| |
| |
| |
Guillaume Henri Marie Posthumus Meyjes
Amsterdam 2 mei 1927-Leiden 24 juli 2008
Hans Posthumus Meyjes deed bij eerste kennismaking eerder denken aan een diplomaat of advocaat van een gerenommeerd kantoor dan aan een theoloog, en dat hij onder meer leiding heeft gegeven aan een Afrikaanse ambachtsschool zou men zeker niet achter hem gezocht hebben. Hij werd op 2 mei 1927 geboren te Amsterdam als zoon van mr. dr. Paul Theodoor Posthumus Meyjes, die een directiefunctie bekleedde bij de Nederlandse Spoorwegen, en Daniella Henriette Delprat. Hij bezocht in Utrecht het Stedelijk Gymnasium en ging in 1945 rechten studeren te Leiden. Na twee jaar besloot hij om te zwaaien naar theologie, aanvankelijk in Utrecht (1947-1951), daarna in Leiden, waar hij in 1954 het doctoraalexamen aflegde met kerkgeschiedenis als hoofdvak. Inmiddels was hij een uitgesproken ‘Leids’ theoloog geworden, lid van het in 1841 opgerichte dispuut ‘Quisque Suis Viribus’, waarvan het motto ‘vreugde, vriendschap en theologie’ hem bijzonder aansprak. Op lustra en andere feestelijke bijeenkomsten van dit gezelschap ontbrak hij later zelden. Dat gold ook voor zijn Leidse jaarclub. Gezelschappen waarvan hij lid was, zoals de Leidse Historische Kring en de Commissie voor Geschied- en Oudheidkunde van de Maatschappij, bezocht hij met veel plezier.
Na zijn doctoraal deed hij buitenlandse ervaring op door een studie- | |
| |
verblijf aan het Institut für Europäische Geschichte te Mainz, waar hij onder meer in contact kwam met de geduchte katholieke kerkhistoricus Joseph Lortz. Over de strikt-hiërarchische verhoudingen in de toenmalige Duitse wetenschappelijke wereld kon hij zich tientallen jaren later nog verbazen. In 1956 trad Hans Meyjes als wetenschappelijk assistent in dienst van prof. dr. J.N. Bakhuizen van den Brink, de Leidse kerkhistoricus die hij als zijn leermeester levenslang bleef bewonderen en in zijn levensbericht in dit Jaarboek (1993-1994, p. 103-114) typeerde als een man van ‘gezag, stijl en menselijkheid’.
Onder Bakhuizens leiding werkte Meyjes aan proefschrift over Jean Gerson (1363-1429), een van de grootste Franse theologen van de middeleeuwen en kanselier van de Universiteit van Parijs in de periode van het zogenoemde Westers Schisma, toen er concurrerende pausen zetelden te Rome en Avignon. Tegelijkertijd bereidde hij zich voor op het kerkelijk examen van de Nederlandse Hervormde Kerk, dat hij afledge in 1959. De promotie (cum laude) vond plaats in 1963, met Bakhuizen als promotor. Het proefschrift, getiteld Jean Gersor, zijn kerkpolitiek en ecclesiologie, werd in 1965 bekroond met de Groningse Mallinckrodtprijs, een exclusieve prijs bestemd voor de meest oorspronkelijke theologische dissertatie verdedigd aan een rijksuniversiteit in een periode van tien jaar. De eerste laureaat was in 1935 de door Meyjes bewonderde theoloog K.H. Miskotte geweest. In zijn proefschrift, waarvan in 1999 een uitgebreide en herziene Engelse versie verscheen, laat Meyjes zien dat Gerson de kerk enerzijds zag als een mystiek-hiërarchische grootheid, waarvan de paus het hoogste gezag toekwam. Anderzijds echter verzette Gerson zich tegen tendenzen tot verabsolutering van dit gezag, waarvoor vooral de canonisten verantwoordelijk waren. Wanneer de paus de eenheid van de kerk bedreigde, zoals tijdens het Westers Schisma het geval was, was een algemeen concilie gerechtigd maatregelen te treffen. Het probleem van de kerkelijke eenheid en de vraag naar de legitimiteit van kritiek op het kerkelijk gezag zouden Meyjes blijven interesseren
Al voor zijn promotie was Meyjes in dienst getreden van dezending van de Nederlandse Hervormde Kerk. Na zijn bevestiging tot predikant vertrok hij met echtgenote Engeline Krantz en twee dochters naar Kameroen, waar hij te Ndoungué docent kerkgeschiedenis werd aan de Theologische School van de Eglise Évangelique du Caméroun (1963-1966). Als het zo uitkwam gaf hij ook Engels of Nieuwe Testament. In bergdorpjes waar alleen evangelisten werkten bediende hij als geordend
| |
| |
predikant vaak de sacramenten. In Ndounguë werd hij tevens directeur van de plaatselijke ambachtsschool, naar eigen zeggen ‘omdat men hem wel eens met een hamer had zien rondlopen’. In werkelijkheid was hij zeer bedreven in het hanteren van allerlei gereedschap en kon hij geheel opgaan in de bouw van een poppenhuis of scheepsmodel. In Ndoungué toonde hij ook grote belangstelling voor de aanleg van een waterleiding en electrietteitsvoorzieningen ter plaatse. Het echtpaar Meyjes bewaarde dierbare herinneringen aan de tijd in Kameroen en sommige vriendschappen bleken van blijvende betekenis.
