Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2008-2009
(2010)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [2001- ]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 93]
| ||||||||||||
Joseph Maria Martinus Hermans
| ||||||||||||
[pagina 94]
| ||||||||||||
zijn Groningse huis, omringd door zijn dierbaren, overleden.Ga naar eindnoot1. Op 1 augustus, een van de zeldzaam zomerse dagen van 2007, werd zijn uitvaart door honderden vrienden en collega's, ook uit het verdere buitenland, bijgewoond. Zijn vader, Ben (1917-2009), uit het Noord-Limburgse Wellerloi, was mede-oprichter, in 1948, en zakelijk directeur van de Jan van Eych-Academie voor Beeldende Kunsten in Maastricht; hij is er zijn hele actieve loopbaan lang de spilfiguur van geweest. Daarnaast heeft hij zich intensief beziggehouden met en ingezet voor de Toneelacademie in dezelfde stad. Doordat de Jan van Eyck-Academie, evenals de Culturele Raad, voor de beide Limburgen functioneerde, bestonden van toen af in de familie Hermans al grensoverschrijdende contacten; in dat spoor zou ook de oudste zoon lopen. Een van de opdrachten van Ben Hermans bestond in het begeleiden van professoren en studenten op reizen naar Italië. In huis werd dan ook veel over kunst en geschiedenis gesproken. Behalve van zijn vader heeft Jos ook van de directeur van de Jan van Eyck-Academie, J.J.M. Timmers (1907-1996), het nodige opgestoken. Ook dat spoor zal richting aan zijn latere leven hebben gegeven. Jos' moeder, Annie Kleuters (1918), afkomstig uit Merkelbeek in Zuid-Limburg, had een vijfjarige opleiding Maatschappelijk Werk in Posterholt achter de rug; het onderwijs dat zij gaf was toegespitst op de minder draagkrachtige agrarische bevolking. Na haar huwelijk legde zij zich in hoofdzaak toe op de zorg en de opvoeding van haar gezin, dat zic met nog drie kinderen uitbreidde. Als oudste heeft Jos heel vroeg een verantwoordelijkheidsgevoel gekweek, wat hem zijn hele leven is bijgebleven. Maastricht was van meet af aan de definitieve thuisbasis. Jos doorliep er de lagere school bij de Broeders van de Beyart en koos vervolgens voor de richting alfa op het Henric van Veldeke College. De laatste vier jaren van het middelbaar onderwijs volgde hij aan het Bisschoppelijk College te Roermond waar hij in 1968 zijn einddiploma haalde. Al jong had Jos voor uiteenlopende dingen belangstelling: het doorzicht en de handigheid van toch een typisch ‘alfa-mens’ op geheel andere terreinen als bijvoorbeeld electriciteit, hebben mij steeds weer verbaasd. Zijn uitgesproken voorkeur echter ging wel degelijk naar geschiedenis uit, het vak waarin hij in de middelbare schooltijd uitblonk. Dat hij toen en tijdens de vroege studiejaren aan de universiteit met zijn ouders of alleen met zijn vader Frankrijk en Italië bereisde, heeft ongetwijfeld de kiem gelegd voor | ||||||||||||
[pagina 95]
| ||||||||||||
zijn grote historische en kunsthistorische belangstelling en voor wat hij later zelf is gaan doen. Het lag dan ook voor de hand dat Jos na afsluiting van het middelbaar onderwijs Geschiedenis en Kunstgeschiedenis ging studeren aan de Katholieke Universiteit Nijmegen (nu Radboud Universiteit). Vooraleer hij in 1975 afstudeerde, verbleef hij het hele jaar 1974 in het Nederlands Instituut te Rome: hij studeerde er aan de Scuola Vaticana di Paleografia, Diplomatica e Archivistica handschriftenkunde of codicologie. De