Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2007-2008
(2009)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [2001- ]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 87]
| |||||||||||||
Frans Felix Blok
| |||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||
rijke rol, maar op een open, moderne manier. Graag vertelde Blok later anecdotes uit dat Rijke Protestantse Leven van weleer. School en studie namen haast vanzelfsprekend in het onderwijzersgezin een grote plaats in. Zo ging Frans naar het gymnasium om vervolgens in Leiden klassieke talen te studeren. Dan was er de muziek: er werd veel en op niveau gemusiceerd in huize Blok. Frans koos voor de cello, kreeg een prachtig oud Duits instrument, en werd leerling van de grootmeester Van Leeuwen Boomkamp. Tenslotte was Blok in zijn jonge jaren een verdienstelijk sportman en speelde hij waterpolo in niet onbelangrijke wedstrijden van die krachtsport. De eerste grote publicatie van Frans Blok was zijn proefschrift, dat hij in 1949 bij zijn Leidse hoogleraar Wassink verdedigde, Nicolaas Heinsius in dienst van Christina van Zweden, en dat ook als handelseditie verscheen.Ga naar eindnoot2 Een nog altijd belangrijk boek. Net als een aantal andere geleerden was Nicolaas Heinsius (1620-1681), de zoon van de bekende Leidse hoogleraar Daniël Heinsius, vanaf 1649 enige tijd aan het hof van koningin Christina van Zweden. Met als voornaamste bron de brieven die Heinsius schreef en ontving-uitgebreid geciteerd en royaal geannoteerd-geeft Bloks studie een boeiend beeld van leven, werk en relaties van de jonge Heinsius in de jaren 1648-1655. In deze eerste grote publicatie liet Blok zien hoe goed hij toen al thuis was in de correspondenties van de zeventiende-eeuwse geleerde wereld. En een van Heinsius' veel geciteerde correspondenten was zijn vriend Isaac Vossius (1618-1689) aan wie Blok later belangwekkende publicaties zou wijden. Op 20 augustus 1972 verklaart het College van Bestuur van de Universiteit van Amsterdam ‘dat Frans Felix Blok gedurende vijfentwintig jaren met trouwe plichtsbetrachting zijn taak heeft vervuld. Als blijk van waardering voor deze plichtsbetrachting wordt dit getuigschrift toegekend.’ Bij het fraaie document is een ‘Overzicht voorgaande diensttijd i.v.m. 25-jarig ambtsjubileum’ gevoegd. Het is een exacte opsomming van de middelbare scholen waar Blok leraar klassieke talen is geweest: Stedelijk Gymnasium in Gouda (1945-1946), Koningin Wilhelmina Lyceum in Oostburg (1948-1951), Reviuslyceum in Doorn (1951-1955), Christelijk Gymnasium in Utrecht (1955-1956), weer het Reviuslyceum (1956-1959) en tenslotte het Huygenslyceum in Voorburg (1959-1965). Vanaf 1 september 1965 tot hij met pensioen ging in 1978 is Blok wetenschappelijk hoofdmedewerker van de Universiteit van Amsterdam geweest, de langste tijd op het toenmalige en later weer opgeheven Instituut voor Neolatijn. | |||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||
Door zijn degelijke universitaire opleiding en zijn brede belangstelling en eruditie was Blok een goede en gewaardeerde docent. Hij kende zijn klassieken en wist de oude teksten helder en met precies het nodige commentaar aan zijn leerlingen door te geven. Hij had bovendien beslist theatertalent. Als hij een verhaal of anecdote vertelde-en hij kende er veel en bracht ze graag ter sprake-dan werd dat niet zelden een kleine voordracht voor een heer alleen, en werden de citaten heel levendig wat uitvergroot. Dat zal leraar Blok zeker ook gedaan hebben met de teksten die hij in de klas behandelde. Dat de leerlingen hem waardeerden als docent en als mens, bewijzen de vaak jaren durende en soms levendige contacten die hij had met oud-leerlingen. Als universitair docent in Amsterdam kreeg Blok alle gelegenheid om zich