In 1967 tiwerd Meyjes als opvolger van Bakhuizen te Leiden benoemd tot hoogleraar in de ‘geschiedenis van het christendom en van de leerstellingen van de christelijke godsdienst’, kortweg ‘kerk- en dogmengeschiedenis’. Hij aanvaardde zijn ambt met een oratie onder de titel De controverse tussen Petrus en Paulus. Galaten 2:11 in de historie. Paulus levert in deze nieuwtestamentische passage openlijk kritiek op Petrus. Petrus was de voornaamste apostel en gold later als de eerste paus. Dat hij toch in het openbaar door Paulus terechtgewezen was, bracht door de eeuwen heen vele exegeten in moeilijkheden; een van hun oplossingen was het conflict tot een schijnconflict met pedagogische bedoelingen te verklaren. Het behoeft geen betoog dat deze episode zo nodig gebruikt kon worden door theologen die het pauselijk absolutisme wilden bestrijden. In een in 1968 verschenen originele studie over iconografie en primaat ging Meyjes in op discussies die sedert de elfde eeuw gevoerd waren over het feit dat op het pauselijk zegel Paulus ter rechter- en Petrus ter linkerzijde was afgebeeld. Kon men hieruit opmaken dat Paules belangrijker was? Hij toonde aan dat deze discussies berustten op een door Petrus van Damiane gecreëerd schijnprobleem.
In zijn onderwijs concentreerde Meyjes zich in het voetspoor van Bakhuizen aanvankelijk op de vroege kerk en de reformatie; de middeleeuwen waren immers toebedeeld aan zijn collega C.C. de Bruin. Na diens emeritaat in 1975 nam hij ook deze periode onder zijn hoede, terwijl De Bruins opvolger J. van den Berg het tijdvak na 1650 voor zijn rekening nam. Voor Meyjes speelde zorgvuldig lezen en interpreteren van teksten een centrale rol; teruggaan naar de bronnen zelf werd zowel studenten als promovendi als een typisch Leidse traditie aangeprezen en ingescherpt. Bestudering van Latijnse of Franse bronnen stuitte in de eerste periode van Meyjes' werkzaamheid nog niet op bezwaren. Gevorderde studenten werden geacht lid te worden van het in 1901 opgerichte Kerkhistorisch
| |
| |
Gezelschap S.S.S., een werkgezelschap dat zich niet alleen met lezingen en het bestuderen van teksten bezighield, maar ook excursies organiseerde in binnen - en buitenland, vaak met de grote kenner van de christelijke kunst Paul P.V. van Moorsel als enthousiasmerende gids. De deelnemers kregen zo ook de kans hun docenten beter te leren kennen. Hans Meyjes toonde zich in zijn boerderij te Dalfsen een voortreffelijk gastheer en bleek daar, of wanneer de reis voerde naar Trier of Rome, een aanjager van frequente lachsalvo's. Anecdotes hoorde en vertelde hij graag; hoeveel wetenschappelijke of bestuurlijke verplichtingen hij ook had, voor amusante gossip kon altijd wel een moment vrijgemaakt worden.
Wat Meyjes' onderzoeksinteresses betreft, zijn er drie thema's te onderscheiden: het ambt van de theologische doctor in de middeleeuwen, het irenisme van de zestiende en zeventiende eeuw, en de geschiedenis van de Waalse Kerken.