reizen, dit verblijf in Rome én de Nijmeegse tijd hebben op Jos een blijvend stempel gedrukt. Zo bleek in latere gesprekken steeds de grote achting en sympathie voor zijn toenmalige hoogleraren de kerkhistoricus Anton G. Weiler (1927), de historicus Jan Poelhekke (1913-1985) en de kunsthistoricus Frits van der Meer (1904-1994). Niet toevallig zijn het die drie takken van wetenschap waardoor Jos zich in het bijzonder geboeid wist. Zij vormden het ideale kader voor de interdisciplinaire mediëvistiek, Byzantinologie, boek- en cultuurgeschiedenis van de middeleeuwen en de renaissance, die tot zijn uitverkoren onderzoeksgebied zouden gaan behoren. De Romeinse verblijven hebben bovendien blijvend zijn kennis van de Eeuwige Stad in al haar facetten verruimd. Na zijn verblijf in 1974 was hij, in 1978, nogmaals in Rome waar hij tussentijds hoofd van de Historische Afdeling en plaatsvervangend directeur van het Nederlands Instituut was (tijdens het directoraat van prof. Hendrik Schulte Nordholt). Later, in de jaren 2001-2002, is hij met studenten mediëvistiek van de Rijksuniversiteit Groningen naar Rome en omgeving gegaan, om er peripatetisch onderricht te verschaffen. Het waren én voor de professor én voor de studenten twee weken van intensieve fysieke en intellectuele inspanning.Ga naar eindnoot2. Maar hiermee lopen we vooruit op de tijd. Tussen september 1971 en december 1975 was Jos Hermans toegevoegd docent en studentassistent middeleeuwse geschiedenis aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. Helaas had de universiteit daar hem niets te bieden. Zo komt het dat de ‘Maastrichtenaar’ ‘Noorderling’ werd: per 1 januari 1976 kreeg hij een aanstelling als wetenschappelijk medewerker, later universitair docent, en nog later bijzonder hoogleraar aan de Rijksuniversiteit Groningen. Toen zette een wetenschappelijke carrière in waarin het onderwijs een voorname, zoniet de voornaamste rol zou gaan spelen. Op Sint Odger (10 september) 1987 promoveerde Jos Hermans cum laude in de Martinikerk op Boeken in Groningen, voor 1600: studies rond de librije van de Sint-Maarten; dag en locatie zijn niet toevallig. | ||||||||||||
[pagina 96]
| ||||||||||||
Ouder het gesternte van Sint-Maarten (11 november) van het daaropvolgende jaar, 1988, is Jos Hermans in het huwelijk getreden niet Lydia S. Wierda, geboren in Rotterdam maar getogen in Friesland, met wie hij twee kinderen kreeg, Anne-Mette (1990) en Lotte (1994).Ga naar eindnoot3. De steeds talrijker wordende taken die hij zichzelf (misschien te veel?) stelde en opdrachten (ook op terreinen die niet direct de zijne waren) die hij ambtshalve kreeg, hebben hem nooit verhinderd een voorbeeldig vader te zijn, zeer begaan met het welzijn van zijn dochters; hij vond er een onverdeeld genoegen in al op jonge leeftijd hun leergierigheid te prikkelen en te voeden. Als gelovig katholiek werd hij betrokken bij de jeugdvieringen in zijn parochiekerk, de Salvator/Mariakerk in de wijk Helpman in Groningen. Familiaal ingesteld als hij was, onderhield hij geregeld contact met de inmiddels ook verspreid wonende broer en zussen en in de allereerste plaats met het verre Maastricht waar zijn moeder nog altijd woont: een bezoek als het enigszins kon of wenselijk was, telefonisch met de regelmaat van een klok. Kalendervast als hij was, werden behalve de verjaardagen ook de patroonheiligen op het naamfeest herdacht.
