| |
| |
| |
Angèle Georgette Ghislaine Manteau
Dinant 24 januari 1911 - Aalst 20 april 2008
‘Een zelfverzekerde eenzame’. Aldus typeerde Kees Fens na haar dood uitgeefster Angèle Manteau. Inderdaad was deze ‘grande dame’ van het boekenvak in Vlaanderen een pure individualiste en voor een uitgeefster mag dat een merkwaardige eigenschap genoemd worden. Uitgevers behoren mensen immers in de eerste plaats te motiveren. Het is daarom misschien nog niet zo vanzelfsprekend dat Manteau als een groot literair uitgeefster de geschiedenis in zal gaan, zoals Geert van Oorschot, Bert Bakker, Johan Polak of Reinold Kuipers voor haar. Anderzijds is er over haar vermoedelijk meer geschreven dan over deze vier uitgevers bij elkaar: twee wetenschappelijke studies over haar uitgeverij, de gemankeerde biografie Het eigenzinnige leven van Angèle Manteau door Greta Seghers, talrijke geschriften van Jeroen Brouwers (o.a. Stoffer en blik) en Julien Weverbergh, natuurlijk de sleutelroman De opdrachtgeefster (2004) van Greta Seghers en tot slot de bundel Laten we de wereld vergeten (2008) met brieven van Pat Donnez aan de uitgeefster in ruste.
Wie de naam Angèle Manteau leest, denkt al snel aan rumoer. Beminnelijk glimlachend, ogenschijnlijk olijk grapjes makend, poogde Manteau decennialang haar omgeving te bewegen tot het omarmen van het succesverhaal dat ze zorgvuldig en niet zonder effectbejag had gecreëerd rond- | |
| |
om haar bestaan. Maar slaagde ze daar niet in, bijvoorbeeld als schrijvers, journalisten en (oud)medewerkers kritische vragen stelden bij die mythe, dan was hoon hun deel. Het was niet gemakkelijk bevriend te raken met Angèle Manteau en zeker ook niet om bevriend met haar te blijven. Teleurstelling kon bij de uitgeefster eenvoudig omslaan in wrok en haalde bij tijden welhaast malicieuze trekjes in haar boven. Haar individualisme, om niet te zeggen haar eigengereidheid, combineerde ze immers met de gewoonte om mensen in wie ze teleurgesteld raakte, uiteindelijk in het geheim of in het openbaar beschaafd te beschimpen. Maar dit alles mag niet verhullen dat uitgeverij Manteau een uiterst belangrijke rol heeft gespeeld in de literaire wereld in Vlaanderen en Nederland in de tweede helft van de twintigste eeuw en dat Angèle Manteau van veel grote Nederlandse en Vlaamse schrijvers boeken heeft mogen uitgeven.
Angèle Manteau werd in 1911 geboren in Dinant (Wallonië) en kwam uit een ‘beschaafd en oerdegelijk’ gezin. Haar vader, directeur van een weverij, gaf haar een vrijzinnige opvoeding mee. Op 23 augustus 1914, aan het begin van de Eerste Wereldoorlog, werd Dinant in brand gestoken, honderden inwoners werden gefusilleerd en vele mannen (waaronder de vader van Angèle Manteau) werden naar Kassel vervoerd. Haar ouderlijk huis werd totaal vernield en geplunderd: boeken en speelgoed waren verdwenen. Daarna waren er jarenlang geen boeken te vinden in de bibliotheek en winkels van het stadje: ‘Pas jaren na 11 november 1918 was er weer iets te kopen en toen ik toegang kreeg tot de stadsbibliotheek, had ik geen interesse meer voor kinder- of jeugdboeken, wel voor André Gide, Fustel de Coulanges en dergelijke’.
In 1928 verliet Angèle Manteau haar ouderlijk huis om in Brussel scheikunde te gaan studeren. Ze vond een kamer bij het gezin van de Nederlandse schrijver en journalist Jan Greshoff. In die jaren was Huize Greshoff, halverwege Amsterdam-Parijs, een belangrijke ontmoetingsplaats voor Nederlandse schrijvers. Eind 1930 gaf Manteau haar studie scheikunde op en begon aan een deeltijdstudie kunstgeschiedenis. Daarnaast werkte ze als secretaresse en ‘duvelstoejager’ voor de vermaarde Nederlandse uitgever A.A.M. Stols en dat zou een ommekeer in haar leven veroorzaken.
