Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2006-2007
(2008)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [2001- ]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 98]
| ||||||||||
Dordrecht 2 juni 1941 - Leiden 9 juni 2007Dirk Jaap Noordam werd geboren op 2 juni 1941 in Dordrecht als zoon van Nicolaas Frans Noordam (15 juli 1910-11 juni 1994), die bekendheid verwierf als historisch pedagoog (hoogleraar te Groningen), en Sophie van Rees (15 november 1913-20 december 1993). Hun beider ouders, de grootouders van Dirk Jaap dus, woonden en werkten op het opvoedingsgesticht Valkenheide te Maarsbergen. Dirk Noordam, geboren op 5 augustus 1881, was directeur van deze instelling. Hij was tevens wethouder en loco-burgemeester van Maarn. Wegens betrokkenheid bij verzetsactiviteiten werd hij op 8 september 1944 geëxecuteerd. Dirk Jaap was dus van huis uit vertrouwd met onderwijs, opvoeding en geschiedenis. Hij ging geschiedenis studeren in Leiden met het leraarschap als vanzelfsprekend vooruitzicht. Ook zijn echtgenote, Maria Ludovica Julia Coleta (May) Croes (geboren 10 juli 1943), studeerde geschiedenis (in Leuven) en was bijna vijfendertig jaar als lerares werkzaam. Dirk Jaap en May hadden elkaar op wat toen nog het Algemeen Rijksarchief heette in Den Haag ontmoet. Zij trouwden op 1 september 1967 in Dordrecht waar Dirk Jaap en enkele jaren later ook May een baan in het onderwijs vonden. Dirk Jaap was van 1 september 1967 tot 1 december 1975 werkzaam als leraar geschiedenis aan de gemeentelijke Pedagogische Academie met | ||||||||||
[pagina 99]
| ||||||||||
havo-top te Dordrecht. In 1968 werd hun dochter Katja geboren, die later ook weer geschiedenis ging studeren, in Amsterdam. In 1971 kregen zij een tweede dochter, Heleen. Ze bleek ernstig gehandicapt en overleed een maand na haar geboorte. In zijn studietijd in Leiden was Noordam een actief lid van het toen zeer florerende historisch dispuut Robert Fruin. In dat dispuut leerde de auteur van dit levensbericht hem kennen. Hij deed ook intensief mee aan de activiteiten van zijn jaarclub van het Leids Studenten Corps. Van huis uit had Noordam een links politieke belangstelling meegekregen. Het was dan ook niet vreemd dat hij voorts actief werd in de Leidse afdeling van de s.v.b., de Studentenvakbeweging. Door zijn studie en Fruin kreeg hij de smaak van het historisch onderzoek, in het bijzonder het archiefonderzoek, te pakken. Zijn eerste publicatie, een artikel over de bevolking van 's-Gravenzande en Zandambacht van 1680 tot 1795 in Zuidhollandse Studiën deel 14 (1968) was er een vrucht van. Zijn benoeming tot wetenschappelijk medewerker voor de sociale en economische geschiedenis aan de Rijksuniversiteit van Leiden was hem dan ook zeer welkom omdat deze ruime mogelijkheden ook voor onderzoek bood. Terug in zijn oude universiteitsstad - het gezin verhuisde in 1979 van Dordrecht naar Leiden - ontwikkelde Noordam zich tot een veelzijdig sociaalhistoricus met een voorliefde voor in degelijke archiefstudie wortelend onderzoek en voor de geschiedenis van mensen in hun onderlinge betrekkingen, hun gedrag en de oorzaken daarvan, en voor ontwikkelingen in huwelijk, seksualiteit en gezinsvorming. Het ging hem vaak om de lagere sociale lagen en maatschappelijk marginale groepen als criminelen, kindermoordenaressen, prostituees, ongehuwde moeders en homoseksuelen, ook in hun strafrechtelijke confrontaties met overheden. Hieruit ontstond later ook aandacht voor de families waaruit de bestuurlijke elite werd gerekruteerd en voor wat hij ging zien als een op genoemde groepen gericht zedelijkheidsoffensief van de bestuurders. Het onderzoek voor zijn proefschrift, waaraan hij nu eindelijk substantieel tijd kon besteden, was overigens tijdrovender dan hij hoopte, maar in 1986 zette hij de kroon op dat onderzoek met zijn promotie bij I. Schöffer en H. de Vries. Leven in Maasland. Een hoogontwikkelde plattelandssamenleving in de achttiende en het begin van de negentiende eeuw, uitgegeven als deel 18 in de reeks Hollandse Studiën (Hilversum, 1968), is een fraaie lokale, vooral sociale en economische studie (met uitstapjes naar bestuur en cultuur), gebaseerd op nagenoeg uitputtend archiefon- | ||||||||||
[pagina 100]
| ||||||||||
