Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2006-2007
(2008)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [2001- ]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 131]
| |
Veenendaal 25 augustus 1913 - Winschoten 27 juni 2001‘Miljarden jaren ben ik dood geweest, en ik leef nog geen eeuw of het is alweer zo’ Wie de naam Kees Stip niet kent, kent toch zeker de naam Trijntje Fop: het pseudoniem waaronder Stip duizenden dierenverzen schreef in kranten en tijdschriften als De Volkskrant, Elsevier, nrc Handelsblad en in regionale bladen. Vaak zijn die gedichten gebaseerd op een ingenieuze woordspeling: Op een made
Dit weekend ging een groepje maden
in Scheveningen pootje baden.
De welbespraaktste van het stel
sprak: makkers, merken jullie wel?
Er zijn hier heel wat maden bij
die made zijn in Germanij.
Kees Stip hield van spelen met taal. ‘Ik kietel de taal, mijn beste man, waar deze daar niet tegen kan’, zei hij er zelf over.Ga naar voetnoot1 | |
[pagina 132]
| |
Soms waren het geen woordspelingen, maar werd er door Kees gefilosofeerd in deze Trijntje Fops: Op een eendagsvlieg
‘Ach,’ sprak een eendagsvlieg te Doorn,
‘hoe heerlijk is het ochtendgloren
en hoe verrukkelijk het uur
waarop het laaiend zonnevuur
verstild ter kimme wordt gedreven!
Men moest twee dagen kunnen leven.’
Ook op de vraag wat er eerder was, de kip of het ei, wist Kees Stip het antwoord. Of liever, de kip weet het antwoord: ‘Maar ik heb, wat men ook mag zeggen, nog nooit een ei een kip zien leggen’.Ga naar voetnoot2 Zelf was Stip geen eendagsvlieg, maar een duizendpoot, een enorm veelzijdige kunstenaar. Na een kandidaatsstudie klassieke letteren, Indisch en Sanskriet te Utrecht moest hij in dienst en hij maakte de mobilisatie mee op de Grebbeberg: Wij hebben hier uit zand en hout
met spaden en met sleggen
een linie door het land gebouwd
om eer mee in te leggen.
Wij legden om de Grebbelijn
het water als een wachter.
De dood sliep in het voorterrein
en Holland sliep erachter.
Als ooit de brand naar buiten brak,
hij zou ons land niet hebben.
Wij leunden op de duitenzak,
op God en op de Grebbe.Ga naar voetnoot3
Na de capitulatie dook Kees onder en tijdens zijn onderduiktijd schreef hij een van zijn bekendste werken: Diewertje Diekema, een parodie op het lange gedicht Maria Lécina van Werumeus Buning. Buning klaagde dat | |
[pagina 133]
| |
Kees ‘op de eksterogen van zijn versvoeten was gaan staan’ maar de verhouding tussen de twee bleef vriendschappelijk. Kees Stip werd zelfs op de lunch bij Werumeus Buning uitgenodigd. Kees verwachtte een godenmaal, Buning zei gastvrij: ‘Je boft! We hebben vandaag radijsjes!’3 Meer parodieën op bekende dichters volgden: ‘Vijf variaties op een misverstand’ over de noodlottigheden van Pyramus en Thisbe, in de stijl van vijf Nederlandse auteurs: Speenhoff, Jan Prins, Nijhoff, Gorter en Vondel (een latere druk bevatte zes variaties, met Achterberg er nog bij). Hier is het begin van de Speenhoffvariant: Dit is het bloedig moordverhaal van Pyramus en Thisbe
De een, een schone jongeling, wiens ouwe heer in vis dee
De andere, miss Babylon, de dochter van de buurman,
Bij wie hij op beperkte schaal des avonds door de muur kwam.Ga naar voetnoot4