Sander Stols was gespecialiseerd in luxe-uitgaven van Franse en Nederlandse auteurs en had daar aanvankelijk veel succes mee. In het voorjaar van 1932 keerde Stols echter - gedwongen door de economische
| |
| |
crisis - terug naar Maastricht om daar zijn uitgeverij (die gelieerd was aan een familiebedrijf) voort te zetten. Manteau, een ambitieuze jonge vrouw, stelde hem voor dat zij de zaak in Brussel over zou nemen. Stols ging akkoord en Manteau liet zich, op voorspraak van onder andere de bekende Brusselse uitgever en boekhandelaar Leo Kryn inschrijven als lid van de Vereeniging ter Bevordering van het Vlaamsche Boekwezen (vbvb).
In die tijd was het natuurlijk nog niet zó vanzelfsprekend dat een vrouw zich buiten de huiselijke kring wilde doen gelden, maar eigengereid als ze toen gelukkig reeds was, had Angèle Manteau de onstuitbare ambitie ontvouwd om hoe dan ook te slagen in het leven. Aanvankelijk deed ze alles alleen: administratie, facturering en vooral boeken verkopen natuurlijk. Van Stols nam ze diens voorraden over en daar zat werk bij van onder meer Jan Greshoff, Raymond Herreman, Jan van Nijlen, Eddy Du Perron, Maurice Roelants, J.J. Slauerhoff en Karel van de Woestijne. Zo schreef Du Perron in 1933 in een brief aan Danny de Glopper-Bolle, een latere vriendin van Manteau: ‘Vrouwen die zich intens op zaken toeleggen, hebben meestal iets aangeborens op dat gebied, en u hebt aan Engeltje Mantel kunnen zien hoe aardig de zaken opeens kunnen loopen’.
Angèle Manteau maakte indruk op haar omgeving en dat ze zelf uitgever zou worden, leek slechts een kwestie van tijd. Die uitgeversactiviteiten begonnen heel voorzichtig in 1935. Van de Amsterdamse uitgeverij Bigot & Van Rossum kreeg Manteau een verzoek om de bloemlezing Vlaamsche verzen van onze tijd (samengesteld door Raymond Herreman en Marnix Gijsen) met een eigen imprint in Vlaanderen te verspreiden. Een jaar later maakte Manteau een volgende belangrijke stap in haar carrière toen ze, kort na haar huwelijk met de Luikse hoogleraar François Closset, bestuurslid werd van de vbvb. Bovendien kwam ze dat voorjaar in het bezit van enkele aandelen in de uitgeverij Onze Tijd/Notre Temps van Leo Kryn. Na het overlijden van Kryn op 4 april 1940 zou ze diens uitgeverij in zijn geheel overnemen.
De toenemende contacten in Nederland, de contacten met de vsvs, de aandelen in Onze Tijd en het toegenomen aantal verzoeken tot gezamenlijke imprint maakten de tijd rijp om zelf een uitgeverij te beginnen. Het was Robert Leopold, van uitgeverij H.P. Leopold in Den Haag, die haar daarvoor een aantrekkelijk zakelijk voorstel deed. Manteau was een groot bewonderaar van Leopold, in wie zij een erudiete uitgever zag. Net als Greshoff en Stols was hij wat haar betreft een ‘aristocraat van
| |
| |
de geest’ die als rolmodel voor haar uitgeverij zou gaan fungeren: ‘hij was afstandelijk, gereserveerd, to the point. Wat uiterlijk betreft was hij het toonbeeld van de directeur: steeds onberispelijk gekleed in een tikkeltje Engelse stijl, een keurige aktetas. Het waren vooral zijn creativiteit, zijn verantwoordelijkheidszin en zijn integriteit die de doorslag gaven in mijn appreciatie voor hem’. Toen in 2000 haar teksten over het boekenvak werden gebundeld, droeg ze de bundel dan ook op aan Robert Leopold.