Als wetenschappelijk medewerker in 1976 en universitair docent aan de Rijksuniversiteit Groningen heeft Jos Hermans er samen met Edmé Smits de nieuwe vakgroep Mediëvistiek opgezet, en allerlei opdrachten vervuld waarvan hier in herinnering wordt gebracht zijn functie als secretaris en mederedacteur van de handelingen van het symposium georganiseerd door de Interfacultaire Werkgroep Mediëvistiek, op 12-15 oktober 1977, Alexander the Great in the Middle Ages. Van september 1978 tot 1980 had hij een aanstelling in de vakgroep Grieks, onderdeel Byzantinologie. Jos Hermans had immers over een Byzantijns onderwerp onderzoekver vericht, met name hoe men in Byzantuim over het Westen dacht. Met dit promotieonderzoek was hij al in een ver gevorderd stadium beland, toen in 1980 bleek dat een promovendus in het buitenland net iets eerder met hetzelfde onderwerp begonnen was. Het heeft hem zeer verdroten, afgezien van de ‘verloren’ tijd. Byzantium heeft hem nimmer geheel losgelaten; hij is er herhaaldelijk op terug gekomen.Ga naar eindnoot4. Het handschriftenonderzoek dat hij daarvoor had verricht, zou hem in Groningen al snel van pas komen, zo zou blijken. Het project Membra Disjecta binnen de Interfacultaire Werkgroep Mediëvistiek mondde in 1980 uit in een eerste publicatie over het middeleeuwse boek in Groningen, waaraan ook Pieter Gerbenzon meegewerkt had. Een belancriik nevenproduct was de bijdrage | ||||||||||||
[pagina 97]
| ||||||||||||
in het tijdschrift Quaerendo over recent in Groningen gevonden Donaatfragmenten. Om op de hoogte te zijn van wat er in de Nederlanden zoal gebeurde op het gebied van het oude boek stelde hij, samen met Peter Gumbert, Gerda Huisman en Helen Wüstefeld in 1983 het eerste nummer samen van Bifolium, een nieuwsbulletin onder de vorm van jawel, een dubbelblad, over handschriften en vroege drukken: aangekondigde en pas verschenen titels, tentoonstellingen, symposia en congressen, voorzien van een summier commentaar. Jos werd de drijvende kracht achter dit informatiebulletin: met de hulp van enkele informanten in binnenen buitenland besteedde hij de nodige tijd aan dit troetelkind; het laatste ‘papieren’ nummer, 49, heeft hij nog net kunnen zien en goedgekeurd. Geprikkeld door een tip van hoogleraar Gerbenzon, was Hermans op zoek gegaan naar de overblijfselen van de bibliotheek van de Groningse Martinikerk, een zoektocht die uitmondde in een proefschrift. Het bleek hem dat tussen 1594 en 1623 ruim driehonderd vijftig handschriften, incunabelen en oede drukken van de Sint-Maartenskerk naar de Academiebibliotheek van de toen nog jonge universiteit waren overgebracht. Hij ontwikkelde een eigen methode om die diepgaand naar editie en exemplaar te beschrijven. De wens om de enorme hoeveelheid aan gegevens over de producenten, de banden en de bezitters die dat opleverde, te kunnen beheersen, inspireerde hem bij de bandbeschrijving tot een rigoureuze, ‘economische’ codering.Ga naar eindnoot5. Tot dusver verscheen van de dissertatie op de dag van de promotie slechts een deeluitgave.Ga naar eindnoot6. De (nog niet gepubliceerde) appendices, bestaande uit drie delen in vijf volumineuze ordners, bevatten alle schema's van bandversiering en het complete beeldmateriaal (wrijfsels), verder de 362 dossiers met voor elk boek zijn volledige ‘identiteitsfiche’ (in de deeluitgave zijn bij wijze van voorbeeld drie dossierbeschrijvingen opgenomen), en tenslotte de getranscribeerde of gekopieerde zeventiende-eeuwse Groningse catalogi ‘als proef op de som’.Ga naar eindnoot7. Zij die de promotie bijwoonden, hebben nog levendig het beeld voor ogen van de rijzige promovendus in rok, gevolgd door de paranimfen met de stapels dossiers. Dat hij zichzelf in de jaren daarna nooit de tijd heeft gegund het geheel uit te werken tot een publicatie, is zeer te betreuren: aldus zijn de geschiedenis van het boek in Groningen en zijn originele bijdrage bijdrage over de Groningse boekband als synthese onder de korenmaat blijven staan. Delen daarvan zijn gelukkig op uiteenlopende momenten naar aanleiding van bijvoorbeeld een tentoonstelling of een lezing, als artikel gepubliceerd.Ga naar eindnoot8. | ||||||||||||