In 1950 ging Kees Stip bij de Rijksvoorlichtingsdienst werken als scenarist van voorlichtingsfilms en van 1951 tot 1979 was hij redactielid van het Polygoonjournaal. Wie dat beseft, herinnert zich nog grappen uit het journaal, vooral in de jaaroverzichten die altijd in de Cineac werden vertoond, die zeker uit de koker van Kees moeten zijn gekomen. Het kabinet viel en Kees Stip liet letterlijk een groot, houten kabinet in beeld omdonderen. De humor in onze Polygoonjournaals was dus aan Kees Stip te danken. Zijn productie en veelzijdigheid waren enorm. Naast zijn werk voor Polygoon schreef Kees Stip poëzie, proza, kinderboeken, columns, vertaalde samen met zijn vrouw Katja Amerikaanse kinderboeken, onder andere de bekende Dr. Zeuss-boeken. Kees Stip werkte mee aan het nos-radioprogramma ‘Wat een taal’, schreef cabaretteksten voor Wim Kan. Hij schreef regelmatig reclameteksten, waarvan de bekendste voor Gazelle: Pietje Pelle (‘op zijn Gazelle’). Hij schreef gedichten bij het ‘Carnaval des animaux’ van Saint-Saëns en liedteksten voor onder meer Joop Visser. Ook trad hij door het hele land op met de groep light verse-dichters als Drs. P., Willem Wilmink, Driek van Wissen, Jean-Pierre Rawie, Jan Boerstoel en Ivo de Wijs. Zij zouden tot aan zijn dood zijn vrienden blijven en ze zochten hem af en toe gezamenlijk op in zijn laatste woonplaats Sellingen, in Groningen, helemaal tegen de Duitse grens aan. Ivo de Wijs merkte bij zo'n bezoek op: ‘Je woont ver weg, Kees’. Waarop Kees antwoordde: ‘Jij ook, Ivo’.Ga naar voetnoot5 Kees Stip was gevoelig, speels, enorm gevat, bezat een fijnzinnige hu- | |
[pagina 134]
| |
mor. Talloze malen werd hij geprezen om zijn vormvastheid en zijn taalvondsten. Niet alleen door critici, maar ook door collega dichters. ‘Die “Trijntje Fop” in de Volkskrant maakt steengoede rijmpjes, wie is die Trijntje Fop, vraag ik me af’, schreef Jan Hanlo in een brief aan Adriaan Morriën.Ga naar voetnoot6 Volgens Hugo Brandt Corstius was Kees Stip een ‘Opperlandicus die de rijke fauna in deze wereld rechtvaardigt’.Ga naar voetnoot7 En zo kan ik doorgaan, bijna elke dichter, elke criticus heeft Kees Stip ooit wel een pluim op de hoed gestoken. Toch heeft Stip nooit een serieuze literaire prijs of erkenning mogen ontvangen (wel is hij op zijn 85ste benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau en kreeg hij een Zilveren Griffel voor zijn kinderboek Mijn beesten staan er gekleurd op). Ik weet dat dit hem pijn deed. Hij voelde zich een echte dichter en dat was hij ook. Hij kende honderden gedichten uit zijn hoofd en kon daar eindeloos uit citeren. Vaak biggelden daarbij de tranen over zijn wangen van ontroering. Kees Stip las veel poëzie. Op zijn 87ste begon hij het volledig werk van P.N. van Eyck te lezen, omdat hij ‘De tuinman en de dood’ zo mooi vond. Hij heeft daar zelf een variatie op geschreven: De dood en de tuinman
‘Ja,’ zei de dood, ‘ik heb het ook gelezen:
P.N. van Eyck, de tuinman en de dood.
De tuinman die zijn noodlot niet ontvlood
doordat hij vluchtte waar ik ook moest wezen.
Toen kon je nog voor iemand in zijn nood
de vrees voor de verdoemenis ontvlezen
en zo hem van zijn zenuwen genezen.
Maar tegenwoordig werk ik in het groot.
Bij stoeten haal ik blozend haast van schaamte
mensen en kinderen zo ondervoed
dat ik gewoonweg twee keer kijken moet.
