Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2006-2007
(2008)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [2001- ]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |||||||||||||
Den Haag 2 december 1910 - Leiden 19 april 2006Haar moeder noemde haar ‘het leesmachien’Ga naar eind1; de dochter, Clasine Heering-Moorman, is haar leven lang met boeken bezig gebleven. Ze las zorgvuldig, in voortdurende dialoog met de tekst. Een jaar geleden mocht ik uit haar nagelaten bibliotheek een aantal boeken selecteren die in het Duitse vertalershuis een tweede leven konden beginnen. Eens te meer viel mij bij het doorbladeren van al die boeken op hoe intensief ze van aantekeningen waren voorzien: strepen, bondige commentaren, uitroeptekens. Vaak lag ergens tussen twee pagina's in een recensie uit Le Monde of uit de nrc, die ook weer met onderstrepingen en korte kreten was verrijkt. Ze studeerde rechten aan de Rijksuniversiteit in Leiden en mocht zich vanaf 1933 mr. C. Moorman noemen, maar meer dan door de wetsartikelen werd ze gegrepen door de Franse literatuur. Ze ging al vanaf haar vijftiende naar Frankrijk, in Dijon had ze als achttienjarige een cursus Frans gevolgd. Na de rechtenstudie in Leiden volgden een huwelijk, een verhuizing naar Zuid-Limburg, het moederschap. Toen de oorlog voorbij was, ging ze lesgeven aan het Grotius College in Heerlen, en ze kreeg daar niet alleen een aanstelling voor staatsinrichting, maar ook voor een aantal uren Frans. | |||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||
De lesmethode die ze als docente Frans hanteerde, was onorthodox. Tussen haar nagelaten papieren vond ik een door haar geschreven artikel uit een onbekend en ongedateerd tijdschrift. Het artikel is getiteld ‘Réflexions sur la divulgation du Nouveau Roman aux Pays-Bas’, en daarin zet ze haar lesmethode uiteen. Ook hier was het uitgangspunt: lezen. Ze huldigde de opvatting dat je met leerlingen beter niet aan saaie teksten kon beginnen, maar dat je interessante teksten moest kiezen, die dan desnoods maar wat moeilijker waren. Daarom las ze met haar twaalfjarige leerlingen Franse gedichten; de woorden begrepen ze niet, maar de globale betekenis had hun docente aan ze uitgelegd, en al lezend konden ze de Franse uitspraak oefenen en proberen binnen te dringen in de structuur van het gedicht. De auteurs die ze met deze prille scholieren behandelde waren bijvoorbeeld Guillaume Apollinaire, René Char, Jean Follain, Marguerite Duras, Robert Pinget. Eigentijdse auteurs dus, want jonge mensen voelen daar meer affiniteit mee dan met de klassieken, was de redenering van hun lerares. Voorwaar een eigenzinnige aanpak, een methode ‘qui n'en était pas une...’, schrijft ze in het genoemde artikel, maar dat gaf niet: als de eindexamenresultaten maar goed waren, mocht je als docent min of meer doen wat je wou. Haar grootste beloning vond ze de band die met haar leerlingen ontstond omdat ze samen met mooie teksten bezig waren, een band die ook bij latere ontmoetingen met oudleerlingen nog voelbaar was. In 1960 ging ze een tweede huwelijk aan met Herman J. Heering (1912-2000), die op dat moment remonstrants predikant was in Den Haag en in 1964 hoogleraar godsdienstwijsbegeerte en ethiek werd in Leiden. Daarmee kwam een eind aan haar loopbaan als lerares Frans en kreeg ze meer tijd om zich op een andere manier aan de Franse literatuur te wijden. In die periode leerde de schrijfster van dit levensbericht haar kennen. Ik studeerde omstreeks 1970 Frans in Leiden, en wanneer ik over de Witte Singel naar de Academie liep, zag ik haar vlak achter het raam aan haar bureau, verdiept in wat ikzelf ook het liefst wilde gaan doen: het vertalen van Franse boeken. We kregen contact, hadden levendige gesprekken, en nadat ik uit Leiden vertrokken was, een gestadige briefwisseling. Bijna altijd kwam van haar kant de vraag: ‘Wat ben je op dit moment aan het lezen?’ En dan wilde ze méér horen dan alleen de naam van een schrijver en een boektitel. Zijzelf las natuurlijk nog steeds. In Leiden zette ze een leeskring op, maar daarnaast was ze gaan vertalen, ze schreef artikelen, hield lezingen, | |||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||