Op 1 april 1938 werd de Uitgeversmaatschappij en Algemeene Importboekhandel A. Manteau, opgericht. De allereerste uitgaven waren twee kinderboeken van schrijfster Antoinette van Dijk en illustrator Piet Marée. Daarna heeft Manteau overigens nooit meer een kinderboek uitgegeven. Intussen had ze contact gekregen met Em. De Bom. Deze bekende Van-Nu-en-Strakser zou dat jaar zeventig worden en dat vormde een mooie aanleiding om met een herdruk van De Boms roman Wrakken te komen en aldus de jonge uitgeverij wat symbolisch kapitaal te verschaffen. Het uitgeven van literair-historisch werk (vooral rond de groep Van Nu en Straks) zou een van de belangrijkste pijlers worden waarop uitgeverij Manteau werd gebouwd.
Angèle Manteau importeerde van meet af aan ook Engelse en Duitse boeken, waarmee ze niet alleen de Vlaamse maar ook de Franstalige boekhandels in Vlaanderen en Wallonië kon bezoeken. Deze ervaring leerde haar hoe belangrijk het was voor de opbouw van een fonds van ‘literaire kwaliteit’ - het werden later gevleugelde woorden als ze haar werk als uitgeefster mocht typeren - om naast auteurs uit eigen land ook buitenlandse auteurs (in vertaling) te kunnen brengen. Die vertalingen moesten de tweede pijler vormen onder het fonds.
De derde pijler waarop het uitgevershuis Manteau werd gegrondvest is de non-fictie. In 1939 startte de uitgeverij daarom met de ‘Basisreeks’. Er verschenen tot en met 1947 dertig deeltjes in deze succesvolle serie. Medewerkers aan de reeks waren doorgaans (directe) collega's van haar echtgenoot Closset aan een van de Belgische universiteiten, of werden gerekruteerd uit de vrijmetselaarsloge.
Het stevige fundament dat Manteau reeds voor de oorlog voor haar bedrijf legde, kent tenslotte een vierde aspect: de jongeren. Het Vlaams-Nederlands jongerentijdschrift Werk bood haar in 1939 de mogelijkheid om een brug te slaan tussen Nederland en Vlaanderen en aldus nieuw Nederlands en Vlaams talent voor haar nog zo kleine fonds te werven.
| |
| |
In de meidagen van 1940 vluchtte Manteau met haar echtgenoot en vrijmetselaar François Closset naar Frankrijk. Pas in augustus keerde het echtpaar terug naar Brussel. Manteau besloot toen haar uitgeverij voort te zetten, maar haar goede contacten in Nederland waren inmiddels behoorlijk uitgedund. Robert Leopold bleek bovendien kort na de Duitse inval zelfmoord te hebben gepleegd. De export naar Nederland werd veel moeilijker maar toch zou de firma Manteau juist tijdens de bezettingsjaren tot ongekende bloei komen.
Een eerste stap op weg naar het succes werd gezet toen de uitgeverij de rechten verwierf voor licentie-uitgaven van Nijgh & Van Ditmar en uitgeverij Van Kampen. Daardoor kon Manteau werk uitgeven van onder meer Maurice Roelants, Willem Elsschot en Gerard Walschap. De aanwezigheid van invloedrijke adviseurs als Raymond Herreman en Maurice Roelants, gecombineerd met haar eigen zakelijke talenten bleek een ijzersterke formule te zijn en in relatief korte tijd werd een behoorlijk fonds van ‘literaire kwaliteit’ op poten gezet, waarmee schitterende winsten werden behaald.
Het meest succesvol was Manteau in het segment van het oorspronkelijk proza. Behalve gevestigde namen als August Vermeylen, Gerard Walschap, Raymond Herreman, Filip de Pillecyn en Maurice Roelants en voorts de immens populaire volksschrijver Valère Depauw, mocht ze ook jonge schrijvers als Hubert Lampo, Piet van Aken en Louis Paul Boon (eerste laureaat van de door haar ingestelde Leo J. Krynprijs) tot haar fonds rekenen. En Johan Daisne bleek behalve een matig dichter gelukkig ook een heel goede romancier te zijn.