Zo mager zie je zelden een geraamte.
Ze voelen al geen angst meer en geen pijn.
“Ha”, denken ze, “daar heb je dikke Hein”.’Ga naar voetnoot8
| |
[pagina 135]
| |
Op latere leeftijd begon Kees Stip deze sonnetten te schrijven, Au! De rozen bloeien, en vier jaar later scherpe en ironische sonnetten in Een kind met kikkerpoten. Kees wandelde elke dag door de bossen met zijn hond Mollepop en bedacht tijdens die wandeling de sonnetten. Hij onthield ze uit het hoofd, want hij had een hekel aan typen. Kees zelf vond die sonnetten zijn beste werk en dat was ook zo. Hij liet zich inspireren door jeugdherinneringen: De zomers
Klaprozen, korenbloemen, barstensvolle
goudgele aren streelden mijn gezicht.
Groengouden vliegen zoemden een gedicht.
Rood liet het ooft de appelwangen bollen.
Zomernachtdonker is gesmolten licht.
Niet bang zijn voor kabouters en voor trollen.
Ze komen 's nachts het grasveld voor je rollen.
Alleen een dom kind houdt zijn ogen dicht.
Zullen wij dit soort zomers nooit meer zien?
Ging dan het paradijs voorgoed verloren
omdat wij aan de wereld toebehoren?
Huil niet, huil niet, de hemel zal misschien
een zolder in een huis zijn zonder zorgen.
Daar hebben ze die zomers opgeborgen.8
Maar in deze sonnetten kon Kees Stip ook fel uit de hoek komen over thema's die hem na aan het hart lagen, zoals over de jacht: Daar komt wat uit de wal. Leg aan, leg aan!
Een leerling die voor loodgieter moet leren
gebruikt niet zoveel lood voor het plomberen
als hier in een klein beestje wordt gedaan.8
Over een varken dat geslacht is en aan de ladder hangt: | |
[pagina 136]
| |
Ze stonden hem rechtop te opereren
alsof hij nog iets ernstigs kon mankeren.8
Helaas staat Kees Stip nog steeds vooral bekend om zijn Trijntje Fops, zijn woordspelingen en spitsvondigheden. Niet om zijn mooie beelden en metaforen. En dat is onterecht. Hij had natuurlijk de tijd niet mee. Toen hij als dichter bekend werd, waren de vijftigers en later de zestigers in opkomst. Rijmen was ‘not done’ en als een gedicht humor bevatte, werd het al snel afgedaan als light verse. Maar ook de gedichten van Nijhoff, Bloem en Vestdijk bevatten soms humor en wat is het beroemdste gedicht van Kopland? Inderdaad, ‘Jonge sla’. Kees Stip rijmde en parodieerde weergaloos, maar zijn sonnetten bevatten ook prachtige beelden, zoals (over een paard op stal) ‘Geduld staat als een stolp over hem heen’ en in ‘De dominee’: ‘De leeslamp bijt een kegel in de nacht’. Al kreeg Kees Stip zelf nooit een serieuze literaire prijs, er is wel een prijs naar hem vernoemd, de Kees Stip Prijs voor light verse, in 1985 ingesteld door het literaire tijdschrift De Tweede Ronde en als eerste uitgereikt aan Kees Stip zelf. Na hem werden bekroond: Driek van Wissen, Jan Boerstoel, Ivo de Wijs, Marko Fondse, Kees Jiskoot, Frank van Pamelen en ondergetekende. Het laatste deel van zijn leven woonde Kees Stip in zijn tot woonhuis verbouwde boerderij in Sellingen. Zijn vrouw Katja stierf, maar Kees bleef tot zijn dood omringd door mensen en dierlijke vrienden. Paarden, de poedel Mollepop, zijn poes Poezeltje en vijf ganzen woonden bij hem. Voor de wilde fazanten werd er elke week twintig kilo voer gehaald. En Kees bleef dóórdichten. Het blad De kleine aarde kwam bij hem voor een vaste rubriek met limericks en Kees, hoewel hij de limerick tot nu toe altijd links had laten liggen, zag kans om op vijfentachtigjarige leeftijd de limerick tot een hoger plan te verheffen. Deze vind ik de mooiste: Aan de aarde en al wat hij droeg,
komt een einde waar niemand om vroeg.
