| |
| |
| |
Jan Johannes van Herpen
Deventer 31 maart 1920-Hilversum 29 januari 2008
Bij veel oudere Nederlanders brengt de naam Jan van Herpen een pavlovreactie teweeg: ‘Hersengymnastiek!’ Ze herinneren zich zijn presentatie van het gelijknamige radioprogramma waarmee Van Herpen gloriejaren beleefde en weten ook anderszins dat hij een ‘radioman’ was. Als auteur van artikelen op uiteenlopende terreinen en als bezorger van literaire briefwisselingen verwierf hij minder bekendheid. Dat stak hem wel; zijn werk als onderzoeker en publicist, dat na zijn pensionering steeds intensiever werd, vond hij minstens zo belangrijk en prettig als zijn radioactiviteiten.
De sfeer van zijn geboortestad Deventer kon weinig sporen nalaten in het geheugen van Jan van Herpen; nauwelijks een jaar oud verhuisde hij met zijn ouders naar Tilburg om vandaaruit via onder meer het Groningse Helpman in het Zuid-Limburgse Spekholzerheide (thans gemeente Kerkrade) te belanden. De verhuizingen hadden te maken met werkzaamheden van zijn vader, die zich bezighield met het ontwerpen en (ver) bouwen van stationsgebouwen en spooremplacementen. In Limburg zou hij het zogenaamde Miljoenenlijntje realiseren. Jan van Herpen woonde tot zijn veertiende in Spekholzerheide en hij bracht er dus belangrijke vormende jaren door. Al voor zijn lagereschooltijd was in hem een ster- | |
| |
ke leesdrift gegroeid, ontstaan toen hij op zijn zesde een ouder vriendinnetje zag lezen. Dat wilde hij ook: die geheimzinnige tekens ontcijferen! Jan van Herpen was op de lagere school een veelbelovende leerling, maar ook wat verlegen en onzeker door zijn geringe lengte. Hij ontwikkelde zich niet tot een boekenwurm; hij werd lid van de voetbalclub Juliana in zijn woonplaats en was later, toen het gezin in Utrecht woonde, een enthousiaste padvinder. De pianolessen die hij kreeg, bezorgden hem voor zijn gehele verdere leven een hartstochtelijke liefde voor muziek. Zijn jeugd was gelukkig, zou hij later zeggen, maar ook onrustig door de vele verhuizingen. In Limburg bezocht hij twee verschillende middelbare scholen, om ten slotte zijn diploma - hbs-b - in Utrecht te behalen.
Na een korte periode als belastingconsulent, in de laatste helft van 1939, schreef hij een open sollicitatiebrief naar de avro. Het medium radio boeide hem sterk en hij zou er dolgraag iets voor willen doen, wát maakte niet zoveel uit. Zijn poging lukte: per 1 februari 1940 was hij assistent voor de afdeling muziek, gevestigd aan de Amsterdamse Keizersgracht. Aan de Herengracht vond hij een kamer. Toen de oorlog was uitgebroken, werden de omroepen gelijkgeschakeld tot één Nederlandse omroep met als standplaats Hilversum. Het werd Van Herpens nieuwe en definitieve woonplaats.
Tijdens de oorlog bleef Van Herpen, zoals veel omroepmedewerkers, in functie na de gedwongen fusie van de omroepen tot de Nederlandsche Omroep. Duitse gezindheid speelde geen rol; hij behoorde tot de Nederlanders die zichzelf als apolitiek typeerden en aan de Duitse bezetting geen daden, noch pro noch contra, verbonden. In dit opzicht voelde hij zich later niet ‘schuldig’. Wel betreurde hij het dat hij een soort cursus had gevolgd waarbij de bezetter radiojournalisten bijbracht wat, uiteraard genazificeerde, nieuwsgaring behoorde te zijn. Na de bevrijding werd hem hierom een omroepverbod opgelegd, dat na nader onderzoek niet leidde tot ontslag of gerechtelijke vervolging; in 1947 kon Van Herpen opnieuw voor de avro gaan werken.
