Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2006-2007
(2008)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [2001- ]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||
Groningen 26 augustus 1914 - Amstelveen 12 september 2005‘De zwanen moesten zonder zorgen kunnen leven’. Die wonderbaarlijke openingsregel van de bundel De zwanen van J.C. Noordstar won Reinold Kuipers als zestienjarige h.b.s.er voorgoed voor de letteren. Veel later noemde hij het vers ‘een dichterlijke wensdroom die minder vrijblijvend was dan ik lang gedacht heb.’Ga naar eind1 Kuipers zou misschien wel literator zijn geworden zonder de geldzorgen waarmee hij in zijn jeugdjaren was geconfronteerd, want als ‘artistieke puber’ - om zijn eigen woorden te gebruiken - schreef hij al ingenieuze poëzie waaruit een eigen visie op taal en werkelijkheid sprak, vervuld van romantiek, ironie en zelfspot. Als twintigjarige debuteerde hij met twee gedichten in Forum, het nummer van september 1934. ‘Rondom zijn verzen stonden o.a. een gedicht en een essay van Vestdijk, een fragment uit Het leven op aarde van Slauerhoff en een klein polemisch essay van Ter Braak. Dat is pas debuteren,’ schreef Kees Fens erover.Ga naar eind2 Eén van de twee gedichten heet ‘Mijn schedel’. Daarin spreekt de twintigjarige dichter postuum over het voorbije leven:
Ziet gij die schedel daar in 't maanlicht blinken?
Toen ik nog leefde liet ik den schedel zinken.
| |||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||
Het is mijn schedel wel, het moet mijn schedel wezen;
Toen ik nog leefde zat ik veel te veel te lezen. [...]
In het tweede gedicht, dat ‘Stad bij avond’ heet, wordt zijn geboorte- en toenmalige woonplaats Groningen satirisch opgeroepen: [...] Men noemt het stad en doet er daags zijn plicht [...]
En als men tijd heeft schrijft men een gedicht.
Reinold Kuipers is op 26 augustus 1914 in Groningen geboren. Na de dood van zijn vader moest een kamer in het woonhuis worden verhuurd om in het sobere levensonderhoud van zijn moeder, zijn jongere broertje en hemzelf te voorzien. Direct na de schooljaren ging Kuipers werken. Hij wilde boekdrukker worden, omdat hij ‘vervuld van letters’ was, zoals hij later schreef. In 1932 werd hij assistent van de bedrijfsleider van een grote Groningse drukkerij. Maar als drukker kwam zijn literaire talent niet tot zijn recht, en daarom verruilde hij het drukkersambacht in 1936 voor de reclame; als tekstschrijver kon hij zijn virtuositeit met taal combineren met typografische ervaring. In die jaren was hij een regelmatige bezoeker van een café aan de Groningse Herestraat waar jonge schrijvers en dichters elkaar troffen, en hun werk aan elkaar lieten lezen. Hij leerde er Ab Visser, A. Marja, Max Dendermonde, Koos Schuur, Hendrik de Vries, Halbo Kool en anderen kennen. Zij droomden van het stichten van een eigen tijdschrift. ‘Alles was uiterst sober. Niemand had geld. Bij Lang zat men een hele avond op een enkele, alcoholvrije consumptie,’ schreef Kuipers er later over.Ga naar eind3 Niemand van hen kon van het schrijverschap bestaan, en dat heeft Kuipers dan ook nooit geprobeerd. Hij maakte inmiddels naam als dichter in tijdschriften als Helikon en Het Venster. De letters bleven hem evenzeer boeien. Hij bezocht in die tijd de avant-garde drukker Hendrik Werkman in zijn druk-atelier in het pakhuis aan de Groningse Lage der Aa, en bleef ook later contact onderhouden. In 1936 verhuisde het reclamebureau waar hij werkte naar Amsterdam, en hij ging mee. In Amsterdam ontmoette hij geestverwanten, zoals de dichter Ed Hoornik, de antiquaar A. Horodisch en de uitgever A.A. Bal-kema. Gegrepen door de poëzie van Rainer Maria Rilke, over wie hij in een gedicht schreef: ‘Een levenslang bewogen wezen, / aan alle zijden won- | |||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||