helemaal te wijden aan zijn specialisme, de geschiedenis van renaissance en humanisme in zestiende en zeventiende eeuw, met de nadruk op wat er destijds in de lage landen gebeurde. Juist voor dat deel van de cultuurgeschiedenis was het instituut waaraan hij verbonden was, opgericht. Een kleine staf gespecialiseerde medewerkers-neerlandici, historici, specialisten boekgeschiedenis en classici-gaf de colleges en begeleidde de studenten die gebruikmaakten van deze studierichting. Blok had daarbij een heel belangrijke inbreng. Anders dan veel classici die zich argeloos wagen op het vakgebied van het instituut, was hij niet alleen volledig thuis in de antieke literatuur, maar kende hij ook het zo heel eigene van het Neolatijn en was hij door zijn kennis van het humanistische briefverkeer volledig thuis in leven, cultuur en wetenschap van de vroeg-moderne tijd. De Amsterdamse jaren werden ook een periode rijk aan belangrijk wetenschappelijk werk en onderzoek. Steeds werkte Blok aan de vervollediging van zijn Corpus Epistolarum van de humanistenperiode. Hele correspondenties bewaard in handschrift schreef hij over, zoals de briefwisseling van de reizende Isaac Vossius met zijn ouders uit de jaren 1641-1644. Deze brieven vormen de inhoud van het driedelige artikel waaraan hij nog werkte in de laatste maanden van zijn leven. Er groeide ook een groot archief met teksten en allerlei aantekeningen. Enorm veel kaarten en schriften werden gevuld met dat kostbare materiaal, geschreven met voor anderen soms moeilijk leesbare heel kleine lettertjes. Belangrijk was de grote cartotheek van humanistenbrieven die enkele jaren geleden werd overgedragen aan een buitenlands instituut gespecialiseerd in het vakgebied van de samensteller. Het deed Blok zeer dat in eigen land | |||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||
soortgelijke instellingen zijn wegbezuinigd, opgeofferd aan de waan van de dag. In 1974 publiceert Blok een knappe studie over de geschiedenis van de bibliotheken van Isaac Vossius en diens vader Gerardus Joannes, de Contributions to the History of Isaac Vossius' Library.Ga naar eindnoot3 Het eerste hoofdstuk gaat over de ‘Codices Vossiani Chymici’, een honderdtal handschriften over alchemie, die Isaac Vossius had verworven en die later zijn beland in de Leidse universiteitsbibliotheek. Caput II is een essay over de veilingcatalogus van de zogenaamde bibliotheek van Isaacs vader, in feite een collectie boeken die Isaac zelf niet meer nodig had en onder een pakkende titel aan de man wilde brengen.Ga naar eindnoot4 Het derde hoofdstuk behandelt dan nog de Grotiana die in die catalogus werden opgesomd. Deze studie bracht interessante nieuwe gegevens aan het licht over de geschiedenis van de grote en beroemde bibliotheek van vader Vossius. Later, in zijn grote studie over Isaac Vossius, heeft Blok die gegevens nog verder uitgebreid. Een heel bijzonder boek was wel Bloks Caspar Barlaeus. From the Correspondence of a Melancholic van 1976. Na grondige studie van wat er in de zeventiende eeuw werd gedacht en geschreven over de toen veel voorkomende psychische ziekte melancholie, en over de daarmee soms samenhangende wanen dat men van glas, boter of stro is en dus intens bang voor aanrakingen, hitte en vuurGa naar eindnoot5, werd studie gemaakt van de brieven van de Amsterdamse hoogleraar Caspar Barlaeus, die leed aan die melancholische wanen. Zo ontstond er een indrukwekkend levensverhaal van die hoogbegaafde geleerde die uiteindelijk bezweek aan de loden last van een zwaar leven getekend door tegenslag en ziekte. Al in 1973 had Blok op het oprichtingscongres van de International Association for Neolatin Studies in Amsterdam een rede gehouden getiteld ‘Quelques humanistes de la Jérusalem de l'occident’, waarin gewezen