Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2006-2007
(2008)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [2001- ]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 124]
| |||||||||||||
Dorkwerd 30 mei 1927 - 18 november 2002 AmersfoortPubliceren zat de neerlandicus en literatuurwetenschapper Jan Steenbeek niet in het bloed. Integendeel, hij was er bijzonder schuw voor. Bang dat de prestaties beneden het peil zouden blijven dat hij eigenlijk nastreefde. Dat hij toch een klein oeuvre op zijn naam heeft staan, is vooral te danken aan collega's die hem bijna presten tot verspreiding van zijn werk. Veeleer was hij een inspirator, die de levensloop van sommige van zijn leerlingen beslissend heeft veranderd. Hij maakte deel uit van een hervormde Friese domineesfamilie. Hij was geboren in Dorkwerd bij Groningen, de oudste zoon van de predikant Anne Steenbeek en Trijntje Okma. Zijn twee jongere broers werden predikant. Op 3 augustus 1956 trad hij in het huwelijk met Margreeth Hugenholtz. Het echtpaar kreeg drie dochters en een zoon. De oudste, Rosita, maakt thans furore als schrijfster van bellettrie. Zijn hele leven heeft Jan Steenbeek niet alleen een grote liefde voor zijn vak gehad, maar ook voor het leven met zijn vrouw, kinderen en later kleinkinderen. Na het doorlopen van het gymnasium in Apeldoorn - vader Steenbeek stond inmiddels in Twello - studeerde Jan Steenbeek vanaf 1945 Nederlands aan de Rijksuniversiteit Utrecht. Toen hij zijn kandidaatsexamen had afgelegd, werd hij in 1948 ‘in de kraag gegrepen en naar Indië ge- | |||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||
stuurd om het Nederlandse wereldrijk te helpen redden’, zoals hijzelf enigszins ironisch zijn periode als soldaat ten tijde van de politionele acties aldaar omschreef. Hij las er tussen het wachtlopen door alles wat hij aan lectuur in handen kon krijgen, met name moderne poëzie. Zijn formidabele geheugen sloeg het gelezene zorgvuldig op, om het bij passende gelegenheden in de vorm van feilloos geplaatste citaten weer tevoorschijn te brengen. Bij terugkeer in Nederland in 1950 relativeerde hij de letterenstudie behoorlijk. Toch zette hij deze voort, en schreef een taalkundescriptie over soldatentaal, waarvoor uiteraard zijn ervaringen in Indië doorslaggevend waren. Hij analyseerde het woordgebruik, maakte naamlijsten en gaf wat bespiegelingen over het wezen van de soldaat. Zijn hoogleraar taalkunde Van Haeringen probeerde hem tot een promotieonderzoek te brengen: ‘Over tien maanden kunt u de doctorshoed dragen, als u hierop wilt promoveren’. Daar had Steenbeek geen trek in, bang dat de niet zo zedige en ingetogen soldatentaal hem zijn leven lang zou worden nagedragen. In 1952 ging Steenbeek lesgeven op middelbare scholen, eerst in Leeuwarden, later in Haarlem, ook al was hij nog niet afgestudeerd. Hij vatte het plan op verder te gaan in het Sanskriet. De hoogleraar indogermanistiek Gonda zag in hem zijn beoogde opvolger, maar daar voelde Steenbeek niet veel voor. Uiteindelijk studeerde hij in 1956 toch af in de Nederlandse taal- en letterkunde bij zijn leermeester W.A.P. Smit. Zijn doctoraalscriptie ging over de figuur Eduard Douwes Dekker: Het beeld van Multatuli bij een aantal van zijn biografen, namelijk Du Perron, Saks en De Gruyter. Smit benaderde Steenbeek met de vraag of hij niet wilde komen werken op het recent opgerichte Instituut voor Vergelijkend Literatuuronderzoek. Jan Steenbeek werkte hier van 1956 tot 1961. Hij kon smakelijk over deze periode vertellen, waarin misschien wel hard werd gewerkt - hij schreef er onder meer korte boek- en filmbesprekingen van de aangeschafte werken voor intern gebruik, zogeheten ‘Regesten’ -, maar ook veel plezier gemaakt. In 1961 kreeg hij een afkeer van het Instituut en hij keerde terug naar het middelbaar onderwijs, nu in Arnhem aan het Christelijk Lyceum. Vanaf 1960 gaf hij bovendien Nederlands aan de mo-opleidingen in Amsterdam, Rotterdam en Arnhem. De lessen waren fris, erudiet en onconventioneel, wat de latere schrijver Koos van Zomeren - een leerling aan het Christelijk Lyceum in Arnhem - de uitspraak ontlokte: ‘Meneer Steenbeek gééft geen literatuur, hij ís literatuur.’ | |||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||