[pagina 98]
| ||||||||||||
Terwijl hem in 1990 te kennen gegeven was dat de bijzondere leerstoel Westerse Handschriftenkunde in genoemd jaar aan hem zou toegewezen worden - het formatieplan was al goedgekeurd - stak het ‘Progressief Platform Letteren’ in de faculteitsraad daar een stokje voor onder het mom dat er eerst een discussie over het profiel van de letterenfaculteit moest gevoerd worden.Ga naar eindnoot9. De benoeming tot bijzonder hoogleraar Westerse Handschriftenkunde en Boekwetenschap van de Middeleeuwen volgde uiteindelijk pas in september 1995.Ga naar eindnoot10. Hiermee kreeg het noorden van Nederland een leerstoel waar het handgeschreven en het gedrukte boek, de boekband en de geschiedenis van het boek werden gedoceerd.Ga naar eindnoot11. Toen de benoeming eindelijk een feit was, hield hij bij zijn ambtsaanvaarding op 8 oktober 1996 een rede Een goede buur: Over de rol en betekenis van boekwetenshappen voor de mediavistiek, waarmee hij wilde aantonen dat ook dit onderzoek in een brede context moet gebeuren. Zijn plannen om de tekst van deze lezing verder te onderbouwen - S. Hesselink had zich de dag zelf bereid verklaard die als een fraaie plaquette uit te brengen - heeft hij altijd voor zich uitgeschoven: andere opdrachten dienden zich als dringender aan. De onderwijsactiviteiten werden aangevuld met interdisciplinaire werkcolleges over jaarlijks wisselende thema's; vanaf 2003 kreeg hij, binnen het raam van de nieuwe, Europese bama-structuur geheel nieuwe opdrachten. De slopende onzekerheid en vooral de talloze administratieve vergaderingen hadden, bovenop de lopende bezigheden, ontzettend veel van zijn energie gevergd, uiteraard ten koste van wetenschappelijk onderzoek, én van zijn gezin. Tot de specifieke onderzoeksgebieden van Jos Hermans behoorden Boekproductie en -gebruik in Westlauwers Friesland, Groningen en Ostfriesland (of Magna Frisia). Ontsluiting van Handschriften, Vroege Drukken in Oost-Nederland en de nabije Bondsrepubliek (Provinciale Bibliotheek Friesland, Librije Zutphen,Ga naar eindnoot12. Johannes a Lasco Bibliothek, Frenswegen, e.a.) en Laatmiddeleeuwse Boekcultuur in Noordoost-Nederland als bronnen voor onderwijs- en universiteitsgeschiedenis.Ga naar eindnoot13. Begeleiding van doctoraalstudenten en van promovendi hoorde uiteraard ook bij dit onderricht, evenals begeleiding van excursies voor studenten Handschriftenkunde en Mediëvistiek. Hij leerde studenten handschriften, vroege drukken en boekbanden ‘bekijken’ en onderzoeken: ‘oude boeken reizen niet, mensen wel’, zo zei hij. Dus ging hij met hen op pad naar bibliotheken en archieven in Nederland en in het buitenland: naar Deventer, Den Haag, Leeuwarden, Utrecht en Zwolle, naar Brus- | ||||||||||||
[pagina 99]
| ||||||||||||
