Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2008-2009
(2010)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [2001- ]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 120]
| ||||||||||||||||
Jannie Poelstra
| ||||||||||||||||
[pagina 121]
| ||||||||||||||||
kamp oorspronkelijk was opgericht in 1940, en de Ambonezen die er na 1956 werden gehuisvest. Jannie Poelstra had dan het geluk om te mogen studeren, ze moest wel een omweg maken via ulo, havo-top, mo-geschiedenis naar de universiteit, en zij kwam er ook vooral omdat re een goede, kritische denker was. Over de steun van haar ouders schreef zij in de inleiding van haar proefschrift: ‘Zij stimuleerden mij om als eerste van de familie een wetenschappelijke opleiding te volgen. Ik ben blij dat zij zich niets hebben aangetrokken van familie en buurtgenoten, en dwars tegen de gangbare praktijken in durfden te gaan.’Ga naar eindnoot1. In Groningen maakte ze deel uit van een groep actieve studenten die in 1974 de werkgroep Vrouwengeschiedenis oprichtten met het doel zichzelf te scholen in deze nieuwe visie op historisch onderzoek, en de opleiding ertoe te brengen ouderwijs op dit gebied aan te bieden. Het gelukte hun om onder leiding van Gerrit Taal, die toen nog werkte aan zijn proefschrift Liberalen & Radicalen in Nederland, vorm te geven aan een onderzoekscollege over de eerste feministische golf. De resultaten daarvan werden gepubliceerd in het boek Vrouwen, kiesrecht en arbeid in Nederland 1889-1919, dat voor de beginnende vrouwengeschiedenisbeoefenaars lange tijd naast Van moeder op dochter (1948-1978) de functie had van standaardwerk. Na de afronding van haar studie ging zij in 1982 aan de slag bij de Universiteit van Amsterdam, waar ze zich verder in de positie en ervaringen van dienstboden wilde verdiepen. Dat deed zij aanvankelijk in samenspraak met Barbara Henkes, met wie zij in aansluiting op de tentoonstelling Kaatje ben je boven? over dienstboden in het Historisch Museum Marialust in Apeldoorn, interviews en groepsgesprekken hield met voormalige dienstmeisjes. Dat gebeurde onder andere tijdens een ‘Kaatjes’-dag in Groningen, waarvan een prachtige foto bestaat: een rij dienstboden in de senaatskamer van de universiteit, met in hun rug de priemende blikken van hooggeleerde heren. Over gender en klasse gesproken. Deze onderzoekingen resulteerden in enkele artikelen en een tweede tentoonstelling met bijbehorende catalogus in Marialust onder de titel Een moment voor jezelf? Hierin werd door het prisma van de (terreur van de) ‘vrouwelijke handwerken’ - vrouwen dienden niet alleen de kunst van het naaien, haken, borduren en breien te kennen, maar ook altijd wat om handen te hebben - naar diverse aspecten van het leven van vrouwen tussen 1850 en 1950 gekeken: de sociale kwestie, arbeidsdeling naar sekse, | ||||||||||||||||
[pagina 122]
| ||||||||||||||||
de cultuur van huiselijkheid en de disciplinering van arbeidersmeisje. Uiteindelijk leidden deze activiteiten ook naar een andere vraagstelling. In 1985 besloot Poelstra niet meer alleen de dienstboden maar ook de werkgeefsters in de negentiende eeuw te bestuderen en zich te richten op de huiselijke botsingen tussen deze twee groepen vrouwen. Deze inhoudelijke ommezwaai was tevens het gevolg van een aantal leerzame en productieve jaren in Amsterdam, waarin ze onderwijs gaf, scripties begeleidde en zich inzette voor de opbouw van Vrouwenstudies Letteren. Zij was medeoprichtster van het Jaarboek voor Vrouwengeschiedenis en van het Tijdschrift voor Vrouwenstudies