interviewde Franse auteurs voor de radio. Al die activiteiten bevruchtten elkaar wederzijds; en bovenal was er de poëzie. Uit het werk van René Char vertaalde ze een selectie die ze zorgvuldig en uitvoerig toelichtte: Samen aanwezig (Meulenhoff, 1974). In 1987 volgde van Char een tweetalige editie van Les voisinages de Van Gogh. Voor de dichter Jean Follain kon ze kennelijk moeilijker een uitgever vinden, afgezien van de drie gedichten die in 1982 bij Athenaeum-Polak en Van Gennep verschenen. Daarom gaf ze in 1980 een getypte bundel uit met vertaalde gedichten van Follain ‘voor familie en vrienden’. Voor het tijdschrift Septentrion vertaalde ze omstreeks 1980 een aantal gedichten van Ida Gerhardt in het Frans. Ze kende Gerhardt ook persoonlijk, bezocht haar nu en dan en correspondeerde met haar. Een aantal brieven van Ida Gerhardt aan ‘Ina’ is opgenomen in Courage!Ga naar eind2 Ter gelegenheid van Gerhardts negentigste verjaardag schreef Clasine Heering-Moorman in het Nieuw Letterkundig Magazijn een persoonlijk getinte tekst getiteld ‘Voor een negentigjarige’.Ga naar eind3 Behalve gedichten vertaalde ze ook romans en essays. Van de romans noem ik Pinget, De zoon (Amsterdam 1965), Marie-Claire Blais, Een winter in het leven van Emmanuel (Utrecht, 1965) en Julien Gracq, De kust van de Syrten (Amsterdam 1981). En wat de essays betrof was er de filosoof Michel Foucault, van wie ze een viertal boeken vertaalde. Ze schreef er een korte tekst over in Wending, december 1982: ‘Foucault vertalen’. Wat betekent het voor jou als christenmens als je Foucault vertaalt, had iemand haar gevraagd. Ze antwoordde, met de haar kenmerkende nuchterheid: ‘Terwijl ik vertaal mag mij niets overkomen, ik moet gewoon werken.’ Toch ging ze er vervolgens iets dieper op in: ‘Enerzijds is hij een man die daadwerkelijk vecht voor onderdrukten (gevangenen ziet hij, zonder onderscheid, als mensen die hulp behoeven om vrij te komen). Anderzijds denkt hij anarchistisch en propageert dus impliciet het recht van de sterkste. Maar waar Foucault in categorieën denkt, tendeert het evangelie naar een casuïstische benadering, naar een fijn onderscheid wat betreft het aanzien van elk persoon.’ Overigens had de dagelijkse omgang met de lucide teksten van deze auteur haar, zo vervolgt ze, ‘overtuigd van de bescheidenheid en van de goede trouw van Michel Foucault, en van zijn respect voor de ander, tenzij dan voor de gezagsdrager.’ Ze schreef niet alleen in Wending, maar nog in tal van andere bladen: Wijsgerig Perspectief, Remonstrants Weekblad, Intermediair. Voor de Moderne Encyclopedie der Wereldliteratuur (1963-1979) schreef ze een aantal ar- | |||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||
tikelen over Franse schrijvers: alweer over Robert Pinget en René Char, maar bijvoorbeeld ook over Paul Claudel en Marguerite Yourcenar. Zeven jaar lang, vanaf ongeveer 1965, schreef ze recensies voor de nrc. Maar er is een grens aan wat zelfs een gedreven lezeres tot zich kan nemen: ‘Ik had zoveel gelezen dat ik dacht dat ik gek werd. Als recensent las ik vaak drie boeken in één week.’Ga naar eind4 De nouveau roman, met schrijvers als Robert Pinget, Claude Simon en Nathalie Sarraute, bleef ook in die nrc-periode haar warme belangstelling houden. Deze moderne vorm van literatuur paste zo helemaal bij haar precieze en tegelijk nieuwsgierige benadering van de werkelijkheid. Er moest zorgvuldig en kritisch worden gelezen, betoogde ze streng: ‘Commentaren zijn slechts hulpmiddel voor wie zelf aandachtig en herhaaldelijk las. Voor de oppervlakkige lezer is commentaar vergif: het kweekt snobisme en werkt oppervlakkigheid in de hand.’Ga naar eind5 Er moest