linkeroever, waar hij in de hoge zomer van 2009 ook overleed. Het zijn verstilde, vaak ontroerende verzen van een melancholicus, die berust in de onbereikbaarheid van Grote Idealen en daarom het grootse en meeslepende van het Leven meteen weer onderuit haalt met een schouderophalen, zoals in het gedicht Belvedere uit de bundel De archaïsche glimlach:
Van bij mijn geboorte bestemd
gewerd mij het voorrecht te zien
hoe het duister op de Majoorgracht
zijn mantel aan de takken hangt
| |
| |
Nog kind mocht ik ontdekken
de strekking van landelijke wegen
de rook die uitdunt over de velden
als het herfstloof wordt verbrand
drong de waarheid tot mij door
Was Willekens misschien in de eerste plaats een dichter, ook als ambtenaar, conservator, bibliothecaris, docent aan de Bibliotheekschool? Was hij zo ‘introvert, gesloten, geheel levend op zichzelf’ als Ger Schmook hem in zijn memoires Stap voor stap langs kronkelwegen (1976) typeert; klopt het dat hij de kunst bedreef ‘de tijd door de vingeren te laten heenglippen en zich rijk aan diepe ervaring te voelen’ (p. 547)? Ik ben geneigd het tot op grote hoogte te geloven, met dien verstande dat hij een hartelijk en diep meelevend man kon zijn, als een geliefde of een verre bekende iets overkwam. Was hij een dichter van het gemis, veel meer dan van de levensvreugde of van het plezier te bestaan? Ik denk het bijna, als ik de handgeschreven opdracht in zijn bundel Terwille van Lore herlees - Gedichten met een kind, zoals de ondertitel luidt, niet over of aan: ‘Voor (... ), deze gedichten van een grootvader die er geen is’.
ludo simons
| |
Voornaamste geschriften
De voornaamste geschriften van Emiel Willekens zijn alle in de tekst genoemd. Ze zijn met de precieze bibliografische referenties terug te vinden in de online catalogus van de Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience (de vroegere Stadsbibliotheek Antwerpen) onder http://stadsbibliotheek.antwerpen.be/ (status december 2010). Het Letterenhuis bezit uitgebreide documentatie over hem onder de signatuur W 7035.
|
|