De oorlogsperiode en de beoordeling na afloop daarvan waren voor Jan van Herpen onbespreekbaar. Rechtstreeks al helemaal niet, en ook wanneer zijn functioneren indirect aan de orde kwam, zweeg hij. In zijn memoires In eer ommezien, die hij in 1990 publiceerde, zeilt hij doelgericht om de klip 1940-1947 heen, waardoor hij dit deel van zijn leven juist ongewild extra op scherp zet. Dat zijn ‘oorlogsverleden’ geen beletsel vormde voor een Koninklijke Onderscheiding, die hij in 2000 ontving,
| |
| |
bewijst dat 1940-1945 voor hemzelf onnodig grote proporties had aangenomen.
Inmiddels had men bij de omroep de aangename stem van Jan van Herpen ontdekt en was hij omroeper geworden. In 1948 viel hij in als presentator van het programma Hersengymnastiek, dat al voor de oorlog bestond. Het was het begin van een verbondenheid aan deze radioquiz - lange tijd mede door Jan Boots gepresenteerd-, die 34 jaar zou duren en hem landelijke bekendheid bracht. Maar Jan van Herpen was veel meer dan ‘de Hersengymnastiek’. Hij verzorgde reportages van concerten, werd in 1954 hoofd van de afdeling Gesproken Woord, maakte het programma 't Is historisch populair en verzorgde rubrieken als Aspecten en In de wetenschap... dát. In 1954 startte de rubriek Ernst en humor in mijmeringen van Godfried Bomans, een serie die zo'n 120 afleveringen zou beleven. Belangrijke literaire geschiedenis legde hij begin jaren zestig samen met Nol Gregoor vast toen hij een aantal gesprekken voerde met Vestdijk en Bordewijk, die op de radio werden uitgezonden. In 1967 volgde de benoeming tot redacteur Kunsten en Wetenschappen. Met een sterk enthousiasme en veel gevoel voor anekdotiek kon hij in latere jaren vertellen over zijn ontmoetingen met grote namen als Wim Sonneveld, Vera Lynn en de door hem zeer bewonderde Kathleen Ferrier.
In 1982 ging Jan van Herpen met vervroegd pensioen en bij die gelegenheid presenteerde hij een boek over het radiowerk van literator dr. P.H. Ritter jr., die dertig jaar lang voor de avro boekbesprekingen gehouden had: Al wat in boeken steekt. De literatuur kreeg hem hierna, mede door zijn belangstelling voor Ritter, meer en meer in haar greep. Hij wist inmiddels dat zich in de Utrechtse Universiteitsbibliotheek een omvangrijk ongeordend Archief Ritter bevond, dat uit zo'n zestigduizend brieven bleek te bestaan: aan Ritter gerichte exemplaren en doorslagen van zijn eigen epistels. Met uiterste precisie en liefde voor het literaire materiaal, waarbij ook onder meer teksten van Ritters radiolezingen, heeft hij dif archief gearchiveerd. Zijn hele leven lang was Van Herpen al een onderzoeker en speurder geweest, maar door de omvangrijke Ritter-collectie kreeg hij de smaak écht te pakken. Hij genoot intens van, zoals hij het formuleerde, ‘de vreugde van de vondst’ en wist voor zichzelf ook: ‘Een pensioentijd zonder brieven betekent de dood’. Hij begon een tweede carrière met de gedrevenheid van een jonge hond.