Daarnaast deed Angèle Manteau tijdens de oorlog verwoede pogingen om haar internationale ambities waar te maken, maar veel verder dan uitgaven van Joachim von der Göltz, Adalbert Stifter en Gottfried Keller kwam ze voorlopig niet. Beide laatste vertalingen werden gemaakt door Jan Gouverneur, een pseudoniem van de Nederlandse communist Nico Rost. Deze schrijver, vertaler en journalist verrichtte behalve vertaalwerk ook redactiewerk voor de uitgeverij.
Manteau heeft van een aantal van haar auteurs altijd gehoopt en verwacht dat ze hen - na verloop van tijd - in het buitenland zou kunnen lanceren, want aanvankelijk had ze beslist internationale ambities. Dat was ook een van haar belangrijkste overwegingen om in augustus 1943 de Franstalige Belgische uitgeverij Les Éditions Lumière over te nemen. Ze wilde met dit Franstalige fonds onder meer vertalingen uitbrengen van
| |
| |
haar ‘eigen’ Nederlandse en Vlaamse auteurs. Dit zakelijke geluk werd overigens een maand later overschaduwd door het overlijden van Manteau haar vader, die al sedert het uitbreken van de oorlog aan de ziekte van Parkinson leed.
Terugkijkend op de fondsopbouw tijdens de oorlog is het goed om te spreken van een soort politiek pragmatisme dat de werkzaamheden van de uitgeefster kenmerkt. Haar fonds werd bevolkt door vrijzinnigen, liberalen, katholieken, vrijmetselaren, socialisten, communisten, maar minstens zo belangrijk is dat Angèle Manteau ook werk uit gaf van auteurs die de oorlog niet helemaal zonder kleerscheuren overleefden (Valère Depauw, Filip de Pillecyn, Jozef de Belder, Ernst Jünger).
Angèle Manteau ontmoette na de bevrijding talloos veel uitgevers, enkele schrijvers en beeldend kunstenaars, maar in haar privéleven bleven die contacten met schrijvers tot een minimum beperkt. Johan Daisne en Raymond Herreman rekende ze bijvoorbeeld wel tot haar intieme huisvrienden, zij aten ook geregeld met elkaar, maar voor het overige waren de vrienden van het echtpaar Closset-Manteau voornamelijk afkomstig uit academische kringen. Angèle Manteau bezocht in die jaren geen literaire salons en deed zelf ook geen enkele poging om nieuwe, jonge schrijvers te ontmoeten. De rol van inspirator en animator was haar niet op het lijf geschreven. In haar vrije tijd reed ze wel eens paard en ze zou zich op enig moment ook aansluiten bij de Soroptimistenclub in Brussel.
Na de oorlog heeft Angèle Manteau diverse pogingen ondernomen om haar fonds fors uit te breiden. Ze probeerde een Franstalig fonds van de grond te tillen en was actief op jacht naar contracten voor mooie vertalingen. Dat leidde ertoe dat ze in 1945 onder andere de vermaarde Curzio Malaparte binnen wist te halen. Toch ging het bijna helemaal mis. In plaats van haar positie in literair Nederland en Frankrijk na de oorlog te kunnen consolideren of zelfs te versterken, moest Angèle Manteau op den duur min of meer lijdzaam toezien hoe de situatie in het boekenvak steeds meer verslechterde en haar rol enigszins marginaal bleef. Dat was frustrerend voor een eerzuchtige zakenvrouw, die reeds zoveel succes had gekend.
Kenmerkend voor de naoorlogse geschiedenis van uitgeverij Manteau is dat enkele goede netwerken die tijdens de oorlog waren opgebouwd, na de bevrijding snel onttakeld werden. Het fonds raakte op drift, contacten met de meest invloedrijke auteurs van dat moment gingen langzaam maar zeker verloren. Elsschot en Walschap keerden terug naar hun oude
| |
| |
Nederlandse uitgevers en later vertrokken Bert Decorte, Hubert Lampo, Piet van Aken, Louis Paul Boon en anderen ook naar een andere (Nederlandse) uitgeverij. Het bedrijf balanceerde rond 1950 echt op de rand van de afgrond. In die omstandigheden zag de uitgeefster van ‘literaire kwaliteit’ zich zelfs genoodzaakt om Boons manuscript voor De Kapellekensbaan af te wijzen. Al moet gezegd worden dat niets er op wijst dat ze destijds de bijzondere literaire waarde van dit meesterwerk al inzag.