derzoek. In de tijd nieuw, maar sterk opkomend historisch-demografisch onderzoek vormde er een belangrijke kern van. In deze tijd werd ook de basis gelegd voor Noordams belangstelling voor en activiteiten in het gebruik van de computer voor historisch onderzoek, zowel in de vorm van de aanleg van digitale databestanden als voor nadere en diepgaander analyse van verzameld materiaal dan zonder de computer mogelijk was. Voor zijn promotie-onderzoek al maakte hij gebruik van de toen geavanceerde methode met ponskaarten. Hij behoorde in dit opzicht zonder meer tot de voorlopers in Nederland en was betrokken bij allerlei initiatieven op dit gebied, met name in het gemeentearchief (nu regionaal archief) Leiden. Noordams keuze voor 's-Gravenzande en Maasland was niet alleen bepaald door de hoge kwaliteit van de archieven. Zijn voorouders, zowel Noordam als Van Rees, behoorden tot eeuwenoude Westlandse families. In eigen beheer gaf hij een genealogie uit van de familie Noordam. Genealogisch onderzoek bleef de rest van zijn leven een hobby, mede in de overtuiging dat genealogie die verder reikt dan afstammingsonderzoek, een zinvolle bijdrage kan leveren op verscheidene historische terreinen. Hij paste dit ook toe in zijn publicaties over ondermeer demografie, gezin, elites en bewoners van het Rapenburg. Een jaar na de promotie van Noordam verscheen Van agrarische samenleving naar verzorgingsstaat. De modernisering van West-Europa sinds de vijftiende eeuw (Groningen, 1987). Dit handboek voor beginnende studenten geschiedenis was door een aantal docenten in Leiden geschreven. Het werd een aantal malen in bewerkte vorm herdrukt en beleefde zelfs een Hongaarse en een Russische uitgave. Noordam nam naast de hoofdstukken over demografische ook die over agrarische en industriële ontwikkelingen voor zijn rekening en een hoofdstuk over veranderingen in beroep en levensstandaard van arbeiders. Zijn onderwijs kenmerkte zich door grote precisie en beoogde studenten te stimuleren archiefwerk te doen. Daarbij stelde hij hoge eisen. Maar wie dat kon waarderen en zelf ook het ware vuur voor archiefwerk kreeg, kon op een grondige archieftraining, menigmaal op individuele basis, rekenen. Hoewel Noordam nooit een gemakkelijk mens was, werd hij spoedig één van de gezichtsbepalende personen van de Leidse sociale en economische geschiedenis en werkte hij daar met plezier. Later was dat minder het geval en waren er ook conflicten, met name na het vroege overlijden van zijn collega Herman Diederiks en na het vertrek (en spoedig overlijden daarna) van de hoogleraar | ||||||||||
[pagina 101]
| ||||||||||
van de vakgroep Hille de Vries. In 2003 ging Noordam op twee-en-zestigjarige leeftijd met enigszins vervroegd pensioen bij de Leidse universiteit. In de stroom publicaties, die vooral sinds het midden van de jaren tachtig van de twintigste eeuw van de hand van Noordam verscheen, is Riskante relaties. Vijf eeuwen homoseksualiteit in Nederland, 1233-1733 (Hilversum, 1995) wellicht de mooiste. Dit overzicht combineert een grote belezenheid met eigen bronnenstudie, illustreert het lange termijnoverzicht met heel concrete verhalen en verdiept het betoog met scherpe probleemstellende beschouwingen en analyses. Hoewel hij de lezer daarmee niet confronteert, laat staan lastig valt, is het ook een heel persoonlijk boek. Noordam worstelde lang met zijn seksuele identiteit en zijn werk aan dit boek hing samen met het onder ogen zien en erkennen van zijn eigen homoseksualiteit, niet de makkelijkste periode van zijn leven, waarin hij ook enige tijd met ziekteverlof is geweest. Ook na de verschijning van dit boek bleef zijn belangstelling voor het onderwerp. Hij publiceerde er verscheidene artikelen over en was naast ander werk eigenlijk ook steeds bezig materiaal te verzamelen voor een vervolg, dat tot in de eigen tijd zou moeten doorlopen. De documentatie is omvangrijk, maar van dat tweede deel is het niet meer gekomen. Toch is Riskante relaties dunkt mij niet zijn centrale werk. Noordam is namelijk toch bovenal de man van de sociale geschiedenis van vooral de vroege nieuwe tijd met bijzondere aandacht voor Leiden. Die aandacht was niet louter professioneel. Hij hield van de stad, voelde zich een echte ‘Leienaar’ en was dus een trouwe vierder van ‘3 oktober’. Hij schreef er ook over. Aan vele tijdschriften en bundels gaf Noordam als redacteur, auteur en recensent zijn medewerking. Vrijwel steeds ging het daarbij tenminste ten dele om vruchten van op gerichte vraagstelling gebaseerd eigen archiefwerk. Uit deze rijke en naar onderwerp zeer gevarieerde oogst noem ik, betrekkelijk willekeurig, slechts het boekje in de Zeven Provinciën Reeks met de intrigerende titel Geringde buffels en heren van stand. Het patriciaat van Leiden 1574-1700 (Hilversum, 1994) en de mede onder zijn redactie staande bundels Armoede en sociale spanning. Sociaalhistorische studies over Leiden in de achttiende eeuw verschenen als Hollandse Studiën 17 (Hilversum, 1985), Door de wol geverfd. Herinneringen aan de Leidse textielindustrie in de twintigste eeuw (Zutphen, 1998) en Macht, aanzien en welzijn. Nieuwelingen in het Leidse stadsbestuur (Leiden, 2003). Deze keuze onderstreept het belang van Noordam voor de geschied- | ||||||||||