en stond dus midden in de bruisende veranderingen die feministische wetenschappers in die tijd aan de universiteit trachtten te bewerkstelligen. Uiteraard hoorden daar ook stevige debatten bij, bijvoorbeeld over de verhouding vrouwenstudies - vrouwenbeweging. Ook nu weer gaf de actualiteit van haar eigen situatie aanleiding tot een historische tentoonstelling, met daaraan gekoppeld een mooie publicatie: Geachte promovenda, 100 jaar promoverende vrouwen aan de Universiteit van Amsterdam (1990). Jannie Poelstra voerde de redactie over de bundel waarin verschillende generaties promovendae aan de Universiteit van Amsterdam onder de loep werden genomen. De strategische generatie (1965-1990) die hierin beschreven werd was in feite haar eigen generatie, en haar visie op vrouwenstudies was duidelijk: deze was autonoom en liet haar agenda door inhoudelijke kwesties, niet door de politiek bepalen. Net als voor veel generatiegenoten legden alle noodzakelijke activiteiten die met de opbouw van vrouwenstudies en de integratie van vrouwen in de universitaire omgeving gepaard gingen een groot beslag op de beschikbare tijd en misschien ook wel energie. Jannie Poelstra kampte in het begin van de jaren negentig voor het eerst met gezondheidsklachten. Niettemin kon zij in 1996 haar proefschrift met de titel Luiden van een andere beweging. Huishoudelijke arbeid in Nederland 1840-1920 verdedigen. Hierin liet ze niet alleen zien dat het doorsnee oordeel van de werkgeefsters over het functioneren van de dienstboden buitengewoon negatief was, maar zij gaaf ook orogineel antwoord op de vraag waarom dat zo was. In plaats van (in navolging van de bronnen) te wijzen op de wereld van verschil tussen dame en dienstbode, lag de verklaring volgens haar in de confrontatie die de dienstbode de dame bood met haar eigen onbestemde positie. Want niet zij was de eigenlijke werkgeefster, maar haar echtgenoot, en wat de vrouw des huizes deelde met haar dienstbaren was | ||||||||||||||||
[pagina 123]
| ||||||||||||||||
afhankelijkheid en beschikbaarheid. Tevens liet zij zien dat de negatieve waardering voor huishoudelijk werk en ‘vrouwenwerk’ nauw met elkaar samenhing, zodat het seksevraagstuk in feite besloten lag in het dienstbodenvraagstuk en tot op heden bleef doorwerken in de geringe waardering voor huishoudelijke of zorgarbeid.
Na het afronden van haar proefschrift vond Jannie Poelstra al gauw nieuwe onderwerpen om over te schrijven. Het honderdjarig jubileum van de Nationale Tentoonstelling voor Vrouwenarbeid in 1998 was aanleiding voor diverse publicaties. Zo schreef ze voor de bundel Gezond en Wel (1998) over honderd jaar huishoudelijk werk in de twintigste eeuw dat anno 1998 een even negatief imago had als in 1898 het geval was. Wie dat kan, besteedt het huishoudelijk werk uit, wat volgens haar zou kunnen leiden tot een nieuwe maatschappelijke tweedeling. Nieuw was het onderzoek naar hef verleden van haar eigen woonomgeving. In Vrouwen aan het Spaarne stond de betrokkenheid van Haarlemse vrouwen bij de tentoonstelling van 1898 centraal, en de ontwikkelingen in de positie van Haarlemse vrouwen in de eeuw daarna. Opnieuw maakte Poelstra gebruik van een breed en veelzijdig scala aan bronnen en van oral history. Ook koppelde zij een rondwandeling aan haar publicatie, waarmee zij het Haarlemse publiek actief betrok bij dit historisch herinneringswerk. De inspiratie die haar woonomgeving haar gaf is eveneens terug te zien in Een stadse straat. 