Maar een paard en een zwaan
moeten blijven bestaan.
En een man en een vrouw is genoeg.
| |
[pagina 137]
| |
Kees Stip bleef helaas niet eeuwig bestaan, maar zijn verzen doen dat zeker. Na een zware operatie zocht ik Kees, inmiddels 87 jaar oud, op in het ziekenhuis in Winschoten. Om Kees niet te veel te vermoeien, had ik een bundeltje met de gedichten van Willem Elsschot meegenomen. Ik las hem voor en Kees citeerde de gedichten uit zijn hoofd mee. Intussen huilden we allebei tranen met tuiten. Niet van verdriet maar van ontroering, want Elsschot was ons beider favoriete dichter. Op de crematie, twee maanden later, was natuurlijk de voltallige groep light verse-dichters en oude vrienden van Kees Stip aanwezig: Jan Boerstoel, Ivo de Wijs, Jean-Pierre Rawie, Driek van Wissen en we lazen allemaal gedichten van of geschreven voor Kees Stip voor. Joop Visser zong liedjes die Kees geschreven had en begeleidde zichzelf daarbij op de gitaar: Dominee, ik ben een zondaar,
ach, ik heb zoveel kwaad gedaan.
Maar toch ben ik elke zondag
trouw bij U ter kerk gegaan.
'K wierp mijn gaven vol erbarmen
in het zakje voor de armen,
steeds een cent en nooit een knoop.
Ja, er is voor mij nog hoop.
Door de week
door de week
deed ik menig boze streek.
Maar nooit op zon- en feestdagen.
Waarna de dominee galmt: (op de cd ‘mmcd’ ingesproken door Kees Stip): In het vuur
in het vuur
zult gij branden uur na uur.
Maar niet op zon- en feestdagen.
Een dag na de crematie dichtte Driek van Wissen: | |
[pagina 138]
| |
Stip R.I.P.
Wij namen gister afscheid van Kees Stip,
Een dichter die wij allemaal berouwen,
Al was er slechts een handjevol getrouwen
En verder dus geen hond en ook geen kip.
Maar lees de poëzie van Trijntje Fop,
Dan staan de dieren uit de dood weer op.Ga naar voetnoot9
Wat gebeurde er na de dood van Kees Stip? Postuum werden door Uitgeverij Liverse drie rijmprenten uitgegeven: Drie levens van missionaris Brekebeen (met tekeningen van Nico Visscher) en het eerste deel van zijn verzameld werk Verzamelstip I. Ook verschenen er bij Liverse twee ‘verscheurkalenders’.Ga naar voetnoot10 Het werk van Kees Stip bleef en blijft in bloemlezingen verschijnen. Zijn geboortestad Veenendaal huldigde Kees Stip door een plein het Kees Stipplein te noemen, nadat nog tijdens zijn leven in 2001 zijn geboortehuis in Veenendaal al van een plaquette was voorzien.
Kees Stip zelf had enige jaren eerder al een grafschrift voor zichzelf geschreven in limerickvorm: Schrijf zachtjes met krijt op mijn zerk:
zijn zwakheden waren te sterk
om niet te vermelden.
Een haas tussen helden,
een ketter in iedere kerk.
Het wordt hoog tijd dat dit grafschrift er komt. Maar mocht dit niet te realiseren zijn, dan moet ten minste toch ergens in een Nederlandse concertzaal een bord opgehangen worden met deze vermanende woorden van de grootmeester van het light verse en de kleinmeester van het serieuze vers: ‘Muziek is hinderlijk voor hoesters.’
patty scholten |
|