Op verzoek van Uitgeverij H&S in Utrecht stelde hij in 1984 een nieuwjaarsgeschenk samen, gebaseerd op brieven die Ritter en Slauer- | |
| |
hoff met elkaar gewisseld hadden: Hij droeg de zee en de verte aar zich mee. Nauwgezet voorzag Van Herpen hun correspondentie van annotaties en stelde een bijlage samen van onder meer Ritters artikelen over Slauerhoff. Het smaakte naar meer; het bezorgen van de brieven had hem zóveel plezier bezorgd dat hij besloot verschillende correspondenties uit het Archief Ritter te gaan ontsluiten en deze naar buiten te brengen in een op te zetten reeks: ‘Archief Ritter’. Het zou een gezamenlijke onderneming worden van de Utrechtse Universiteitsbibliotheek en Uitgeverij H&S. In 1986 verscheen deel 1: De oude heer in Den Haag, de briefwisseling tussen Ritter en het echtpaar Kloos-Reyneke van Stuwe. Correspondenties van Ritter met onder anderen Dirk Coster, Herman de Man en Lodewijk van Deyssel volgden. Met uiterst gedetailleerde beschrijvingen loodst Van Herpen in deze uitgaven de lezer van brief naar brief. Artikelen over de onderhavige schrijvers, overzichten van radiobespekingen door Ritter van hun werken etcetera zijn als bijlagen opgenomen. Door deze opzet werden het behoorlijk complete uitgaven, die minder als pretig ‘leesboek’ functioneren dan als uitstekende bronnenstudies. De Archief Ritter-reeks riep in recensies naast respect voor Van Herpens literaire archeologie ook kritiek op waar het diens volledigheidsdrang betreft; niet alles is belangrijk, selecteer strenger, was een refrein. Van deze kritiek heeft Van Herpen zich niets aangetrokken; hij wilde, maar kon ook niet goed materiaal schiften. Voor hem was iedere snipper van belang en wat annotaties betreft nam hij Harry G.M. Prick, die verliefd was op noten, als voorbeeld. Het was voor Jan van Herpen een deceptie dat het met vertrouwen gelanceerde project na enkele uitgaven commercieel
gezien teleurstellend bleek. De briefwisseling Ritter-Van Deyssel (1988) werd de laatste ‘officiële’ uitgave, waarna Van Herpen op zoek ging naar mogelijkheden om alle andere correspondenties die hij voorbereidde toch nog te kunnen uitgeven. Na drie jaar teleurstellingen verschenen in respectievelijk 1991 en 1992 de briefwisselingen van Ritter met Jan Greshoff en Frans Coenen. Daarna volgden nog enkele uitgaven in eigen beheer, maar de room was er voor hem af.
Publiceren had Van Herpen ook al tijdens zijn radiotijd volop gedaan, maar door zijn betrokkenheid bij het Archief Ritter, waarin de onderwerpen voor het oprapen lagen, werd zijn inspiratie voor boekjes en artikelen extra gevoed. Zijn publicatiedrift groeide na zijn pensionering en nam soms ietwat dwangmatige vormen aan. Zo niet in alles, dan toch in veel zag hij mogelijkheden voor een artikel, waarvan het verschijnen hem
| |
| |
nooit een routine werd maar altijd bleef le plaisir de se voir imprimé. Het leek er soms op of de titellloze Jan van Herpen - het heeft hem tot op hoge leeftijd dwarsgezeten dat hij geen academische opleiding had gevolgd - zich met zijn publicaties als het ware wilde legitimeren in literaire en wetenschappelijke sfeer. Vanuit deze wereld heeft, mag geconstateerd worden, het monnikenwerk dat hij verrichtte op het terrein van onder meer correspondentiebezorging te weinig waardering en erkenning gevonden. Zijn brievenuitgaven mogen dan wat overvuld zijn, ze bestrijken niettemin een belangrijk deel van de Nederlandse literatuurgeschiedenis en geven reliëf aan, buiten buiten de reeds genoemde, auteurs als Menno ter Braak, Herman Robbers, Clare Lennart en Frans Mijnssen. Voor vele tijdschriften, zoals Het Oog in 't Zeil Over Multatuli, Onze Taal, Spiegel Historiael en Vestdijkkroniek schreef Van Herpen artikelen en voor het Biografisch Woordenboek van Nederland maakte hij lemmata over onder anderen de radiopersoonlijkheden Antoinette van Dijk, Pierre Palla en Willem Vogt.
Het rijke Ritter-archief bevatte documenten die voor specialisten op diverse terreinen van belang konden zijn en Jan van Herpen was zich daar bewust van. Hij benaderde mensen van wie hij wist dat ze een bepaalde schrijver als studieobject gekozen hadden en zette hen met stimulerend enthousiasme op het spoor van Ritters bewaarde brieven. Zo kwam ook mijn contact met hem tot stand. In het voorjaar van 1982 las Jan van Herpen in de pers over een televisieportret van Ina Boudier-Bakker, waarvoor ik het script geschreven had, en prompt belde hij mij op: of ik wist dat er van deze schrijfster brieven in het Archief Ritter lagen? Ik moest maar eens komen. Zijn telefoontje, vriendelijk en tegelijk zakelijk, luidde het begin in van een vriendschap die pas door zijn dood beëindigd werd. Op deze wijze kwamen meer mensen, vrijwel allemaal jongemannen van rond de dertig, in zijn kring en hij genoot ervan materiaal met hen te delen, conceptpublicaties van hen kritisch te lezen en hun verhalen te horen over vaak eerste stappen op publicitair en wetenschappelijk terrein. Jan van Herpen functioneerde met groot genoegen als officieus mentor en nestelde zich graag in de waardering die hij daarvoor terugkreeg.