den dragend / [...] en toch door woorden ons gewagend [...] van de goede aarde,’ stelde hij een bundel eigen Rilke-vertalingen samen, die in 1938 met een door hem geschreven voorwoord verscheen. Deze Rilke-uitgave bij Bosch & Keuning was zijn eerste boek. Balkema was geïnteresseerd in de publicatie van Kuipers' eigen gedichten; in 1939 verscheen de eerste poëziebundel met de titel Koud vuur. Ook zorgde Kuipers ervoor dat bij Balkema een dichtbundel werd uitgegeven van N.E.M. Pareau, Noordstars compagnon van de efemere Groningse uitgeverij Ebenhaëzer. Voor de vormgeving van een reclameopdracht (‘een futiel opdrachtje, een advertentie voor een drankimporteur’, schreef Kuipers daar later over) nam hij contact op met de vermaarde, uit Duitsland uitgeweken vormgever Henri Friedlaender, die in Den Haag werkte voor de internationale drukkerij Mouton. Hij werd in 1938 Friedlaenders leerling als boektypograaf. Kuipers werd secretaris van het Nederlandsch Verbond van Boekenvrienden, een in 1925 door de letterontwerper en graficus Sjoerd de Roos opgerichte vereniging van bibliofielen. Deze vereniging heeft de aanzet gegeven tot de jaarlijkse selectie van ‘vijftig best verzorgde boeken’. Balkema vroeg hem redacteur te worden van het nieuwe kwartaalblad dat hij voor het Verbond zou uitgeven. Het tijdschrift verscheen voor het eerst in het voorjaar van 1940 onder de titel Imp. Kuipers wist er uitstekende bijdragen voor te krijgen, zoals een befaamd geworden essay van Michiel Buismans over de roverroman, en een uitvoerige beschouwing van Henri Friedlaender over de mediaeval-letter. Kuipers schreef er ook zelf geregeld in, zowel onder eigen naam als onder het ingenieuze anagram P. Dorrius Kleine. Vooral onder die naam leverde hij in de rubriek ‘Bibliofoon’ soms ongezouten kritiek op de typografische merites van boeken die bedoeld waren voor bibliofielen. Enkele citaten uit een bespreking van uitgaven van de Wereldbibliotheekvereeniging: ‘[...] een herhaling van het vermelde experiment is toch niet gewenst’; ‘het omslagpapier is voor het kleine formaat te hard, het tekstpapier is dun en gesatineerd en de letter - de Bodoni - past absoluut niet bij de tekst,’ enzovoort.Ga naar eind4 Die scherpe, kritische benadering van boektypografie is kenmerkend voor Kuipers gebleven. Het tijdschrift Imp. werd in 1942 door de Bezetter verboden. Wel gaf het Verbond nog typografische opdrachten aan Werkman en andere ontwerpers die dat in de Bezettingstijd goed konden gebruiken. Werkmans uitgaven onder het imprint De Blauwe Schuit waren trouwens in Amsterdam verkrijgbaar bij Balkema. Balkema zelf voerde in | |||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||
die jaren samen met Wietze Hellinga en Jan van Krimpen de clandestiene uitgeverij De Vijf Ponden Pers, waarvoor Kuipers hand- en spandiensten heeft verricht. Al in Groningen had Kuipers het plan opgevat om de beste jonge Groningse dichters in een bloemlezing te presenteren. Het was in feite de eerste uiting van zijn wens om uitgever te zijn. Kuipers koos verzen van dertien dichters, onder wie hijzelf en Max Dendermonde, Halbo Kool, Albert Redeker, Koos Schuur, Ab Visser en Hendrik de Vries. Uitgever Balkema wilde die anthologie wel publiceren. Zij verscheen in 1941 onder de titel Groningse dichters. Kuipers liet het boek niet onder eigen naam verschijnen maar onder zijn pseudoniem P. Dorrius Kleine, en de inleiding werd eveneens met die naam gesigneerd. Die inleiding getuigt van een kritische houding, want er wordt gewag gemaakt van een ‘ouderwetse’ vorm van de gedichten, die vaak gepaard gaat met een gebrek aan ‘musische adem’. Ook zulke nogal heftige literaire kritiek is typerend voor Kuipers gebleven. Een ander anthologisch plan van