werd op de goede contacten tussen Amsterdamse humanisten en de joden.Ga naar eindnoot6 Dat thema kwam uitgebreid aan de orde in de Blok zelf dierbare publicatie ‘Caspar Barlaeus en de joden. De geschiedenis van een epigram’, in 1976-1977 verschenen in het Nederlands Archief voor Kerkgeschiedenis. Een goede bekende van Barlaeus was de joodse geleerde Menasseh ben Israel, die ook vriendschapsbetrekkingen onderhield met vader Vossius en zonen. Voor het boek van Menasseh De creatione problemata XXX van 1635 schreef Barlaeus een epigram, dat eindigde met de woorden: ‘Sic ego Christiades, sic eris Abramides’ (Zo zal ik een discipel van Christus zijn, en jij een zoon van Abraham). Zo'n lapidaire uitspraak riep natuur- | |||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||
lijk reacties op in met name kerkelijke kringen. En aan de hand van die reacties op Barlaeus' epigram gaf Blok een overzicht van de relaties van humanisten in Amsterdam en elders met hun joodse medeburgers en collegae in de wetenschap. In de jaren tachtig van de vorige eeuw publiceerde Blok twee ‘brieven-publicaties’. De eerste was het boekje Nicolaas Heinsius in Napels (april-juni 1647).Ga naar eindnoot7 Dank zij Heinsius' correspondentie tijdens dat verblijf krijgen we een boeiend beeld van leven en ervaringen van zo'n reizende studax uit de Gouden Eeuw. Kort daarop, in 1985, verscheen er een heel brievenboek van Blok, zijn Seventy-Seven Neo-Latin Letters. An Anthology. De brieven zijn alfabetisch geordend op naam van de schrijvers. Het zijn allemaal brieven van humanisten, geschreven in het wijde bestek tussen de jaren 1346 (Franciscus Petrarca) en 1669 (Nicolaas Heinsius). De brieven worden uitgebreid ingeleid en duidelijk in hun context geplaatst, en korte maar zeer efficiënte aantekeningen verhelderen waar nodig de tekst. Een bijzonder bruikbaar boek om nader kennis te maken met de wijze waarop brieven een rol speelden in het humanistennetwerk van die eeuwen. In jaargang 1990 van het tijdschrift Quaerendo publiceerde Blok nog een brievenartikel: ‘Deux lettres en français de Marie van Reigersberg, veuve de Hugo Grotius’. De ene brief schreef Maria in 1650 aan Jacques Dupuy over de polemiek die Claude Saumaise nog steeds voerde tegen het werk van haar in 1645 overleden echtgenoot. De andere brief was een aide-mémoire gericht aan Isaac Vossius in Stockholm over enkele nog niet beantwoorde vragen, o.m. over Grotius' Historia Gothorum van 1655. De Franse brieven, bewaard in Parijs en Londen, zijn een interessante aanvulling op de vele meest Nederlandse brieven van Maria van Reigersberg die we al kenden. Een andere wat kleinere publicatie van Blok is zijn artikel in 1996 ook in Quaerendo verschenen ‘Isaac Vossius and the Blaeus’. Een aankondiging van het grote werk over Isaac Vossius dat in 1999 ging verschijnen. De vrucht van vele jaren gericht en geduldig werken was de grote biografie Isaac Vossius en zijn kring. Zijn leven tot zijn afscheid van koningin Christina van Zweden 1618-1655, Groningen 1999, een kloek en degelijk uitgegeven werk van 530 bladzijden. Een jaar later verscheen de Engelse editie in een mooi lopende vertaling van Cis van Heertum. Het uitgebreide notenapparaat in beide edities was gedeeltelijk het werk van Koert van de Horst. Toen Blok dit ‘magnum opus’ publiceerde, was hij | |||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||