voorts zorgvuldig en onbevooroordeeld worden gekeken, zoals de schrijvers van de nouveau roman dat deden. Met instemming citeert ze dan ook Michel Foucault: ‘Er zijn momenten in het leven waarop de vraag of je ook anders kunt denken dan je denkt, of je anders kunt kijken dan je kijkt, absoluut nodig is om verder te gaan met kijken en nadenken.’Ga naar eind6 In 1991 werd Clasine Heering-Moorman benoemd tot Commandeur in de Ordre National du Mérite de la République Française, vanwege haar verdiensten voor het bevorderen van de belangstelling voor de Franse literatuur. Ze was op dat moment 81 jaar oud en haar gezichtsvermogen ging sterk achteruit, maar ze gaf toch nog een verrassende draai aan haar literaire activiteiten. Vanaf 1993 publiceerde ze kort na elkaar vier bundels met enkele tientallen ‘tekstjes’, zoals ze die zelf bescheiden noemde. Die bundels waren achtereenvolgens getiteld: Etgroen, Winterkoren, Windstilte, Rakelings. We zouden ze in plaats van ‘tekstjes’ ook kunnen omschrijven als gedichten in vrije vorm. Deze gedichten zijn verwant met het werk van haar dierbare Jean Follain. Wat ze over hem schreef in een artikel getiteld ‘Jean Follain, dichter van de confrontatie’Ga naar eind7 is voor een deel ook op haar eigen werk van toepassing. Ik citeer uit genoemd artikel: ‘De dichter gaat uit van zintuigelijk waargenomen objecten. (...) De plaats van de dichter, die waarnemer en regisseur, blijft onverlicht. Het leven van de ander wordt hier van uitnemender belang geacht dan dat van het eigen zelf. (...) Mensen worden niet getypeerd, maar ze krijgen stemze blijven dus subject.’ In haar ‘tekstjes’ van die laatste jaren beschrijft ze vooral wat ze ziet: | |||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||
een schilderij in een museum, onbekende mensen in de trein, landschappen, een armoedig café in de Ardennen. Decent afgedekt zijn er soms de sporen van persoonlijke gevoelens, verdriet om degenen die uit haar leven zijn verdwenen. Ze schrijft ook over een oude dichter die weet dat zijn tijd beperkt is: ‘een snel vervlogen ochtend, - een door plichten aangevreten middag - en soms de balsem van een stille avond - duizendmaal herhaalde rituelen - groeien tot sluipende gevaren: - haast je, haast je toch, maant hij zichzelf...’Ga naar eind8 Het is niet moeilijk daar de dichteres zelf in te herkennen. Dat geldt ook voor het allerlaatste gedicht uit de allerlaatste bundel, waarvan hier een fragment: ‘Onbereikbaar de gestorvenen - van gisteren en van voorheen. Geen brief - valt meer te schrijven, maar mijn hand - kan het registreren nog niet laten: vanmorgen zag ik in het park - rapunzels bloeien boven welig gras...’ In 1994 werd ze ter gelegenheid van het Leids Literatuur Festival tweevoudig bekroond: voor het gedicht ‘Toverstaf’ kreeg ze de publieksprijs en voor ‘Na de storm’ de prijs van de jury. ‘Na de storm’ gaat over een oud echtpaar dat aan het strand staat te kijken naar twee jonge plankzeilers. Na een beschrijving van het woeste water en de behendige jongemannen komt het slot, in schurende, illusieloze taal: ‘... Op de boulevard - vooroverhangend over ijzeren stangen - twee oude mensen: - keer om, keer om de verrekijker - hoe ver, hoe ver onze jeugd en hoe futiel.’ Door al die wrangheid heen zal het de dichteres met ironisch genoegen hebben vervuld dat de bekroonde tekst op draagtasjes van de Leidse bibliotheek terechtkwam. Ze was niet wars van enige moderniteit. Op verzoek van Uitgeverij de Beuk was ze in de laatste jaren van haar leven fragmenten aan het schrijven die hadden moeten uitgroeien tot haar memoires. ‘Haast je, haast je toch!’ Haar ogen en ook haar geheugen gingen zodanig achteruit dat het bij fragmenten is gebleven. Het lezen werd tot het laatste toe in ere gehouden; geregeld kreeg ze tot het einde toe bezoek van haar trouwe voorlezer.
jeanne holierhoek | |||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||
Voornaamste geschriften
|
|