Kuipers, de samenstelling van een bloemlezing van Nederlandse dichteressen, die Van Hadewych tot Vasalis zou heten, zou in 1942 verschijnen in de Helikon-reeks die Hoornik bij Stols redigeerde, is niet doorgegaan wegens een concurrerend project bij Stols dat evenmin is verwezenlijkt. Ook dat plan is een echt uitgeversidee van Kuipers geweest. Direct na de inval van de Duitsers in mei 1940 werd het reclamebureau waar Kuipers werkte gesloten. Hij kreeg het aanbod om publiciteitsmedewerker te worden bij Uitgeverij Van Gorcum te Assen waar Henk Prakke, een medebewonderaar van Werkman, de directie voerde, maar daar kon hij niet aarden. In augustus 1940 fietste hij terug naar Amsterdam, en werd reclameassistent bij de kantoorartikelenfirma Ahrend. Tijdens de Bezetting was hij betrokken bij een aantal clandestiene uitgeverijtjes, zoals dat van zijn broer Abe Kuipers en bij de ‘Herbergreeks’ van Dirk de Jong. Ook werkte hij mee aan het verzetsblad De vrije kunstenaar. In die periode vervaardigde hij enkele rijmprenten waarvan de opbrengst voor het Verzet bestemd was en drukte hij drie kleine eigen dichtbundels zelf onder het imprint De Boekvink; een ander poëziemanuscript van hem, Op losse schroeven, werd in 1944 door Werkman gezet, maar is pas in 1946 afgedrukt. Na de bevrijding van ons land, in 1945, maakte hij deel uit (samen met onder anderen Geert Lubberhuizen en Herman de la Fontaine Verweij) van het werkcomité voor de oprichting van de Federatie van Beroepsver- | |||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||
enigingen van Kunstenaars. Dat is zo ongeveer het laatste bestuurlijke werk geweest waarvoor hij zich heeft ingezet. Kuipers hield niet van dat soort functies. Hij was alleen in letters en letteren geïnteresseerd. Uitgeverij Kosmos was destijds een dochterbedrijf van Ahrend, waar Kuipers bij werkte. Toen er in 1945 een functie van directieassistent vrijkwam bij Kosmos, ging Kuipers daar op in. Hij werd als dichter uitgenodigd om mee te werken aan het nieuwe literaire tijdschrift Het Woord, dat eind 1945 werd opgericht bij De Bezige Bij. Hij droeg twee kritische stukken bij, die in 1946 werden gepubliceerd, maar geen poëzie. In 1948 verscheen nog de dichtbundel Rendez-vous met een Remington, een keuze uit eerder werk en enkele ongepubliceerde gedichten, en er lag een titel klaar voor een volgende bundel, Gerezen wit, maar van dichterschap kwam eigenlijk niet veel meer vanaf die tijd. ‘Het dichterschap is gestokt, beknoptheid in geschreven - en gesproken - taal heeft Kuipers eraan overgehouden,’ schreef Kees Fens daarover.Ga naar eind5 Zeker is, dat Kuipers vanaf 1947 met minder zorgen kon leven. Kuipers' Groningse vriend Halbo Kool was na de aftocht van de nazistaf van het socialistische krantenbedrijf De Arbeiderspers in mei 1945 door de nieuwe ap-directeur, Johan van de Kieft, tot hoofd van de boekenuitgeverij benoemd. Kool voelde zich ongelukkig in die functie en nam een jaar later ontslag. Reinold Kuipers volgde hem op 1 mei 1946 op, en hij stortte zich met groot enthousiasme op het uitgeverswerk. Aan de beroemde letterontwerper Jan van Krimpen gaf hij de opdracht een nieuw beeldmerk te tekenen. Het werd het befaamde monogram van de letters a en p in een cirkel, dat nog steeds door de ap wordt gebruikt. Ook zocht hij naar een slanker boekformaat voor literaire romans dan destijds gebruikelijk was, en vond dat in de gulden snede, met de verhouding van breedte tot hoogte van 5:8. Bij de omstreeks 1950 beschikbare papierformaten resulteerde dat in een boekblokformaat van 12,5 × 20 cm. Nadat de ap dat formaat had ingevoerd, werd het door andere literaire uitgeverijen zoals De Bezige Bij en Meulenhoff overgenomen voor paperbacks.Ga naar eind6 Het is ook nu nog steeds een standaard boekformaat. De arbo-reeks, een serie literaire omnibussen die door de Arbeiderspers voor weinig geld op abonnement werden verkocht, vooral aan lezers van het toen grootste landelijke dagblad Het Vrije Volk, liet hij beletteren door Helmut Salden, zodat de populaire volksuitgaven er esthetisch aantrekkelijker uit gingen zien. Kuipers selecteerde daarvoor werk van Her- | |||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||