Haar uitgeverij weet intussen de ondergang af te wenden door de lucratieve uitgave van wetteksten, enkele schoolboeken en door veel verkochte fotoboeken als Kent u België en België in een notedop. In 1951 verscheen bovendien De Metsiers van Hugo Claus, als tweede laureaat van de Leo J. Krynprijs. Eindelijk leek Angèle Manteau weer eens een nieuw literair fenomeen aan haar danig uitgedunde fonds toe te kunnen voegen. De vreugde was echter van korte duur want na veel gesteggel over het auteurscontract verloor Manteau deze auteur al spoedig aan De Bezige Bij. Pas in 1955 wist de uitgeverij weer een paar echte successen te boeken met Bonjour tristesse van Françoise Sagan, een regelrechte verkoophit die uit Frankrijk werd geïmporteerd, een dichtbundel van Jos Vandeloo en voorts de bloemlezingen Mensen strijden elke dag (met nieuw proza) en Waar is de eerste morgen?, samengesteld door Jan Walravens, voorman van de Vlaamse Vijftigers.
In de periode 1955-1971 is het uitgeven van literair-historisch werk nog altijd een belangrijk uitgangspunt bij de fondsopbouw. Manteau produceerde menig deeltje in de bekende reeks ‘Monografieën van Vlaamse Letterkunde’, het Verzameld werk van Herman Teirlinck werd voltooid, men herdrukte werk van o.a. Maurice Roelants en ook Karel Jonckheere liet menig boek verschijnen bij Manteau. Jonge auteurs werden gelokt met opvallende bloemlezingen: Waar is de eerste morgen? (1955, 1960, 1968), Vijfde kolom (1957), Werk van nu (1965-) en Pijn en puin verdwenen (1967). Voorts werd in deze jaren actief gewerkt aan de uitgave van non-fictie, door in 1966 naast de reeks ‘Monografieën van Vlaamse Letterkunde’ te starten met de zogenaamde ‘Maerlantpockets’. In de woorden van Manteau zelf moesten in deze reeks essays verschijnen ‘waarin het literaire profiel van onze tijd geschetst werd’. In deze reeks verscheen werk van onder meer Hubert Lampo en Paul de Wispelaere. In de periode 1955-1971 zijn heel weinig vertalingen verschenen (voornamelijk van Sagan) en ook slechts enkele vertalingen van non-fictie, zoals de werken van de filosoof Edward de Bono.
| |
| |
Steeds belangrijker in deze periode wordt Jos Vandeloo, hij is in feite de adjudant van Manteau. Vandeloo opende in november 1954 - kort voor het overlijden van de moeder van Angèle Manteau - in Antwerpen een eigen boekhandel voor de uitgeverij, wist nieuwe schrijvers aan te trekken (Paul Snoek, Jef Geeraerts) maar zou ook als romancier de uitgeverij grote diensten bewijzen met steady sellers als De muur en Het gevaar. Angèle Manteau leek kortom opnieuw een mooi netwerk te hebben opgebouwd met adviseurs als Jan Walravens, Jos Vandeloo, zelfs Karel Jonckheere en even later ook de Nederlandse schrijver en redacteur Theo Oegema van der Wal. Toch was Manteau nog steeds niet van harte bereid om echt met haar tijd mee te gaan en leek ze de hevig veranderende lezers-markt van dat moment onvoldoende te doorgronden. Zo blijkt ze nooit heel veel zin te hebben gehad in het uitgeven van pockets. Daar moet wel aan toegevoegd worden dat de uitgeverij het zich in die magere jaren ook niet echt kon veroorloven om een succesvolle pocketserie te kunnen beginnen. Opnieuw dreigde de ondergang voor het bedrijf en wederom wilde Manteau die afwenden met de publicatie van luxe uitgevoerde fotoboeken: Ontdek België. Deze zware investering ging deze keer echter geheel in rook op.