sel en Gent naar Emden, Frenswegen en Wolfenbüttel, naar Edinburgh en naar Rome. Eet sterke troef bij het onderricht in de mediëvistiek was zijn vertrouwdheid met de christelijke iconografie en symboliek en met de pre- en postconciliaire Tridentijnse liturgie. Het resultaat van diverse van begeleiding van doctoraalstudenten of van samenwerking is in meer dan één publicatie c.q. syllabus uitgemond.Ga naar eindnoot14. Terecht noemde Jos Hermans codicologie graag ‘boekarcheologie’ omdat deze uitdrukking duidelijker de veelzijdigheid van de discipline benadrukt.Ga naar eindnoot15. Hierin volgde hij ongetwijfeld zijn Nijmeegse leermeester Albert Gruijs (1920-1996).Ga naar eindnoot16. Eerder was deze visie al door die andere codicoloog, de Belg François Masai (1909-1979) geponeerd: ‘La codicologie est l'archéologie des monuments les plus précieux d'une civilisation: de ses livres’.Ga naar eindnoot17. Het begrip boekarcheologie heeft betrekking op álle aspecten van het handschrift én de vroege druk. Inmiddels was Hermans al geruime tijd internationaal bekend in de kringen van codicologen en boekbanddeskundigen. Hij was van 1993 tot 2005 de gedreven voorzitter van de Association Palëographipue Internationale - Culture, Çcriture, Société (apices) met zetel te Parijs (cnrs-irht). de oprichter, met Jan Storm van Leeuwen, in 1984, en voorzitter tot aan zijn overlijden, van het Belgisch-Nederlands Bandengenootschap, de inrichter van de Groningse Codicologendagen. Hij was lid van de facultaire commissie met het oog op de samenwerking tussen de universiteiten van Bremen en Oldenburg, lid, en in 1998 ondervoorzitter; van de Wissenschaftlicher Beirat van de Johannes a Lasco Bibliothek Große Kirche te Emden. Al meer dan eens was hij als co-promotor (Amsterdam, Groningen, Leiden, Leuven, Nijmegen en elders) en als gastprofessor aan buitenlandse universiteiten (Brussel, Leuven, Münster. Oldenburg, Rome) opgetreden. Van de mogelijkheid die hem dankzij de toekenning in november 1998 van de Prix Maria et Zygmunt Zaleski (Parijs) geboden werd, maakte hij een jaar later dankbaar gebruik. Het gaf hem namelijk de gelegenheid onderzoek te doen naar het thema dat hij, als voorzitter van de groep Boek en Cultuur van de Nederlandse Onderzoekschool Mediévistiek, een samenwerkingsverband met de Universiteit van Münster, had voorgesteld: Sprach- und Kulturkontakte zwischen den [östlichen] Niederlanden und Nord-westdeutschland. In het voorjaar van 1999 heeft hij in diverse Poolse steden boekhistorisch onderzoek kunnen verrichten naar Johannes a Lasco (Jan Łaski) en de rol van het boek in de humanistische cultuur in Polen, dit alles tegen de achtergrond van de Hanzesteden in die | ||||||||||||
[pagina 100]
| ||||||||||||
regio. Bovendien kon hij nader onderzoek doen naar de verspreiding en het gebruik van laatmiddeleeuwse handschriften en drukken uit de IJsselstreekin het oostelijke Hanzegebied. Zijn contacten in Warschar met prof. Edward Potkowski, tevens directeur van het Centre de l'histoire dn livre médiéval, en met dr Jacek Sosziński kwamen hierbij zeer van pas. Eerder al hadden ook andere beurzen hem studieverblijven mogelijk gemaakt, o.m, in Berlijn, Dresden, Einden, Leipzig en Wolfenbüttel, Brussel, Gent en Leuven, Cambridge, Londen en Oxford, Firenze en Rome, Kopenhagen, Parijs. Aan talrijke congressen en symposia nam hij op actieve wijze deel en hij is - wie zal het verwonderen van de bevlogen docent? - vaak aangezocht een lezing te houden of een interview voor de verschillende regionale zenders te geven. Elk onderzoek en elke tentoonstelling gaven aanleiding tot een lezing. Zelf nam hij bijvoorbeeld graag deel aan de Duitse Arbeitsgespräche. Vragen over de systematische aanpak van onderzoek naar herkomst en gebruik van boeken en andere schriftelijke bronnen bracht hij te berde tijdens een Arbeitsgespärch in de Herzog August Bibliothek te Wolfenbüttel (september 2002).Ga naar eindnoot18. In de Johannes a Lasco Bibliothek Große Kirche te Emden organiseerde hij op 2 september 2000 samen riet Corinna Roeder een eendaags congres gewijd aan Kopie, Faksimile, Digitalisat. Die Nachahmung mittelalterlichen