man de Man, A.M. de Jong, Jan Mens en andere vertellers. Het grootste succes in de reeks is De bende van Jan de Lichte van Louis Paul Boon geweest, verschenen in 1957. Hoe succesvol de arbo-reeks ook werd (er waren in de jaren vijftig gemiddeld 70.000 abonnees), toch werden die boeken door het literaire publiek met de nek aangekeken. Ab Visser noemde de reeks kernachtig een ‘verdomhoek’. Om de uitgeverij van de ap meer prestige in de boekhandel en de literaire wereld te verlenen, startte Kuipers in 1952 de reeksen ‘De Boekvink’, waarvoor hij de naam van zijn kortstondige private press in de Bezettingsjaren hergebruikte, en ‘Scriptorium’. Het wervende motto van De Boekvink werd al gauw: ‘Litteratuur in miniatuur’. In die reeks verschenen literaire debuten en teksten van kleinere omvang. Scriptorium was een reeks van vertaalde ‘eeuwige geschriften’ waarin onder andere klassieken van Thomas à Kempis, Plutarchus en Boëthius verschenen. Kuipers' vriend Henri Friedlaender verzorgde de typografie. De populaire columnisten Simon Carmiggelt en Annie M.G. Schmidt en de radio-tekstschrijver Eli Asser werden door Reinold Kuipers en zijn ap tot uitermate succesvolle boekauteurs gemaakt; later werden hun boeken in een reclamecampagne, die ongetwijfeld door Kuipers was bedacht, ‘het fonds met een glimlach’ genoemd. Inhoudelijk en esthetisch was de AP-uitgeverij onder Kuipers' bewind binnen enkele jaren ingrijpend veranderd.Ga naar eind7 Het socialistische stempel raakte op de achtergrond, en de literaire kwaliteit was bij het lezerspubliek en bij auteurs overtuigend bewezen. Tijdens een reis naar Ierland in 1953, voor het in Dublin gehouden pen-congres, ontdekte Kuipers publicaties van The Dolmen Press van Liam Miller, toen nog een kleine private press, die later uitgroeide tot de belangrijkste poëzieuitgeverij van Ierland. Hij bezocht Miller thuis bij zijn trapdegel en letterkasten, en werd gegrepen door het idee om ook zelf een dergelijke ambachtelijke privé-drukkerij en -uitgeverij te kunnen oprichten. In 1954 begon hij, aanvankelijk samen met Simon Carmiggelt, later met anderen, een echte private press, aanvankelijk met een Boston-handdegelpersje, onder de naam De Zondagdrukkers. ‘Er is geen twijfel aan dat de Zondagdrukkers [...] zijn gestart doordat ik [...] had gezien wat hij aan het doen was en besefte dat het een misverstand was dat private presses voorbehouden waren aan bemiddelde amateurs,’ schreef Kuipers erover in Gerezen wit.Ga naar eind8 Daarmee was hij teruggekeerd tot de gedroomde hartstocht van zijn jeugd: het zelf kunnen zetten, drukken en | |||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||
binden van boeken - een passie die zijn vrije tijd tot aan het einde van zijn leven vulde.Ga naar eind9 Reinold Kuipers was in 1953 gehuwd met Tine van Buul, op dat moment adjunct-directeur van uitgeverij Querido; in 1958 zou zij directeur van die uitgeverij worden, naast Alice von Eugen. Toen Alice von Eugen in 1960 wilde terugtreden, zodat de directie van Querido versterkt moest worden, werd Kuipers door de commissarissen van Querido uitgenodigd om over te stappen van de Arbeiderspers naar Querido. Kuipers ging daar op in. Daardoor begon er eind 1960 een nieuwe fase in zijn leven met letteren en letters. Querido was een uitgeverij naar zijn hart, met een prestigieus fonds van Nederlandse literatuur