Langzaam maar zeker werd duidelijk dat wilde het bedrijf kunnen overleven in een snel veranderende markt, een behoorlijke financiële injectie onontbeerlijk was. Deze steun kwam in 1962 uit Nederland, van uitgever Wilhelmus van Hoeve die een fonds had opgebouwd met boeken en tijdschriften voor en over Indonesië. Hij kocht 51% van de aandelen en gaf het bedrijf gedurende enkele jaren een ruimere financiële armslag. Deze aandelen werden begin 1965 doorverkocht aan G.B. van Goor, die aan het eind van datzelfde jaar tevens de overige 49% overnam van Angèle Manteau. Haar uitgeverij raakte aldus volledig in Nederlands bezit. Het waren bijzonder zware jaren voor Manteau want haar man was eind 1964 overleden en noodgedwongen trok ze alleen in het grote nieuwe huis dat ze in Gooik voor hen samen had laten bouwen. Theo Oegema van der Wal, lector bij het bedrijf, zou voor enkele jaren een huisgenoot zijn.
De uitgeverij lijkt in die jaren op weg te zijn naar nieuwe hoogtepunten: Manteau kon eindelijk met de nu nog altijd bekende reeksen Grote en Kleine Marnixpockets starten. Ze slaagde er zelfs in enkele auteurs van een Nederlandse uitgeverij af te snoepen (Paul Snoek, Jef Geeraerts) en in 1964 publiceerde ene Jeroen Brouwers zijn verhalenbundel Het mes
| |
| |
op de keel bij Manteau: een écht Nederlands debuut! Brouwers kwam datzelfde jaar nog in dienst bij de Brusselse uitgeverij en ontpopte zich al snel als een sleutelfiguur voor het bedrijf. Niet alleen was hij een groot schrijftalent, hij was ook Nederlander (zeer belangrijk voor Manteau) en bovenal begiftigd met een bijzonder talent voor het ‘zuiveren’ van manuscripten die op het bureau van de uitgeefster belandden. Bovendien zorgden hij en ook de latere redacteur en directeur Julien Weverbergh (met de reeks ‘De 5de meridiaan’) voor aansluiting met een nieuw soort schrijverschap dat zich in die jaren ontwikkelde. Onder meer Paul de Wispelaere en zijn collega's bij het tijdschrift Komma kunnen tot deze groep worden gerekend. Belangrijke (jonge) auteurs bij de uitgeverij in de periode tot 1971 zijn o.a.: Walter van den Broeck, Nic van Bruggen, Jan Emiel Daele, Jef Geeraerts, Wim Hazeu, Herwig Leus, Marcel van Maele, Hans Plomp, Daniel Robberechts, Willy Roggeman, Willem M. Roggeman, Pjeroo Roobjee, Clem Schouwenaars, Hedwig Speliers, Willy Spillebeen, Roger van de Velde, Paul de Wispelaere en Dirk de Witte. Deze rij namen vertegenwoordigt bijna een gehele nieuwe generatie schrijvers, al ontbreken natuurlijk bekende namen als die van Gust Gils, René Gysen, C.C. Krygelmans, Ivo Michiels, Hugues P. Pernath en Hugo Raes. Uitgeverij Manteau had in die jaren kortom te maken met stevige concurrentie van Nijgh & Van Ditmar en De Bezige Bij.
Het jaar 1968 werd een waar jubeljaar voor de uitgeverij: het bedrijf boekte een record met 61 uitgaven en er werden vier literaire prijzen in de wacht gesleept. In oktober werd het dertigjarig bestaan van de uitgeverij dan ook uitbundig gevierd. Tijdens het feest in De Bijenkorf in Amsterdam gaf Geert van Oorschot in zijn feestrede de uitgeefster een groot compliment: ‘U geeft boeken uit die ik zelf graag uitgegeven zou hebben’. Deze vrolijkheid kende echter ook een belangrijke keerzijde: de verliezen die het bedrijf leed waren gevoelig. Er was sprake van grote verliezen en minder grote verliezen, zoals wel is opgemerkt.