Handschriften, gestern, heute, morgen, met lezing en aansluitend een tentoonstelling Von der mittelalterlichen Handschrift zum Frühdruck. Twee jaar later coördineerde hij er van 31 augustus tot 2 september 2002 het Arbeitsgespräch over het thema Boek en taal in de oostelijke Nederlanden en het noordwestelijke Duitsland in de 15de en 16de eeuw. Een belangrijk evenement is andermaal een studiedag te Emden (oktober 2002) geweest, Einbandforschung in den Niederlanden und im deutschsprachigen Bereich waar voor de eerste maal het Belgisch-Nederlandse Bandengenootschap met de Duitse Arbeitskreis für die Erfassung und Erschließung Historischer Bucheinbände (aeb) samenkwamen. Een tentoonstelling grotendeels uit de Emdense collectie samengesteld betekende tegelijk een ontsluiting van onbekend of weinig bekend materiaal en de toepassing van Jos' beproefde methode van bandbeschrijving.Ga naar eindnoot19. Met de Johannes a Lasco Bibliothek onderhield Jos toen al een kwart eeuw nauwe banden; hij vond er geschriften van het klooster Aduard en boeken uit de bibliotheek van Albert Hardenberg en van Erasmus. Toen de bibliotheek in 2001 tot ‘Bibliothek des Jahres’ werd uitgeroepen, werd Jos Hermans door de directie, Walter Schulz en Corinna | ||||||||||||
[pagina 101]
| ||||||||||||
Roeder, uitgenodigd een laudatio te houden.Ga naar eindnoot20. Overigens werd Hermans vaak in Duitsland als gastspreker uitgenodigd, in Aurich, Berlijn, Detmold, Leipzig, Münster, Oldenburg, Tübingen en op het Schloss Wiesentheid in Pommersfelden. Zijn optredens, ook in eigen land, zoals zijn colleges, waren bezield en werden gekenmerkt door grote eruditie en taalvaardigheid, niet minder in het Duits en het Engels, óók in het Frans en het Italiaans. Het bewandelen van soms erg vertakte zijwegen deed hem het hoofdspoor nooit bijster worden. Aan de langlopende werkzaamheden van het Belgisch-Nederlands Bandengenootschap heeft Jos Hermans zijn wezenlijke bijdrage geleverd over onder meer methoden van onderzoek en terminologische kwesties. Zijn betrokkenheid bij de studie van de boekhand gaat al terug tot in 1978. Het initiatief tot oprichting van het Bandengenootschap was hem ingegeven door het ontbreken van een coherente terminologie, de nood aan een consensus over de wijze waarop en hoe diepgaand banden zouden moeten/kunnen worden beschreven en tenslotte de behoefte om grote wrijfselcollecties zinvol te beheren, d.w.z. aan te leggen en te ontsluiten. Het heeft hem de laatste jaren zeer verdroten dat hij steeds minder tijd tot zijn beschikking had om hieraan actief mee te werken. Zijn bijdrage op dit gebied bestond in die tijd noodgedwongen voornamelijk uit advies verstrekken en knopen helpen doorhakken.Ga naar eindnoot21. Ook de geschiedenis van de universiteit heeft steeds zijn aandacht gehad. Toen de Rijksuniversiteit Groningen in 1994 haar stichting, driehonderd jaar eerder, met een viering herdacht, greep Jos Hermans de gelegenheid aan om de puntjes op de i te zetten. Wat de Staten van ‘Groningae et Omlandiae’ in 1614 deden, was de bekendmaking van de oprichting van een hogeschool: van een officiële keizerlijke of pauselijke erkenning was geen sprake. Om Hermans' woorden te citeren: ‘het was een slimme zet om goede geleerden uit het buitenland te halen’. Niettemin behoort de Universiteit Groningen nu tot de groep van dertig Coimbra Universiteiten. Op 9 september 2005 organiseerde hij samen met Hans Mol en Goffe Jensma van de Fryske Akademy een colloquium over Nut en nadeel van de Franeker Academiebibliotheek.Ga naar eindnoot22. ‘Op zoek naar het verloren verleden’ is Hermans' Leitmotiv geweest.Ga naar eindnoot23. Met de nadruk op ‘verloren’, dat hij soms kon ‘vinden en teruggeven’. Zoals hij bij elk onderzoek te werk ging, in een bredere context behandelen, deed hij dat ook voor de lokale boekgeschiedenis. Een typisch voorbeeld daarvan is zijn eerste grote onderzoe - naar re- | ||||||||||||