en een klassieke typografische traditie. Hij kon er toe bijdragen dat beide aspecten verder zouden worden ontwikkeld. Een drastische koerswijziging was van hem niet te verwachten. Het lag voor de hand dat Kuipers primair de leiding zou nemen over de productie en de grafische vormgeving, en dat Tine van Buul de relatie met de boekhandel, de verkoop en distributie zou blijven behartigen. De fondsvorming en de contacten met auteurs werden vanzelfsprekend een gezamenlijke taak. Die taakverdeling gaf Kuipers de gelegenheid om op te gaan in wat hij het belangrijkste vond: het ‘boekvormen’, om dat door hem bedachte begrip te gebruiken, en het koesteren van de auteurs die hij belangrijk vond. Onder Kuipers' directoraat is de aandacht voor de letterkeuze, de typografische vormgeving en de grafische productie sterk opgevoerd. Ary Langbroek, die als huistypograaf van Querido lange tijd Kuipers' rechterhand is geweest voordat hij hem opvolgde als directeur-uitgever, zei er later over: ‘Ik weet niet hoe directeuren van litteraire uitgeverijen nu met hun vormgever over typografie praten, maar Reinold nam daar alle tijd voor, want een boek is voor de eeuwigheid.’Ga naar eind10 Ik vermoed dat een dergelijke orthodoxe ‘boekvormelijke’ cultuur in de literaire uitgeverij volstrekt uniek was en zal blijven. Kuipers maakte er een streng ritueel van; wee de ontwerper die een kapotte letter of een hoerenjong in boekzetsel over het hoofd had gezien! Die kon misprijzende kritiek verwachten.Ga naar eind11 Voor de typografische merites van de boeken van andere uitgeverijen had hij nogal eens een schamper oordeel. Auteurs die hij van belang vond ontmoetten in hem een toegewijde en trouwe uitgever voor wie nooit enige moeite teveel was. Maar auteurs die hem niet bevielen kon hij, vermoedelijk onbedoeld, met enkele kritische | |||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||
uitlatingen over hun werk tot in de grond van hun hart kwetsen. Van door hem gewaardeerde auteurs die bij een andere uitgeverij publiceerden, leek hij te vinden dat zij van het rechte pad waren afgedwaald, want wie goed is zou toch voor Querido hebben moeten kiezen. Nederlandse literatuur die ertoe deed, leek voor Kuipers meer en meer samen te vallen met wat er bij Querido werd uitgegeven. Met de uitgeverswereld hield hij zich nauwelijks bezig. Alleen tijdens het schrijversprotest van 1970 nam hij, met tegenzin, deel aan het overleg tussen de literaire schrijvers en uitgevers over de contractuele minimumvoorwaarden. Het moet aan Tine van Buuls sociabele en op de buitenwereld gerichte instelling te danken zijn geweest dat Reinold Kuipers zich niet in een ivoren toren ging verschansen. Het Querido-fonds werd onder Reinold Kuipers en Tine van Buul voortdurend aangevuld met interessante nieuwe auteurs, van J. Bernlef, K. Schippers, Gerrit Krol en Willem Brakman tot F. Springer, Nicolaas Matsier, Hugo Brandt Corstius, Andreas Burnier, Doeschka Meijsing en A.Th. van der Heijden, om de opvallendste te noemen. Tegelijk werd met grote voortvarendheid het oeuvre van reeds gevestigde of klassiek geworden auteurs bij Querido binnengehaald, zoals Willem Elsschot, Theun de Vries, Gerard Walschap, Herman de Man, A.M. de Jong. Desondanks gold uitgeverij Querido niet als een vernieuwende uitgeverij. De bijna puristische strengheid en soberheid van de typografische presentatie hebben daar een rol bij kunnen spelen. J. Bernlef en K. Schippers maakten zich in 1964 over het ‘enigszins conservatieve karakter’ van uitgeverij Querido zorgen, en zij deden aan Kuipers het voorstel om wat meer experimenten in het fonds toe te laten, en om ook eens een aantal ‘gekke’ boeken uit te geven, zodat Querido tot ‘trefpunt van de avant-garde’ zou kunnen worden.Ga naar eind12 Kuipers stemde