Hij kwam op de gedachte het losse groepje ‘jongens’ dat zich vormde met elkaar in contact te brengen en nodigde hen eens gezamenlijk uit bij hem thuis: ‘De reden? Zomaar’, schreef hij hun op 17 juni 1983. ‘Ik heb jullie in de afgelopen jaren leren kennen en er zit in jullie allemaal zoveel gelijksoortigs dat ik dacht: die dienen elkaar ook eens te leren ken- | |
| |
nen.’ Uit dit initiatief ontstond, ook als idee van Van Herpen, de vriendengroep Flanor, met een knipoog naar de negentiende-eeuwse ‘letter-lievende vereniging’ met schrijvers als Van Deyssel, Van Eeden en Kloos. Het was de bedoeling dat de Flanor-leden elkaar af en toe zouden ontmoeten - bij elkaar thuis, in een museum, bij een concert - en dat er intensieve uitwisseling over vooral literatuur en individuele, doorgaans literaire, projecten zou plaatsvinden. Flanor-leden van kortere of langere duur waren, in alfabetische volgorde, Adrie Altink, Marinus van den Berg, Hein Elferink, Paul Gellings, Gerard Groeneveld, Wim Hilberdink, Willem Huberts, Kees van den Hoek, Roel Pieters, René Stegerhoek, Gé Vaartjes en Gerben Wynia. Liefdevol droeg Van Herpen telkens een deeltje uit zijn Archief Ritter-reeks aan een van hen op. Hij had hooggestemde, nogal romantische verwachtingen van de vriendengroep die hij geformeerd had, maar de realiteit was nuchter; het lukte hem niet er een hecht gezelschap van te maken. Dat lag deels aan hemzelf. Jan van Herpen was hoffelijk, uiterst correct en meelevend in de omgang. Hij sprak bedachtzaam en gebruikte geen woord te veel. Maar hij was mét zijn vriendelijkheid ook gereserveerd en schermde zijn persoonlijke leven - en gevoelens! - sterk af. Voor alledaagse conversatie, die hij niet alleen als small talk typeerde, maar die hem ook ergerde, had hij geen aanleg. Eigenlijk moest alle uitwisseling ‘spiritueel’ zijn. Opmerkingen of vragen buiten
deze sfeer beantwoordde hij doorgaans op twee manieren: of hij negeerde volkomen wat je zei, of hij keek je met uitpuilende ogen aan. In beide gevallen ontbrak elke tekst van zijn kant. Gesprekspartners voelden zich er soms onhandig door. Spontane uitwisseling in de Flanor-groep was dan ook niet altijd gemakkelijk; niet zelden hadden de leden het gevoel ‘een beurt’ te krijgen waarin over lopend onderzoek of een naderende publicatie gerapporteerd moest worden. Terwijl de verslaggeving van de een nog niet voltooid was, kon Jan ineens zeggen: ‘Willem, en nu jij. Vertel eens over wat je momenteel doet.’ Flanor heeft nooit echt gebloeid, en dat kwam ook door de samenstelling van het gezelschap, dat té divers was voor een echte ongedwongen sfeer. In een brief aan de leden van 10 september 1988 schreef Van Herpen: ‘Ik geloof dat de belangstelling voor Flanor wat taant en stel voor de volgende bijeenkomst die we op 2 oktober bij mij thuis gepland hadden eens even uit te stellen.’ Hij formuleerde het luchtig, maar de teleurstelling over de al spoedig kwijnende vriedengroep was hevig. Er volgden nog enkele incidentele etentjes en de groep heeft hem warm gehuldigd op zijn zeventigste verjaardag - in
| |
| |
de synagoge van Dalfsen -, maar de verbrokkeling was niet meer tegen te houden. Jan van Herpen voelde zich op zijn gemak in zijn cirkel van jonge mannen en vond het eigenlijk maar niets dat in een later stadium ook wederhelften en kinderen in buggy's van de partij waren - en dat de conversatie niet geheel aan persoonlijke omstandigheden voorbij kon gaan. In individueel contact kon hij echter zeer meelevend zijn, al bleef het gezinsleven van de anderen hem in wezen geheel vreemd. Dat leidde maar af van onderzoek, schrijven en publiceren. Zelf bleef hij ongetrouwd - hij noemde zichzelf wel een ‘eenzaat’, met ‘weinig vrouwenvlees’ - maar had een sterke behoefte aan platonische vriendschappen met daarin veel ruimte voor een inspirerende vaderrol.