In 1969 ging het eigenlijk finaal mis. Door verdere concernvorming en interne verschuivingen van takenpakketten had Angèle Manteau flink aan zelfstandigheid ingeboet en bijvoorbeeld het zicht verloren op de verkoopactiviteiten. Er bleek bovendien gesjoemeld te worden met verkochte oplages zodat minder honoraria uitgekeerd hoefden te worden. Manteau heeft nog pogingen ondernomen om haar uitgeverij uit het almaar groter wordende concern te trekken, maar dat was vergeefse moeite. Tot grote verrassing van velen, ook van haar meest nabije getrouwen,
| |
| |
diende de uitgeefster op 15 november 1970 haar ontslag in en een maand later trok ze voor het laatst de deur achter zich dicht. Julien Weverbergh volgde haar op als directeur.
Angèle Manteau trad daarop in dienst bij Elsevier in Amsterdam en zou daar tot begin 1978 nog enkele succesvolle jaren kennen. Het was haar taak om een gerenommeerde fictiepoot uit te bouwen en met een grote som geld zou ze - zo was de gedachte vermoedelijk - in staat moeten zijn auteurs te kopen. Dat viel in de praktijk nog tegen maar haar verdienste was wel dat ze het oeuvre van Godfried Bomans breed in de markt zette en ze ontdekte onder andere Hannes Meinkema en Gerrit Jan Zwier. ‘Gekocht’ werden Reve (o.a. Ik had hem lief en Een circusjongen) en voor maar eventjes Jan Wolkers (Werkkleding en Groeten van Rottumerplaat). Een andere belangrijke verdienste is dat zij de redactie en de medewerkers voor de ‘Bibliotheek der Nederlandse Letteren’ bij elkaar sprokkelde en met Ethel Portnoy, Hannes Meinkema e.a. richtte ze het feministische literaire tijdschrift Chrysallis (1978-1981) op. Officieel ging Manteau op 1 januari 1976 met pensioen, maar ze bleef als adviseur wel betrokken bij het bedrijf en werkte onder meer haar opvolger Wim Hazeu in, die ze persoonlijk had benaderd voor de baan. Hazeu had in 1970 de roman De helm van aarde bij haar uitgegeven, stond bekend om zijn grote liefde voor de Vlaamse literatuur en had veel televisiewerk gedaan bij de ncrv. Hij bouwde in die jaren een goede relatie met haar op en had veel respect voor haar werk. Manteau's vertrouwen in hem werd ook niet beschaamd want Hazeu ontdekte onder meer Toon Hermans en verkocht miljoenen exemplaren van diens werk. Toch zou Hazeu Elsevier al vrij snel weer verlaten. In 1981 werd hij namelijk gewaarschuwd dat Elsevier op termijn wilde stoppen met a-boeken, hoewel het concern in 1978 bijvoorbeeld nog uitgeverij Manteau van Van Goor had overgenomen.
Wim Hazeu vertrok naar Ambo (onderdeel van de Combo-groep) in Baarn waar hij in 1983 uitgeverij Hadewych oprichtte. De naam Hadewych is bedacht door Angèle Manteau, met wie hij altijd nauw contact had gehouden. Volgens Hazeu zocht ze bewust naar een vrouwennaam in de uitgeverswereld, die immers gedomineerd werd door mannen. Bovendien was Hadewych een grote klassieke Antwerpse dichteres. Manteau werd door Hazeu benoemd als adviseur van de nieuwe uitgeverij. De schrijver André Janssens werd bijvoorbeeld door haar ontdekt en andere auteurs uit die periode waren Clem Schouwenaars, Leo Geerts en Herwig Waterschoot. Manteau verzorgde zelf, ze was de zeventig al ruim- | |
| |
schoots gepasseerd, ook twee bloemlezingen voor de piepjonge uitgeverij: Antwerpse verhalen (1983) en Brusselse verhalen (1984).
In 1986 werd Julien Weverbergh om diverse redenen door Elsevier ontslagen als directeur van uitgeverij Manteau. Door velen werd en wordt daar nog altijd verontwaardigd op gereageerd, maar niet door Angèle Manteau die een behoorlijke hekel aan haar opvolger moet hebben gehad. Wim Hazeu echter heeft Weverbergh, met wie hij buitengewoon goed bevriend was, terstond aangeboden om directeur te worden van Hadewych. Manteau besloot daarop het uitgevershuis te verlaten. Samen ontwikkelden Hazeu en Weverbergh plannen om de activiteiten van de uitgeverij uit te breiden met de imprint Houtekiet. Aanvankelijk werd de imprint Houtekiet zelfs ‘H’ genoemd, omdat Uitgeverij Elsevier-Manteau (dus niet Angèle Manteau) zich verzette tegen het gebruik van Gerard Walschaps bekende boektitel.