In 1967 keerde hij terug naar de Utrechtse universiteit, op het Instituut De Vooys voor Nederlandse taal- en letterkunde. Ook nu had W.A.P. Smit hem gevraagd. Hier bleef hij werkzaam als hoofddocent Renaissanceletterkunde tot hij in 1987 met de vut ging; zijn afscheid was enigszins verhaast door gezondheidsproblemen. Aanvankelijk speelde hij met de gedachte te promoveren op De imitatione van Vossius. Het zou een uitgave met vertaling en commentaar worden. Hij had het werk vrijwel voltooid, maar liet het toen jaren liggen, totdat hij er geen aardigheid meer in had en met het manuscript de open haard aanstak. De ‘mierenvlijt’ die hij ervoor nodig zou hebben om het te voltooien, was hem vreemd. Publiceren zat Jan Steenbeek niet in het bloed, wel inspireren. Onder de studenten was er altijd een groep ‘vóór’ en een groep ‘tegen’. Wie voor was, genoot van de onorthodoxe wijze van doceren, wars van systeem of dwang van het halen van doelen, maar gericht op dóórvragen, doorvorsen, doorschouwen, kortom op ‘close reading’. Daarbij deelde Steenbeek gul uit van zijn grote belezenheid op allerlei terreinen; of het nu de Nederlandse poëzie, de Latijnse en Griekse letteren, of de Zweedse of Russische roman was, hij kende er veel van en las het in de grondtaal. Maar ook de rijstteelt in Indië, het ‘schot van Steenwijk’ en de mijnbouw in Zuid-Afrika kenden voor hem weinig geheimen. Hij was als het ware een wandelend pak van Sjaalman. Zijn onderwijs was daarmee wel eens een wachten op wat hij aan kennis gul rondstrooide. Maar het kon ook gebeuren dat een studente geërgerd uitriep: ‘Kunnen we nu weer naar de volgende bladzijde van de nota?’ Ironie was een van zijn andere kenmerkende wapens. Als een student zijn werkstuk op college besprak, kon hij erop wachten dat Jan bedachtzaam aan zijn onafscheidelijke pijp trok, lang zweeg, en zei: ‘Je werk bevat veel goeds, maar het zal nog wel even duren voor we het als artikel aan De Nieuwe Taalgids kunnen aanbieden.’ Waarbij de arme student wist dat hij nog maar een schamele prestatie had geleverd. Een studente die een weinig briljante bespreking van een gedicht ten beste had gegeven, kreeg te horen: ‘Weet je zeker dat we het over hetzelfde gedicht hebben?’ Waar Steenbeek zelf geen lust had tot promoveren, inspireerde hij anderen wel tot die arbeid, onder wie Marijke Meijer Drees, Lia van Gemert en ondergetekende. Arie-Jan Gelderblom, eerst leerling, toen student en later collega, kon bij zijn promotieonderzoek naar Jan Luykens Duytse lier voortbouwen op Steenbeeks intensieve verkenningen van de | |||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||
bundel. Ook zijn oud-student en student-assistent Hans Luijten promoveerde. Bij dit alles was Steenbeek altijd genegen hand- en spandiensten te verrichten, mee te denken en mee te studeren. Dan lette hij ook totaal niet op de tijd. Dat ondervonden naast de al genoemden ook Peter van Putte, die doctoreerde op Heymen Dullaert, en Jaap Hoogteijling, wiens onderwerp de Max Havelaar was. Niet altijd wist je wat je aan hem had. Toen ik als jong student, net vóór mijn kandidaats klassieke talen, naar het Instituut stapte om een ‘groot bijvak Nederlands met onderwijsbevoegdheid’ te halen, bracht de studie-adviseur, Riekje Doeksen, mij bij hem omdat ik luttele weken later een tentamen Renaissanceletterkunde zou moeten afleggen. Jan hoorde de introductie aan en reageerde: ‘Wat doet het mij deugd, dat een classicus het zich verwaardigt af te dalen tot de neerlandistiek’. Pas veel later begreep ik dat hier voor hem een kern van waarheid in zat. Steenbeeks oeuvre was klein, maar van belang. Samen met de Utrechtse hoogleraar taalbeheersing Wim Drop en de taalkundige Frank van Gestel schreef hij een methode voor close reading, Indringend lezen, en de kleine literatuurgeschiedenis Raamwerk. Niet dat Jan werkelijke aandrang had die methodes te laten verschijnen. Om mogelijke tegenwerpingen te ondervangen, belde Drop naar huize Steenbeek in Amersfoort, en als Jan niet thuis