De Flanor-groep heeft nooit een echt einde gevonden; officieus bestaat zij nog. De naam leeft ook nog voort in een serie boekjes, die aanvankelijk door Flanorianen geschreven werden, maar die uiteindelijk ook ‘buitenstaanders’ als Willem G. van Maanen en Willem Brakman onderdak bood. De ‘Flanorreeks’ leidde tot Uitgeverij Flanor, die Jan van Herpen met zijn achterneef Willem Huberts opzette - samen met Gerben Wynia voerden zij de redactie - en die nog steeds bestaat. Van Herpen beleefde veel plezier van hun genummerde uitgaven in beperkte oplaag, die beantwoordden aan zijn voorliefde voor bibliofiele publicaties. Zijn laatste Ritter-briefwisselingen vonden een plaats bij Flanor.
Voor Flanor stelde Jan van Herpen ook vele uitgaven samen over de geschiedenis van de radio-omroep, waaronder een hele reeks De Hilversumse draadloze omroep, waarin hij uiterst minutieus de historie van de avro boekstaafde. Ook hier overheerste zijn hang naar volledigheid, die resulteerde in onder meer reeksen data en tijdstippen van uitzendingen, waarvoor hij halve radiogidsen overtikte. Van Herpens geschriften over de avro-geschiedenis zijn als naslagwerk voor onderzoekers handig, maar zelfs voor een geïnteresseerde lezer weinig boeiende lectuur. Dat zijn grote liefde, de radio, niet verdrongen was door de literatuur blijkt ook uit het feit dat hij in 1986 het blad Aether oprichtte, een tijdschrift voor, zoals de ondertitel luidt ‘Vrienden van het Omroepmuseum’. Hij werd er redacteur van.
Jan van Herpen schreef zijn artikelen en boeken zoals hij zijn radioteksten gemaakt had: journalistiek, zakelijk geformuleerd. In dit opzicht was hij meer rapporteur dan verteller. ‘Ik ben jaloers op mensen die op papier een echt verhaal kunnen vertellen’, liet hij zich eens ontvallen. Hem ontbrak vooral het vermogen in woorden sfeer te scheppen. Daarbij was hij,
| |
| |
met zijn gereserveerde instelling, uiterst terughoudend waar het kritische benaderingen betreft; tot een afgewogen oordeel, een genuanceerde visie kwam hij doorgaans niet - omdat hij dat niet wilde. Deze factoren leidden ertoe dat de biografie van Ritter, die hij zo graag geschreven had, er niet kwam. Gestimuleerd door de groeiende aandacht die de biografie in Nederland vanaf ongeveer 1990 beleefde, is hij enkele jaren bezig geweest met het opschrijven van Ritters levensverhaal. Zijn concepten liet hij aan enkele ingewijden lezen. Hun oordelen kwamen alle op hetzelfde neer: een biografie van Ritter, die zo lang een ‘naam’ in de Nederlandse literaire wereld geweest was, had zeker bestaansrecht, maar niet op deze wijze. Jan van Herpen had als een nauwgezette boekhouden Ritters levensloop genoteerd, maar nergens kwam de gebiografeerde echt tot leven. Er ontstond geen ‘verhaal’, en verder ontbrak iedere analyse van Ritter als mens en als literator. Van Herpens biografie werd een kind met groeistoornissen en het was voor de biograaf een pijnlijke teleurstelling dat niet alleen benaderde uitgevers geen heil in zijn boek zagen, maar dat ook de enkele dierbaren uit zijn persoonlijke omgeving niet erg enthousiast op zijn werk reageerden.