Het eerstgenoemde onderwerp ligt enigszins in het verlengde van zijn inaugurele rede, in zoverre het gaat om de spanning die kan optreden tussen kerkelijke autoriteiten en hun critici. De theologische doctor kreeg zijn licentia docendi uit handen van de kanselier van de universiteit. Omdat de kanselier het gezag van de paus (de opvolger van Petrus) vertegenwoordigde was de doctor daaraan dus gebonden. Maar tegelijkertijd legden de doctoren er de nadruk op - de een meer dan de ander - dat zij op grond van hun ambt ook een eigen verantwoordelijkheid bezaten en op grond daarvan (soms met een beroep op Paulus) zo nodig kritiek konden leveren op zaken die nog niet ondubbelzinnig door de kerk gedefinieerd waren. Meyjes heeft een aantal studies aan het doctorenambt gewijd, waaronder zijn Leidse diesrede van 1979; het plan voor een monografie heeft hij laten varen.
Het irenisme van de zestiende en zeventiende eeuw lijkt het gebied te zijn waarop hij zich het meest thuisvoelde en dat mede dankzij hem een toenemend aantal onderzoekers is gaan boeien. Het irenisme treft men vooral aan bij de burgers van de ‘republiek der letteren’: een internationale kring van humanistische geleerden van verschillende confessie die streefden naar eenheid binnen het christelijke gemenebest. Zij zagen theologische verschillen als betrekkelijk en verwachtten meer van de overheid dan van de theologen en kerkelijke leiders zelf. In Frankrijk ging de voorkeur der irenisten uit naar het Gallicanisme en het streven van de ‘politiques’, in Engeland naar de Anglicaanse staatskerk, in de Republiek naar de Remonstranten. De irenisten waren doorgaans magistra- | |
| |
ten, diplomaten of geleerden. Zij hadden een klassieke, en vaker nog juridische opleiding genoten; theologen van beroep waren zij zelden. Een centrale figuur in deze wereld was de veelzijdige Hugo de Groot (Grotius): classicus, literator, jurist, diplomaat; daarnaast ook theoloog, maar dan een die zich distantieerde van dogmatische spitsvondigheden. Ondanks zijn sympathie voor de irenisten was Meyjes van oordeel dat zij niet altijd diep genoeg gepeild hadden waar het in de kerk om ging, maar deze reserve uitte hij alleen sporadisch, in hoogstens een paar regels. In 1984 ontdekte hij in de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek het handschrift van de Meletius, het vroegste theologische werk van Grotius (1611), dat naar men dacht verloren gegaan was. Deze vondst, waaraan in de media ruime aandacht werd besteed, beschouwde Meyjes als een van de hoogtepunten in zijn leven. Zijn uitgave van de Meletius verscheen in 1988 is van blijvend belang. Deze publicatie betekende ook een krachtige stimulans voor de uitgave van andere belangrijke Opera Theologica van Grotius. Deze verschenen onder auspiciën van de
Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (knaw), waarbij Meyjes deel uitmaakte van de wetenschappelijke begeleidingscommissie. Behalve aan Grotius wijdde hij ook veel aandacht aan de schriftelijke nalatenschap en de activiteiten van de Franse geleerde en diplomaat Jean Holman (1552-1635), die onder meer secretaris van Leicester geweest is. Hotman ijverde voor een verzoening tussen katholieken en protestanten, publiceerde ook op dit gebied en stelde een belangwekkende lijst (syllabus) met door hem ter lezing aanbevolen irenische geschriften samen, die door Grotius in 1642 gepubliceerd is.
Het derde gebied waarop Meyjes zich bewoog was dat van de geschiedenis van de Waalse Kerken (Églises Wallonnes). Hij was van 1967 tot 1981 en van 1998 tot aan zijn dood lid van de Commission de l'Histoire et de la Bibliothèque des Églises Wallonnes. Van moederszijde stamde hij af van Waalse predikanten, onder wie de kerkhistoricus Guillaume Henri Marie Delprat (1791-1871), een zoon van Daniël Delprat die in de Franse tijd het predikantschap wist te combineren met hoge ambtelijke functies en eindigde als hofprediker. Meyjes wijdde een belangwekkende monografie aan het Waals College dat van 1606 tot 1699 te Leiden opleidde tot het predikantschap in de Waalse kerken. Hij hield zich voorts bezig met de geschiedenis van de Hugenoten van wie velen zich na de herroeping van het Edict van Nantes in 1685 in ons land vestigden en zich bij de Waalse kerken aansloten. De door hem samen met H. Bots en F. Wie- | |
| |
ringa verzorgde publicatie Vlucht naar de Vrijhead. De Hugenoten en de Nederlanden (1985) biedt over dit onderwerp een heldere inleiding voor een breed publiek. Tientallen jaren heeft Meyjes, met tussenpozen en in samenwerking met de Nijmeegse hoogleraar Hans Bots, gewerkt aan de uitgave van het omvangrijke Livre des Actes, de geheime notulen van de Waalse synoden over de jaren 1601-1697. Het was monnikenwerk, al kon het feit dat sommige zeventiende-eeuwse Walen een scheve schaats bleken te hebben gereden af en toe voor enige ontspanning zorgen. De monumentale uitgave verscheen in 2005 in de reeks Rijks Geschiedkundige Publicatiën, uitgegeven door het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis, de opvolger van de Rijkscommissie voor Vaderlandse Geschiedenis, waarvan Meyjes bestuurslid en vice-voorzitter is geweest.