daarin toe, en maakte ruimte voor de reeks ‘Barbarber-boeken’ - met die benaming werd verwezen naar het tijdschrift Barbarber dat toen onder redactie van J. Bernlef, K. Schippers en G. Brands bij Querido werd uitgegeven. De reeks, die tussen 1966 en 1971 heeft bestaan, bleek later niet meer dan een tijdelijk experimenteel ‘reservaat’ te zijn geweest, dat het behoudende imago van de uitgeverij niet wezenlijk heeft beïnvloed. Maar zeker is, dat Kuipers en Van Buul het grote prestige van Querido als degelijke literaire uitgeverij in stand hebben weten te houden. Hun opvolger, Ary Langbroek, sprak ook later met waardering over de grote mate van continuïteit die door Kuipers en Van Buul bewust was nagestreefd. ‘Dan liggen echte koerswijzigingen niet zo voor de hand.’Ga naar eind13 | |||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||
Nadat Reinold Kuipers, tezamen met Tine van Buul, op 1 september 1979 met pensioen was gegaan, heeft hij zich met vernieuwde passie bezig gehouden met zijn in 1954 gestichte private press ‘De zondagdrukker’.Tot in 1997 zette, drukte en bond hij bijzonder fraaie plano's en plaquettes van Gerrit Achterberg, S. Carmiggelt en J.C. Noordstar, om hier alleen zijn favorieten te noemen. Aan zijn oud-collega Geert Lubberhuizen, die na zijn pensionering als directeur van De Bezige Bij in 1981 eveneens een eigen private press was begonnen met het imprint Cornamona Pers, stelde hij in 1983 een technische samenwerking voor. Zo zette, drukte en bond Kuipers de dichtbundel Amsterdamse dagen van Remco Campert, die de laatste Cornamona-uitgave bleek te zijn die Lubberhuizen meemaakte. Na Lubberhuizens dood in 1984 hielp Kuipers diens weduwe en dochter om de Cornamona Pers voort te zetten met uitgaven van Willem Frederik Hermans, Hermine de Graaf, Simon Carmiggelt en Seamus Heaney.Ga naar eind14 Op uitnodiging van het literair-historische tijdschrift Het Oog in 't Zeil schreef hij vanaf 1983 een uiterst persoonlijke rubriek over ‘het boek als ding’ onder de titel ‘Gerezen wit’, de titel die hij in de jaren veertig al had bedacht voor een dichtbundel die nooit is verschenen. Deze ‘stukjes’, zoals hij ze zelf bescheiden noemde, werden in 1990 gebundeld met een aantal beschouwingen die elders waren gepubliceerd. In 2001 schonk hij zijn Annie M.G. Schmidt-boekencollectie aan de Koninklijke Bibliotheek. De vele objecten met tekeningen en figuurtjes uit de boeken van Annie Schmidt, die hij en Tine van Buul hadden verzameld, zijn toen aan het Kinderboekenmuseum van het Nederlands Letterkundig Museum geschonken. Kuipers liet zich na zijn pensioen doorgaans, niet zonder zelfspot, ‘uitgever in ruste’ noemen.De onrustige Nederlandse boekenwereld interesseerde hem niet meer. Wel hield hij een grote belangstelling voor de uitgaven en lotgevallen van Querido en voor zijn opvolgers. Het was een bijzondere uiting van zijn singuliere karakter, dat hij gewenst heeft in zijn rouwadvertentie alleen nog te worden aangeduid als ‘Correspondant International de la Fondation Érik Satie’, een titel die hij had verkregen als initiatiefnemer tot de bundeling van de geschriften van zijn lievelingscomponist Satie. In 1976 was Teksten van Satie als wereldprimeur bij Querido is verschenen.Ga naar eind15 Een stukje dat Satie in 1922 schreef heet ‘Liefde voor boeken’. Daarin zegt hij: ‘[Boeken] nodigen ons tot rusten uit, terwijl wij ze met de vinger | |||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||
en de blik strelen - om onszelf zalig in hen te vergeten - en de onwaardige banden die ons aan de zo oude menselijke Ellende binden te verachten.’Ga naar eind16 Dat had het devies kunnen zijn van Reinold Kuipers.
laurens van krevelen | |||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||
Voornaamste geschriften
|
|