Jan van Herpen was meer dan genereus. Hij deed mensen die hij mocht graag een plezier, was royaal met cadeaus - zeker als deze konden worden gezien als een soort stimulans op literair terrein - en tracteerde op menig etentje. Daarbij genoot hij meer van gesprekken over literatuur of de literaire wereld dan van zijn ‘vleesje of visje’, zoals hij zijn gerechtkeuze bondig samenvatte. Voor zijn onderzoekende en publicerende omgeving was hij een vraagbaak en niet alleen een ijverige, maar ook inspirerende hulp. Wie hem een vraag stuurde over een onbekende naam, een in te vullen noot, een datum, kon rekenen op een per omgaande verstuurde brief, doorgaans in een hergebruikte enveloppe, of prentbriefkaart. Hij genoot van dergelijke vragen zoals hij indertijd als radioquizmaster het opzoeken en samenstellen van vragen heerlijk werk gevonden had. Voor onderzoek hoefde hij niet altijd de deur uit: zijn flat was één groot archief met boeken en tijdschriften op uiteenlopende terreinen, een enorme collectie grammofoonplaten en bergen knipsels en fotokopieën. Over zijn archiveer- en verzamelwoede zei hij: ‘Ik ben stapel-gek.’ Zijn woonkamer had eigenlijk geen ‘interieur’, maar was meer een sober aangeklede bibliotheek, waar geen muurruimte vrij gebleven was. Hij wist daarin als een archivaris van zijn eigen collectie alles feilloos te vinden.
Rubriceren zat Van Herpen in het bloed en hij deed het ook graag voor
| |
| |
anderen. Hij ordende het omvangrijke archief van tekenaar en filmcriticus L.J. Jordaan en zorgde ervoor dat alles op plaatsen terecht kwam waar het thuishoorde. Zijn vriend en collega Guus Weitzel, omroeper bij de avro en verslaggever van Radio Nederland Wereldomroep, stimuleerde hij tot het ordenen van diens omvangrijke collectie familiepapieren. Toen schrijfster en dichteres Kitty de Josselin de Jong mentaal achteruit ging, redde hij een deel van haar litteraire papieren voor de wetenschap en voorkwam dat onder meer brieven van Elsschot en Bordewijk verloren gingen.
Jan van Herpen kon heel goed alleen zijn en wilde dat ook, maar tegelijk was hij een gezelschapsmens. Hij hield van kringetjes gelijkgestemden om hem heen, met wie hij kon praten over wat hij belangrijk vond, of met wie hij bijvoorbeeld kon bridgen. Al jong had hij genoten van een groepsgevoel toen hij lid was van de padvinderij en korte tijd was hij in adolescentenjaren, toen hij esoterische belangstelling had, ook lid van de Tafelronde. Later was hij lid van uiteenlopende gezelschappen en verenigingen als de Vrijmetselarij, de Gooise Athletiek Club - waarvan hij een tijdlang voorzitter was -, het Provinciaal Utrechts Genootschap, het Algemeen Nederlands Verbond en de Zeister Literaire Kring.
Zijn laatste jaren waren moeizaam. De man die zijn hele leven zeer ‘op zichzelf’ geweest was, moest door een afnemende gezondheid veel prijsgeven, de nodige pudeur overwinnen en aan decorum inleveren. Na een lange periode van innerlijk verzet legde hij zich neer bij zijn situatie en de steeds wisselende thuiszorghulpen en kon hij ironisch grinniken wanneer een verzorgster hem aansprak met ‘meneer Herpen’. Jan van Herpen werd een kluizenaar in zijn eigen huis, waar hij om zijn stoel een kleine vesting bouwde van medicijnen en, vooral, papieren die als basis voor artikelen moesten dienen. Hoe zwak hij ook werd, de hevige publicatiedrang van zijn laatste jaren verliet hem niet en werd hem tot grote frustratie: ‘Ik wil nog zoveel schrijven, maar ik kan niets meer’. Opruimen lukte hem niet meer; zijn bibliotheek en werkkamer, ooit een toonbeeld van orde en overzicht, oogden alsof er zojuist enkele inbrekers hadden huisgehouden. Hij zag nog maar weinig mensen; bezoek wimpelde hij af - ‘Nee... toch nog maar even wachten’, zei hij doorgaans als je meldde dat je weer eens wilde komen - maar er waren ook veel oude bekenden die niets meer van zich lieten horen. De overgevoelige en licht gekwetste Van Herpen, die zoveel voor anderen gedaan had, was daardoor teleurgesteld. Hoewel hij doorgaans zeer terughoudend was, ontviel hem in zijn
| |
| |
laatste jaren menige bittere opmerking over warme contacten van eertijds die volledig uitgedoofd waren.