100 jaar wonen in de Iordenstraat (1999). Interviews en persoonlijke foto's waren ook nu weer een belangrijk onderdeel van deze publicatie over de straat waarin zijzelf woonde. Poetstra's brede kennis van vrouwengeschiedenis blijkt ten slotte uit het artikel dat ze in 2000 schreef over de eerste vrouwelijke leden van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde. Doel van het artikel over de dertien vrouwen die in 1893 allen tegelijk toetraden tot de Maatschappij, was om te laten zien wie deze verder vrijwel onbekend gebleven vrouwen waren en waaruit hun talenten bestonden. Zij sloot zich aan bij het pleidooi van literatuurhistoricus Jacqueline Bel om literatuurgeschiedenissen te baseren op visies en waarderingen van tijdgenoten, in plaats van op door gender en de tijd gedomineerde selectiecriteria. Zij stelde hen voor aan het lezerspubliek en liet zien hoe de vrouwen zich verhielden tot in hun tijd actuele discussies over huwelijksrecht, arbeidsrecht en onderwijs. Negen van de dertien vrouwen waren betrokken bij de Nationale Tentoonstelling voor Vrouwenarbeid. | ||||||||||||||||
[pagina 124]
| ||||||||||||||||
Ik leerde Jannie Poelstra kennen toen ik mij rond 1976 aanmeldde bij de al bestaande vrouwengeschiedenisgroep in Groningen. Ik herinner mij haar als hartelijk en betrokken, goedlachs, en altijd met een helder oordeel. Samen hebben we ooit een paper geschreven voor het college van Frank Ankersmit over Nietzsche. Eigenlijk moesten we Nietzsche vanuit het perspectief van Hayden Whites Metahistory ‘doen’, maar we verloren ons al snel in zijn biografie en vooral in zijn taal en de hartstocht van de ideeën waarin we ons geheel lieten onderdompelen, al betwijfel ik of de heftigheid van die ontmoeting ook op schrift is beland. Later, toen wij ver van elkaar woonden en werkten, nam ik haar alleen nog uit de verte waar. Over haar Amsterdamse periode meldde haar directe collega Marjolein 't Hart in een In memoriam in Historica (juni 2008) dat zij haar daar leerde kennen ‘als een collega die zich met hart en ziel inzette voor haar vriendennetwerk van studentes en vakgenotes.’ Rond 2000 kreeg Poelstra opnieuw te kampen met haar gezondheid, hetgeen ertoe leidde dat zij haar werk langdurig moest neerleggen en uiteindelijk eervol ontslag kreeg. In 2003 besloten Jannie Poelstra en haar partner Cees Oosterbaan om Haarlem te verlaten. Volgens Marjolein 't Hart was het voor haar in zekere zin een opluchting om de Randstad, maar ook de wetenschap de rug toe te kunnen keren omdat de universiteit steeds minder ruimte liet voor vrouwengeschiedenis en voor het soort onderwijs en onderzoek waarin zij geloofde. De afdeling Vrouwenstudies Letteren was inmiddels opgeheven. Samen begonnen zij een nieuw leven op een boerderij in De Krim in Overijssel, waar zij vooral haar krachten wilde beproeven op een grote moestuin. Ook bleef zij in die tijd doende de geschiedenis van het Rijksevacuatiekamp Conrad en zijn bewoners te schrijven, maar tot een publicatie hiervan is het helaas niet meer gekomen. Eind 2006 werd een ernstige vorm van kanker geconstateerd, waaraan zij anderhalf jaar later op 28 maart 2008 overleed. Zij stierf te jong, maar heeft desalniettemin een prachtig samenhangend oeuvre nagelaten waarin zij op geheel eigen wijze vorm heeft gegeven aan de idealen van het historisch feminisme van de jaren zeventig. mineke bosch
met assistentie van Margriet Fokken, student research master Modern History and International Relations | ||||||||||||||||
[pagina 125]
| ||||||||||||||||
Voornaamste geschriften
| ||||||||||||||||
[pagina 126]
| ||||||||||||||||
|
|