[pagina 102]
| ||||||||||
beoefening van Leiden. Hij was daarin een sleutelfiguur, zowel door zijn wetenschappelijke bestudering van het stadsverleden als door zijn rol als verbindingsman tussen wetenschap en belangstelling van een veel breder publiek. Zo treft men hem als vanzelfsprekend aan onder de medewerkers aan de recente, tussen 2002 en 2004 verschenen geschiedenis van Leiden, Leiden. Geschiedenis van een Hollandse stad, een titel die niet toevallig herinnert aan de inmiddels ongeveer een eeuw oude stadsgeschiedenis van de hand van P.J. Blok. Maar ook aan het voor een veel breder publiek bestemde Leiden, zoals het was (Zwolle, 1993-1995) verleende hij zijn medewerking. In de infrastructuur van de in Leiden opmerkelijk bloeiende lokale geschiedbeoefening door professionele historici en amateurs speelde hij in het bijzonder een rol als redacteur van de twee (!) historische jaarboeken die Leiden rijk is. Vanaf 1979 tot aan zijn dood in 2007 was hij lid van de redactie van het uit het begin van de twintigste eeuw daterende Leids Jaarboekje, uitgegeven door de Vereniging Oud Leiden, en vanaf 1992 zat hij tevens in de redactie van het door de Dirk van Eck Stichting uitgegeven Jaarboek der sociale en economische geschiedenis van Leiden en omstreken. Zelf publiceerde hij in deze jaarboeken maar liefst een twintigtal artikelen met de vruchten van zijn eigen onderzoek. Ook van de besturen van deze vereniging respectievelijk stichting was hij vele jaren lid. In beide redacties stond hij bekend om de eisen die hij stelde aan de kwaliteit van het onderzoek die aan de opgenomen artikelen moesten worden gesteld. Ook voor stijl en vorm vroeg hij steeds aandacht. Deze hoge eisen maakten hem in de ogen van sommigen misschien wel eens lastig. Maar dat achtte hij zijn plicht en het deed niet af aan zijn inzet om juist ook in deze niet primair wetenschappelijke Leidse kring zijn bijdragen te leveren. Daaraan kwam met zijn pensionering ook geen einde. Integendeel. Op het Leidse archief kon men hem juist die laatste jaren misschien wel vaker vinden dan toen de universiteit nog om zijn tijd en energie vroeg. Hij was daar van oudsher kind aan huis en intensief betrokken bij verscheidene projecten ter ontsluiting van het omvangrijke en zeer boeiende archiefmateriaal, waarbij op grote schaal vrijwilligers werden ingezet. Velen, die zich met de geschiedenis van Leiden bezig hielden of wilden gaan houden ontmoetten Noordam vroeg of laat in het gebouw van het Leidse archief, aan de Boisotkade aldaar. Dikwijls was hij onderzoekers, professioneel opgeleid of niet, belangeloos van dienst. Het kwam de resultaten van hun onderzoek ten goede. ‘Stadshistoricus’ | ||||||||||
[pagina 103]
| ||||||||||
noemde het Leidsch Dagblad hem in een kort berichtje na zijn dood. Dat is weliswaar geen formele functie en het doet niet helemaal recht aan zijn betekenis als historicus, die immers breder is, maar vanuit die stad gezien was het een goede karakterisering. Dirk Jaap Noordam was in 2007 tot en met het schema van de hoofdstukkenindeling klaar met het vergelijkend onderzoek dat hij in zijn laatste jaren in een aantal archieven, verspreid over Nederland had gedaan. Het had moeten uitmonden in een samen met Simon Groenveld te schrijven studie Armenzorg en Armen tijdens de Republiek (16e eeuw - 1795). Dat het niet meer tot die al voor 2005 geplande publicatie is gekomen, had vooral te maken met gezondheidsproblemen. De achtereenvolgende ziekten die hem sinds 2001 troffen ondermijnden geleidelijk zijn gezondheid en tastten zijn weerstand ernstig aan. Een ongelukkige val, waardoor hij drie maanden vóór zijn overlijden een heup brak, zette een vicieuze cirkel in gang. De optredende complicaties werden hem fataal. Op 9 juni 2007 overleed hij, nog maar net zes-en-zestig jaar oud.
j.c.h. blom (met dank aan M.L.J.C. Noordam-Croes en I. Caminada) | ||||||||||
Voornaamste geschriften
| ||||||||||
[pagina 104]
| ||||||||||
|
|