Naast de twee bestuursfuncties die reeds genoemd zijn dient vermeld te worden dat Hans Meyjes onder meer lid en later voorzitter was van de Commissie voor de Archieven der Nederlandse Hervormde Kerk (1972-1981), penningmeester van de Commission Internationale d'Histoire Ecclésiastique Comparée (1973-1995), dekaan van de Leidse Theologische Faculteit (1974-1975 en 1990-1992) en lid van de Conseil international pour l'édition des oeuvres complètes d'Érasme (1989-2008). Hij was onder neer redacteur van de door zijn vriend Heiko Oberman gestichte reeks Studies in Medieval and Reformation Thought (1967-1992), van het Biografisch Lexicon voor de Geschiedenis van het Nederlandse Protestantisme (1968-2006; de lemma's over Hugo de Groot en J.N. Bakhuizen van den Brink waren daarin natuurlijk van zijn hand), en het Nederlands Archief voor Kerkgeschiedenis (1979-1989). Meyjes wees er graag op dat het Archief, opgericht in 1829, het oudste thans nog bestaande wetenschappelijk tijdschrift van ons land is. Hij zorgde ervoor dat het tijdschrift onder zijn leiding een internationale redactie kreeg, alsmede de ondertitel Dutch Review of Church History (later de hoofdtitel; huidige naam: Church History and Religious Culture). Als curator (1975-2002) van de zeventiende-eeuwse, aan het Rapenburg gevestigde Bibliotheca Thysiana kon hij zijn liefde voor boeken en architectuur combineren. Hij was tevens voorzitter van de Stichting tot Behoud van de Bibliotheca Thysiana die met succes restauratie en behoud van pand en collectie nastreeft. In deze en andere bestuursfuncties bereikte hij veel dank zij zijn grote persoonlijke charme, humor en soepele optreden, dat al naar gelang de omstandigheden formeel of informeel kon zijn.
In 1988 verscheen niet alleen Meyjes' kritische editie van Meletius,
| |
| |
maar werd hem ook het Amerikaanse Grotius Visiting Fellowship - de naam was zuiver toeval - toegekend dat hem in staat stelde ruim een half jaar voor onderzoek in de Verenigde Staten te verblijven. In hetzelfde jaar werd hij benoemd tot lid van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Watenschappen. Als onderwerp voor de mededeling die hij in 1990 voor de Afdeling Letterkunde van de knaw hield koos hij de tienjarige Engelse periode van Jean Hotman. In 1991 verleende de Universiteit van Genève Hans Meyjes een eredoctoraat. Ter gelegenheid van zijn emeritering vond van 3-5 juni 1992 te Haarlem en Leiden een internationaal colloquium plaats over Grotius als theoloog. Na afloop hiervan hield hij zijn afscheidscollege over ‘Geloven en lachen in de historie’, een combinatie die voor vele christenen problematisch is geweest. Het Nieuwe Testament, zo redeneerde men, verhaalt immers wel dat Jezus weende, maar vermeldt niet of hij ooit gelachen heeft. Een stoet van theologen passeerde de revue, Umberto Eco en Baudelaire ontbraken niet, maar het betoog bleef - zoals altijd - duidelijk, evenwichtig en fraai van vorm. Meyjes besloot met een hem typerende persoonlijke opmerking: ondanks het zwijgen van het Nieuwe Testament en ondanks het nagenoeg eenstemmige contra-getuigenis van twintig eeuwen christendom, was hij er vast van overtuigd ‘dat Jezus niet slechts geweend, maar ook gelachen heeft’.