85 jaar. In helder opgebouwde hoofdstukken en paragrafen wordt de eerste helft van Vossius' leven duidelijk beschreven en in een ruime context geplaatst: afkomst en vorming, eerste publicaties, de studiereis naar Engeland, Frankrijk en Italië, en, zeer uitvoerig, Isaacs tumultueuze verblijf aan het Zweedse hof. Aan de hand van een onvoorstelbaar grote hoeveelheid brieven krijgt de lezer een goed inzicht in de geleerde netwerken van de Respublica Literaria in die jaren. Dit machtige boek was wel de kroon op het werk van Blok. De reacties waren dan ook positief en lovend, en terecht! Een Belgische hoogleraar schreef: ‘Bloks studie springt terstond in het oog door haar kwaliteit, die zij in zeer ruime mate ontleent aan de kolossale hoeveelheid onuitgegeven primair bronnenmateriaal. Het is niet alleen een uiterst fraaie monografie over Isaac Vossius, maar de auteur weet ook door te dringen in de politieke, economische en sociale contextus van de zeventiende eeuw.’Ga naar eindnoot8 En een Amerikaanse professor schreef: ‘For those of us who think we know something about seventeenth-century Neo-Latin and the Republic of Letters, encountering the erudition behind Isaac Vossius is a humbling experience. We owe Frans Blok profuse thanks for the lesson.’Ga naar eindnoot9 Toen eind 2007 in Amsterdam en Den Haag een colloquium werd gehouden over de tweede helft van het leven van Isaac Vossius, werd Frans Blok met ere herdacht en werd het samenzijn opgedragen aan zijn nagedachtenis. Maar nog was het werk niet gedaan. In 2003 werkte Blok mee aan een publicatie van een bundel papieren van de Vossiusfamilie, bewaard in het Rijksarchief van Groningen.Ga naar eindnoot10 Daarbij zat ook een onbekende brief die koningin Christina van Zweden op 20 oktober 1668 schreef aan Isaac Vossius over nog niet verzilverde tegoeden. Die brief publiceerde Blok nu met inleiding en commentaar. Toch was ook dat nog niet het laatste werkstuk. Dat was de publicatie van de brieven die Isaac Vossius en zijn ouders elkaar schreven toen hij op studiereis was. Aan het eerste deel van deze trilogie heeft Blok nog meegewerkt, maar toen hij is hij gestorven, in het harnas mogen we wel zeggen. Met zijn grote Vossiusbiografie steeds bij de hand en gebruikmakend van zijn achtergebeleven notities en andere papyri probeer ik nu het begonnen werk af te ronden, maar niet zelden met de gedachte: ‘Dat had ik Frans moeten kunnen vragen!’ En dan is er nog iets wat in dit ‘wetenschappelijke’ levensverhaal nauwelijks aan de orde is geweest, Frans Blok en de muziek. Toen hij wat ouder werd, begon hij na een tijd van muzikaal zwijgen weer cello te spelen. In zijn laatste jaren kreeg hij regelmatig les van een neef die eerste cellist | |||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||
van het Residentie Orkest was. Toen in 1996 Blok en ik dicht bij elkaar kwamen te wonen, zijn we met veel plezier samen gaan musiceren, hij op de cello en ik op de piano, als het even kon zo eens in de twee weken. Nog in april 2007 hebben we een hele middag heerlijk zitten musiceren. We speelden veel muziek die hij in vroeger jaren speelde met een van zijn broers, zoals de cellosonates van Gabriël Fauré. Een stuk dat we ook graag speelden en bij een feest van mij samen uitvoerden, was de Vocalise van Rachmaninov. Die ontroerend mooie muziek werd ook tot klinken gebracht bij het afscheid, gespeeld op de prachtige oude cello van Frans. Die woensdag begin oktober 2007 namen we met velen afscheid van Frans Felix Blok. Er werden goede woorden gezegd, er werd helemaal in zijn stijl door familieleden gemusiceerd, en voor ieder van ons herleefden dierbare herinneringen aan een boeiend en veelzijdig mens. Een man toegewijd aan de hem zo dierbare wetenschap, een docent van klasse, een mens met een gevoel voor rechtvaardigheid die fel kon zijn als die in het gedrang kwam, ook een levensgenieter die zijn zegeningen wist te tellen. En dan voor de kleine kring van familie en vrienden: een dierbare broer, oom en neef, en een intens trouwe vriend. Het was een samenzijn in grote dankbaarheid.
cor rademaker | |||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||
Voornaamste geschriften
|
|