Angèle Manteau trad vervolgens op verzoek van Elsevier in dienst als adviseur bij haar ‘eigen’ oude uitgevershuis Manteau. In die periode stelde de uitgeefster opnieuw de Leo J. Krynprijs in, die later dat jaar werd gewonnen door Dirk van Babylon. Hij was de eerste laureaat van de vermaarde prijs sedert 1966. Na de benoeming per 1 juli 1986 van Lionel Deflo als directeur heeft Manteau zich nauwelijks nog met de uitgeverij bemoeid.
In februari 1987 werd ze als barones in de adelstand verheven, vanwege haar grote verdiensten voor het boekenvak maar daarna werd het langzaamaan stiller rondom de uitgeefster in ruste. Soms laaide het rumoer rondom haar leven en werk nog wel even in alle hevigheid op. In 1987 al, na het roemruchte artikel ‘Zachtjes knetteren de letteren’ van Jeroen Brouwers, of in 1992 toen Manteau de relatie met haar biografe Greta Seghers verbrak en in 1998 toen ze opzichtig en niet zonder rancune haar literaire en persoonlijke archief niet aan het amvc in Antwerpen schonk, maar aan de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag.
In 2000 werd aan de Universiteit van Antwerpen een groot wetenschappelijk onderzoek gestart naar de geschiedenis van het roemruchte uitgevershuis. Tevens werd door het amvc-Letterenhuis het immense archief van de uitgeverij volledig ontsloten en beschreven. Aan deze onderzoeken heeft de uitgeefster nog veel aandacht en energie besteed. De grote belangstelling voor haar levenswerk deed haar zichtbaar goed en ze genoot van alle aandacht. In januari 2001 werd haar negentigste verjaardag groots gevierd te midden van oude vrienden en bekenden uit het
| |
| |
boekenvak en presenteerde Standaard Uitgeverij een bundeling van haar belangrijkste lezingen over het boekenvak. De veiling van haar bibliotheek enkele maanden later zorgde ook voor de nodige aandacht in de pers, evenals de uitreiking, eind 2003, van de Gouden Penning door de Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en Kunsten in Brussel. In 2005 werd het eerste deel van het onderzoek naar de geschiedenis van de uitgeverij gepresenteerd in Antwerpen en werd nog een groot groepsportret gemaakt van Angèle Manteau met vele auteurs van uitgeverij Manteau en Meulenhoff-Manteau. Het was een van haar laatste grootscheepse openbare optredens. In toenemende mate geplaagd door lichamelijke ongemakken verscheen ze minder en minder buitenshuis, al onderhield ze, geassisteerd door een persoonlijke secretaresse, nog wel enkele levendige correspondenties met nieuwe en oude vrienden. Op maandagmorgen 20 april 2008, rond half vijf, is Angèle Manteau op 97-jarige leeftijd overleden in het Onze-Lieve-Vrouwziekenhuis van Aalst. De uitgeverij gaf een algemeen overlijdensbericht uit en vervolgens is de uitgeefster in grootse stilte, in alle eenzaamheid begraven. Geheel op eigen verzoek.
ernst bruinsma
Met dank aan Wim Hazeu.
| |
Bronnen
Ernst Bruinsma, Kwaliteit als credo. Een geschiedenis van uitgeverij Manteau (1938-1955). Antwerpen-Amsterdam, 2005. |
Kevin Absillis, Vechten tegen de bierkaai. Over het uitgevershuis van Angèle Manteau (1932-1970). Antwerpen 2009. |
www.lpbooncentrum.be |
| |
Voornaamste geschriften
Angèle Manteau, Ja, maar mevrouw, deze schrijven Nederlands. Een uitgeefster aan het woord over het boekenvak. Antwerpen 2000. |
|
|