[pagina 102]
| ||||||||||||
gionale boekbanden, waarvan de methodologie grensoverschrijdend is. Als historicus had hij belangstelling voor de lokale geschiedenis. Lokale regionale verenigingen zijn hem bij dit alles nooit te min geweest om zijn lidmaatschap niet ook met daden te honoreren. Van de vriendenvereniging Groninger Museum was hij vijfentwintig jaar bestuurslid, redacteur van het bulletin van liet Museum, en de laatste jaren redactielid van het Groninger Museum Magazine. Vanzelfsprekend was hij ook lid van het Historisch Genootschap te Groningen. Dat die lidmaatschappen voor hem een reëel engagement betekenden, blijkt uit artikelen, lezingen, voordrachten en tentoonstellingen in de regio. Niet alle lezingen hebben een neerslag in een artikel gekregen; sommige zijn later onder een gewijzigde titel verschenen, andere zijn niet gepubliceerd omdat meestal de tijd ontbrak.Ga naar eindnoot24. Bij wijlen heeft een lezing een interview voor de radio uitgelokt, zoals naar aanleidingvan het orgeltabulatuurfragment van het dominicanenklooster te Winsum, in het Groninger Ommeland.Ga naar eindnoot25. Zonder overdrijven mag men stellen dat Jos Hermans Groningen en Ommeland bij de codicologen op de wereldkaart heeft gezet. Groningse kloosters als Aduard, Feldwerd, Selwerd, Thesinge zijn als centrum van boekproductie wat beter bekend geworden. Zo kon hij in zijn ste publicatie over Groningse handschriften achtendertig in Groningen vervaardigde of bewaarde handschriften opgeven, nu zijn het er alleen al voor de benedictijnenkloosters Thesinge en Selwerd zeventig. Verder kon hij het belang aantonen van het klooster Aduard als centrum van geleerdheid en humanisme. Daartoe droegen in de eerste plaats bij de vierjaarlijkse internationale ‘codicologendagen’ gewijd aan de studie van handschriften, de oude drukken en boekbanden in de laatmiddeleeuwse en vroegmoderne tijd. Aan een eerste congres, in Nijmegen, verleende hij zijn medewerking. Eenmaal in Groningen heeft hij die draad weer opgenomen om er, naar zijn eigen woorden ‘een voorzichtige variant’ op te maken. De bedoeling was lopend onderzoek aan een brede kring van vakgenoten, van onderzoekers tot en met studenten, kenbaar te maken en, waar lhet kon, Groningse ‘vondsten’ te presenteren. De bijeenkomsten boden aan alle vakgenoten de gelegenheid om elkaar te leren kennen en contacten te leggen en stonden ook voor jonge onderzoekers open die er (voor het eerst) hun onderzoek konden voorstellen. De Codicologendagen, die achtereenvolgens in 1988, 1992, 1996 en 2002 plaatsvonden, hebben Jos Hermans zéér nauw aan het hart gelegen - hij nam zelf alle touwtjes in handen - en | ||||||||||||
[pagina 103]
| ||||||||||||
had er samen met de Groningse uitgever Egbert Forsten een eigen reeks voor opgezet: de ‘Boekhistorische Reeks’. Zij zijn voor de Nederlandse vakwereld van niet te onderschatten belang geweest.Ga naar eindnoot26. Tentoonstellingen achtte Hermans heel geschikt om zijn bevindingen vast te leggen en aan een groter publiek mee te delen. Aan twee ervan hechtte hijzelf bijzonder. De grote onderneming, in 2001, Hel en hemel: De Middeleeuwen in het Noorden, in het Groninger Museum,Ga naar eindnoot27. heeft veel opzien gebaard dat voor een goed deel op conto van de vormgever kwam te staan, de Britse filmregisseur Peter Greenaway, maar daardoor de ‘boekenmensen’ gelukkig óók over de vloer kreeg. Spectaculair mag men deze onderneming in alle opzichten wel noemen: wat hier aan handschriften, voortgebracht