Het overlijden van Jan van Herpen werd door zijn geliefde medium de radio, bekendgemaakt bij het ‘nieuws’. De meeste kranten wijdden slechts enkele regels aan zijn dood, waarbij hij vooral herinnerd werd als ‘radiomaker’. Hij deelde postuum het lot dat velen die ooit bekendheid genoten, overkomt: het voetlicht had nog tijdens zijn leven plaatsgemaakt voor de coulissen.
gÉ vaartjes
(Met dank aan Willem Huberts)
| |
Voornaamste geschriften
(Radio)
Hersengymnastiek, 100 vragen en antwoorden door Jan Boots en Jan van Herpen. Amsterdam 1954. |
't Is historisch. 60 radiocauserieën over onderwerpen uit de geschiedsdenis. Rotterdam 1971. |
‘Eerste kennismaking met de studio’, in: Doorkijk, juni-juli 1980. |
Al wat in boeken steekt. Dertig jaar radiowerk van Dr. P.H. Ritter Jr. bij de AVRO. Zutphen 1982. |
De Hilversumse draadloze omroep. 13 delen met afzonderlijke titels. Hilversum 1997-2003. |
| |
(Literatuur)
‘Nieuwe gegevens over Multatuli's laatste levensdagen’, in: Over Multatuli 12 (1984), p.15-25. |
‘Vestdijk wijst de weg naar zijn woning’, in: Vestdijkkroniek, juni 1984, nr. 34, p.71-73. Hij droeg de zee en de verte met zich mee. De briefwisseling Dr. P.H. Ritter Jr.-J.J. Slauerhoff (1930-1936). Utrecht 1985. |
De oude heer in Den Haag. De briefwisseling Dr. P.H. Ritter Jr.-Wiliem en Jeanne Kloos (1916-1949). Utrecht 1986. |
Een toegenegen vriend, al ben ik wellicht lastig. De briefwisseling tussen Dr. P.H. Ritter Jr.-Herman de Man (1928-1946). Utrecht 1986. |
De meest Delftse Delftenaar. De briefwisseling Dr. P.H. Ritter Jr.-Dirk Coster (1920-1956). Utrecht 1986. |
| |
| |
De markies onzen letteren. De briefwisseling Dr. P.H. Ritter Jr.-Lodewijk van Deyssel (1902-1951). Utrecht 1988. |
Een schrijver in geen perkje passend. De briefwisseling Dr. P.H. Ritter Jr.-Jan Greshoff (1910-1953). Leiden 1991. |
Een geest die iets te zeggen had. De briefwisseling Dr. P.H. Ritter Jr.-Frans Coenen (1916-1936). Leiden 1992. |
Een literaire rel met Menno ter Braak. Hilversum 1993. |
Een kunstgevoelig man. De briefwisseling Dr. P.H. Ritter Jr.-Herman Robbers (1905-1935). Hilversum 2000. |
Gastheer van de kunst. De briefwisseling Dr. P.H. Ritter Jr.-Frans Mijnssen (1904-1951). Hilversum 2001. |
Een waanlijk zeer markante geest. De briefwisseling Dr. P.H. Ritter Jr.-Menno ter Braak (1930-1936). Hilversum 2002. |
Een zich over het leven verwonderende vrouw. De briefwisseling Dr. P.H. Ritter Jr.-Clare Lennart (1933-1960). Hilversum 2002. |
Het leven in raadsel. De briefwisseling Dr. P.H. Ritter Jr.-Eva Raedt-de Canter (1931-1938). Hilversum 2002. |
Brieven van Brodeck. De briefwisseling Dr. P.H. Ritter Jr-Rein van Genderen Stort (1905-1940). Hilversum 2003. |
| |
(Autobiografie)
In een ommezien. Hilversum 1990. |
|
|