bleek te zijn, werd Drop door echtgenote ‘Margje’ binnengelaten, liep door naar de studeerkamer en griste de papieren van Jans bureau. Die was dan later ziedend, maar verzoende zich uiteindelijk met het resultaat. De lesmethode was heel succesvol en werd jarenlang in het middelbaar onderwijs gebruikt. Veel van wat Jan Steenbeek schreef werd opgenomen in syllabi en uitgaven van de vakgroep Nederlands, bijvoorbeeld de Ruygh-bewerp reeks, waarin studenten en docenten samenwerkten. Daarvan moet met name de uitgave van Joachim Oudaens Haagsche Broeder-moord (1673, ed. 1982) worden genoemd. Het belang van deze uitgave, behalve dat het een voorbeeldige editie is, ligt vooral in de behandeling van het stuk als volwaardig toneelstuk, in plaats van als een pamflet dat terzijde geschoven zou kunnen worden. Ook aan andere delen uit deze serie werkte hij graag mee, zoals Zes Zedeprinten van Huygens (1976), Vondels Aenleidinge ter Nederduitse dichtkunste (1977) en Coornherts Boeventucht (1980), zorgvuldig geannoteerde uitgaven. De waarde van close reading toonde hij aan in zijn artikel in de afscheidsbundel voor Guus Sötemann: ‘De dichter van de “Sonnetten van | |||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||
de schoonheyt”?’ Eén van de problemen in de neerlandistiek was namelijk tot dan toe wie de ‘Sonnetten van de schoonheyt’, die wel op naam van Brederode gezet werden, gedicht had. Het eerste gedicht (‘Vroegh in de dageraedt...’) is inderdaad van een niveau dat de Amsterdamse dichter waardig is, de rest overstijgt nauwelijks de rijmelarij. In een combinatie van indringend lezen, archiefonderzoek, bundelanalyse en vergelijkende literatuurwetenschap, identificeerde Steenbeek de dichter als de Amsterdamse rederijker Cornelis Jansz. Schooneman. Hij was de eerste die dit aandurfde, en hij heeft onmiddellijk afdoende bewijs geleverd voor het auteurschap. Jan ontpopte zich als geducht latinist, toen wij samen enkele Latijnse toneelstukken vertaalden: Macropedius' Aluta en Ens' Princeps Auriacus. De vele sessies die we daaraan wijdden, werden steevast onderbroken door gesprekken over allerlei onderwerpen, met koffie, een glas port en vaak ook overheerlijke maaltijden bereid door echtgenote Margje. Voordat het tot publicatie kwam, moest er heel wat water naar de zee stromen. Eigenlijk wilde hij zijn eigen naam niet op de titelpagina zien staan, hij vond zichzelf in een mengeling van publicatieangst en calvinistische bescheidenheid maar ‘een schamel verschijnsel’. De laatste jaren van zijn leven maakten we samen een vertaling van Heinsius’ De contemptu mortis. Hierin kon hij zijn liefde voor literatuur, filosofie en theologie kwijt, in een onderwerp dat er voor hem toe deed, de dood. Zo kregen enkele Latijnse werken eindelijk een vlot leesbare en doordachte Nederlandse vertaling. Ook had Jan literaire ambities: hij wilde ooit wel een roman schrijven, maar de noeste arbeid die dat zou vergen, lokte hem niet. Wel hield hij van zijn tiende jaar tot in zijn Indische tijd (onuitgegeven) dagboeken bij, die bijzonder lezenswaardig zijn. Zeker de delen over ‘Indië’ zijn een tijdsdocument. Het oeuvre van Jan Steenbeek concentreerde zich op vier gebieden: de emblematiek, in het bijzonder Jan Luykens Duytsche lier, de lyrische poëzie (de ‘Sonnetten van de Schoonheyt’), toneel (Oudaen) en toneel en leerdicht in het Latijn. De omvang was niet groot, maar wat hij schreef sneed hout. Zijn kracht als letterkundige school in de combinatie van close reading en comparatisme, gepaard aan een grote belezenheid. Zijn kracht als docent school in de onorthodoxe, inspirerende wijze van doceren en discussiëren waarbij hij liefhebbers liet meeprofiteren van zijn eruditie. | |||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||
De laatste jaren ging zijn gezondheid sterk achteruit. Als gelovig calvinist was hij echter niet bang voor de dood, indachtig de regels van Vondel:
Hier is verganklijkheid, geslag van klok en uren,
Daar boven eeuwigheid, die alles zal verduren.
jan bloemendal | |||||||||||||
Voornaamste geschriften
| |||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||
|
|