door de middeleeuwse streekbewoners, uit alle windstreken was samengebracht, was opmerkelijk. Uit meer dan twintig bibliotheken in binnen- en buitenland werd een veelvoud aan handschriften en oude drukken tentoongesteld, alle ontstaan in de Fries-Groningse regio. Omstreeks dezelfde tijd begeleidde hij het beschrijvings-project van handschriften uit de regio Magna Frisia als eindwerk van een van zijn studenten, Aline Pastoor. In 2002 mondde dit uit in een tentoonstelling in Leeuwarden: De Oudheid in handen, gewijd aan de transmissie van de antieke cultuur, in handschriften van de negende tot de vijftiende eeuw ontstaan in diverse Europese oorden maar nu bewaard in de Provinsjale & Buma Biblioteek fan Fryslân. Nog geen twintig handschriften maar een uitermate interessant geheel met teksten van onder anderen Terentius, Tibullus, Horatius, Ovidius, Aulus Gellius, klassieke auteurs, dat wil zeggen, ‘heidense literatuur’ overgeleverd in handschriften uit de christelijke middeleeuwen. De pedagoog die Hermans was, laat zich ook hier weer kennen: hoe zijn die handschriften gemaakt, hoe moeten wij er naar kijken, wat is hun geschiedenis. Hermans' laatste grote onderneming is geweest Zwolle als boekenstad aan het eind van de middeleeuwen. Een tentoonstelling met een publicatie en een congres werden hieraan gewijd. Het boek waarin de hele boekenproductie en -gebruik grondig zijn onderzocht vormt een substantiële bijdrage tot de locale geschiedenis van Zwolle in de genoemde periode. Tijdens de zeer didactisch opgevatte tentoonstelling met als titel Zwolse boeken voor een markt zonder grenzen, organiseerde hij, op 10 september 2004, het internationale symposium Modern Approaches & Old Books; hij gaf er lezingen en rondleidingen. In alles wat hij ondernam de bezielende kracht, is Jos Hermans al spoe- | ||||||||||||
[pagina 104]
| ||||||||||||
dig uitgegroeid tot de bevlogen docent die alle aspecten van het boek zeer nadrukkelijk in samenhang en als onderdeel van de cultuur wilde (bestudeerd) zien. Zijn geschriften, maar vooral zijn instelling als wetenschapper en als mens maken duidelijk dat de Maastrichtenaar, Noorderling geworden, zich terecht ook Europeaan mag noemen. Zo vermeldt zijn overlijdensbericht en zo staat het op zijn grafsteen.Ga naar eindnoot28. Boordevol plannen heeft hij allicht zijn menselijke werkkracht overschat, waardoor niet alles de neerslag heeft gekregen zoals hij die voor ogen had. De slopende ziekte die hem geveld heeft, was ongetwijfeld al geruime tijd zijn gestel aan het ondermijnen. Dat hij te vroeg het tijdelijke met het eeuwige heeft moeten wisselen valt diep te betreuren, voor zijn familie in de allereerste plaats, maar ook voor zijn collega's én voor de wetenschap. Geheel ervan bewust dat ‘zijn tijd gekomen was’, zoals hij zelf zei, heeft hij met een meer dan opmerkelijke geesteskracht naar het einde toe geleefd, hierbij liefdevol ondersteund door zijn vrouw Lydia en hun twee dochters, en met tot op het laatst volgehouden aandacht voor zijn familie, zijn vrienden, zijn boeken. elly cockx-indestege
Met dank aan Lydia Wierda, Annie Hermans-Kleuters, Annelies Hermans, Anne Korteweg. Foto Jacob van Sluis. | ||||||||||||
NotenBronnen: opeenvolgende curricula vitae, verslagen voor de Universiteit, brieven, kranten- en tijdschriftartikelen, mondelinge informatie. | ||||||||||||
[pagina 107]
| ||||||||||||
Jaargang 41 van het tijdschrift Quaerendo, 2011, zal geheel gewijd zijn aan een postume huldebundel met wetenschappelijke bijdragen ter nagedachtenis aan Jos Hermans en zijn werk. Daarin verschijnt een volledige bibliografie. | ||||||||||||
Voornaamste geschriften
| ||||||||||||
[pagina 108]
| ||||||||||||
|
|