Na zijn afscheid, bij gelegenheid waarvan hij werd benoemd tot ridder in de orde van de Nederlandse Leeuw, ging hij door met zijn werk aan het reeds genoemde Livre des Actes en bewerkte hij zijn proefschrift uit 1963 met het oog op de Engelse vertaling. In 1993-1994 nam hij als fellow van het nias deel aan een project over tolerantie dat afgesloten werd met een congres. In de 1997 mede door hem uitgegeven congresbundel laat zijn bijdrage ‘Tolerance et irénisme’ nog eens zien wat hem een groot deel van zijn leven als geleerde bewoog.
hans trapman
Met dank aan mevrouw E.M.H. Posthumus Meyjes-Krantz. Zie voorts het levensbericht door E.G.E. van der Wall in Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Levensberichten en herdenkingen 2009 (Amsterdam 2009), p. 69-72.
| |
| |
| |
Voornaamste geschriften
Voor een bibliografie zie Henk J. Nellen en Edwin Rabble (ed.), Hugo Grotius Theologian. Essays in Honour of G.H.M. Posthuanus Meyjes (Leiden 1994), p. 247-257. Sindsdien verschenen:
‘Kerkelijke ontwikkelingen in Nederland in de zestiende eeuw’, in: Irene Faber, Monique van Rompay-Daniëls, Jeroen Westerman (red.), ‘Neemt en eet’: Avondmaal en Eucharistie in kunst- en kerkhistorisch perspectief. Zoetermeer 1994, p. 61- 71. |
‘Jan Nicolaas Bakhuizen van den Brink, Joure 25 mei 1896-Leiden 1O november, 1987’, in Jaarboek van de Maatshappij der Nederlandse Letterkunde 1993-1994. Leiden 1995 p. 103-114 |
‘Les années de Jacques Gaillard aux Pays-Bas et son sermon l'Echole saincte des femmes (1667)’, in: Michelle Magdelaine et al. (ed.), De l'Humanisme aux Lumières: Bayle et le protestantisme. Mélanges en l'honneur d' Elisabeth Labrousse. Parijs/Oxford 1996, p. 157-168. |
‘Jean Hotman and Hugo Grotius’, in: John Duns, Ian Harris (ed.), Grotius. Cheltenham/Lyme 1997 [= Great Political Thinkers no. 7], vol. 2, p. 93-119 [= reprint van art. in Grotiana 2 (1981), 3-29]. |
‘Tolérance et irénisme’, in: C. Berkvens-Stevelinck, J. Israel, G.H.M. Posthumus Meyjes (ed.), The Emergence of Tolerance in the Dutch Republic. Leiden 1997, p. 63-73. |
De theologische doctor in de Middeleeuwen. Rede bij de afsluiting van de hovo-cursussen 1997-1998. Leiden 1998, 24 p. |
‘Hugo de Groot’, ‘Johannes Lydius’, in: Biografisch Lexicon voor de Geschiedenis van het Nederlandse Protestantisme [=blgnp], iv. Kampen 1998, p. 160-164 en p. 321-322. |
Jean Gerson, Apostle of Unity: His Church Politics and Ecclesiology (vert J.C. Grayson). Leiden 1999, xiii, 435 p. |
E.V.M. Mourits (ed.), D'avoir une chambre garnie de plus belles éditions: uit de correspendentie van Johannes Thysius [uitgegeven t.g.v. de heropening van de Bibliotheca Thysiana; de Nederl. vert. van de twee Franse brieven is van pm]. Leiden 2001, 16 p. |
‘J.N. Bakhuizen van den Brink’, in: blgnp v (2001), p. 30-33. |
‘Een minder bekend vertrouwelijk synodaal document: het “Livre des Actes” van de Waalse kerken (1601-1698)’, in: Jack de Mooij, Ineke Smit (ed.), Balans van een eeuw: wendingen in de historiografie van het christendom 1901-2001. Heerenveen 2002, p. 147-165. |
‘The life of Heiko Augustinus Oberman, 15 October 1930-22 April 2001’, in: Thomas Brady et al. (ed.), The Work of Heiko A. Oberman: papers from the symposium on his seventieth birthday (Leiden 2003), p. 195-202. |
Guillaume H.M. Posthumus Meyjes et Hans Bots, avec la collaboration de Johanna
|
|
| |
| |
Roelevink (ed.), Livre des Actes de Eglises Wallonnes aux Pays-Bas(Den Haag 2005; xxviii, 1030 p.). |
‘Pierre l'Oyseleur de Villiers’, in: blgnp VI (2006). p, 218-221. |
‘L. Trelcat(ius) jr.’, in: blgnp vi (2006), p. 313-315. |
‘L. Trelcat(ius) sr.’ in blgnp vi (2006), p. 3I5-317. |
|
|
|