Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2006-2007
(2008)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [2001- ]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 72]
| |||||||||
Rheine 17 september 1919 - Nieuwleusen 8 mei 2006Ga naar eind1Op 8 mei 2006 is prof. dr. H. Entjes, emeritus hoogleraar Nedersaksische taal- en letterkunde aan de Rijksuniversiteit Groningen, overleden. Met hem ging een autoriteit op het gebied van de Oost-Nederlandse taal- en letterkunde heen, die tot op hoge leeftijd zijn vak in volle breedte en met grote passie beoefende. Hendrik Entjes werd op 17 september 1919 geboren te Rheine (West-falen) als zoon van Willem Entjes (1894-1979) en Johanna Hermina Septer (1896-1960). De ouders, afkomstig uit in Duitsland wonende Nederlandse families, gaven hun zoon de naam Heinrich, en noemden hem Heinz. Later zou hij de naam Hendrik - zoals zijn grootvader heette - gebruiken. In 1922 vestigde het gezin zich in Vroomshoop, waar de vader een electriciteits- en loodgietersbedrijf met winkel opbouwde. In Vroomshoop werden de twee dochters geboren. De kinderen hadden een gelukkige en onbezorgde jeugd. Op aandringen van het hoofd van de openbare lagere school ging Hendrik Entjes naar de hbs in Almelo. Hier vond hij in verschillende leraren ware leermeesters die hem stimuleerden en zijn belangstelling voor taal en literatuur wekten. Na zijn eindexamen vijfjarige hbs in 1936 verbleef Entjes veel in Rheine. Toen hij een keuze voor de toekomst moest maken volgde hij een ver- | |||||||||
[pagina 73]
| |||||||||
snelde onderwijzersopleiding. In 1938 kreeg hij een aanstelling als kwekeling met akte aan de openbare lagere school D te Vroomshoop. Vanaf september 1939 vervulde hij zijn militaire dienstplicht tijdens de mobilisatie. Hij was gelegerd in Hoorn. In 1941 behaalde hij de Akte van Bekwaamheid als Hoofonderwijzer in Zwolle, waarna in 1942 de aanstelling in vaste dienst aan de openbare lagere school C in Vroomshoop volgde. In 1945 werd hij leraar Nederlands in tijdelijke dienst aan de Rijks-hbs te Almelo, dezelfde school die hij als leerling bezocht had. In 1946 behaalde hij de akte mo-a Nederlandse taal- en letterkunde. De akte mo-b verwierf hij na opleiding aan de School voor Taal- en Letterkunde in Den Haag in 1950. Hoewel hij aan de Rijksuniversiteit te Utrecht colleges liep kwam het niet tot een doctoraalexamen. Als leraar Nederlands werkte hij aan verschillende scholen van het middelbaar en gymnasiaal onderwijs in Amersfoort en Zwolle. Als zijn belangrijkste leermeester in Den Haag en Utrecht beschouwde hij C.B. van Haeringen die hem, hoewel zelf geen dialectoloog, met de dialectologie in contact bracht. Van Haeringen schijnt hem ook op het spoor van de streektaal van Vriezenveen te hebben gezet. Dit was voor de verdere ontwikkeling van de jonge Entjes als wetenschapper van grote betekenis, ook al had hij aanvankelijk wel meer belangstelling voor de literatuur dan voor de taalwetenschap. Hieraan danken wij dat hij gedurende zijn hele wetenschappelijke carrière er altijd weer op gehamerd heeft dat dialectologie en dialectliteratuur niet los van elkaar gezien kunnen worden. Hij heeft ook als dichter naam gemaakt. Vanaf 1947 zijn, bijvoorbeeld in het Jaarboek voor Cultuur en Historie Overijssel, maar ook in allerlei andere, vooral regionale organen van culturele aard, gedichten van zijn hand verschenen, ten dele in dialect. Helaas bestaat er geen complete bibliografie van Hendrik Entjes. Wel kan ik hier wijzen op een door Fokko Veldman in de Driemaandelijkse Bladen 31 (1979) samengestelde ‘voorlopige bibliografie’, die nodig dient te worden aangevuld, want ook na 1979 heeft de wetenschapper Entjes niet stilgezeten.Ga naar eind2 Veldmans bibliografie was onderdeel van een bijzonder nummer van dat tijdschrift ter gelegenheid van Entjes' zestigste verjaardag. Aan deze publicatie hebben niet alleen diegenen meegewerkt die toen op het Nedersaksisch Instituut werkzaam waren, maar ook vroegere medewerkers en oud-collega's. Bij dezelfde gelegenheid verscheen ook 'n Vreendenbook dat door een aantal schrijvers uit Oost-Nederland samengesteld werd, ook met felici- | |||||||||
[pagina 74]
| |||||||||
taties uit het aangrenzende Duitsland. Initiatiefnemer was Willem Diemer die deze bundel met verhalen, gedichten en beschouwingen ook uitgaf.Ga naar eind3 Het Vreendenbook, ook zo bijzonder omdat er bijdragen in vele dialecten instaan, laat de nauwe verwevenheid van Entjes met en zijn betekenis voor de Nedersaksische regio zien. Entjes is gedurende zijn hele leven als literator actief geweest. Naast poëzie publiceerde hij enige psalmbewerkingen en schreef hij verhalen en essays. Zijn liefde voor de literatuur bleek ook uit zijn belangrijke en inspirerende rol bij menig tijdschrift voor dialectliteratuur. Zo heeft hij samen met de Groningse dichter Simon van Wattum (en vanaf het tweede nummer ook met de Westfaalse kunsthistoricus Stephan Selhorst) in 1965 het tijdschrift Weerwoord opgericht dat mede een brug wilde zijn tussen Oost-Nederland en West-Nederduitsland; er zijn niet meer dan vier afleveringen verschenen. In Weerwoord, maar ook in de alleen in 1966 in acht afleveringen verschenen satirische ‘moandkraant veur Grunnen: Twijspaalk’ (redactie Simon van Wattum) werden gedichten van zijn hand gepubliceerd. Uit de vriendschap met Simon van Wattum resulteerde ook het boekje Tweespraak (1964), waarin Entjes onder meer een essay publiceerde over de betekenis van het werk van deze Groningse dichter. Bijzondere aandacht had hij ook voor de Hellendoornse dichteres Johanna van Buren; van haar werk zijn drie door hem verzorgde uitgaven verschenen: Johanna van Buren, Keur uut heur gedichten (1961), Johanna van Buren, Wee'j nog? (1976) en Johanna F. van Buren, Verzamelde gedichten (1981). Verder verleende hij zijn medewerking aan het programma ‘Literair Kwartier’ van de Regionale Omroep Noord en Oost (rono), en hij was ook mederedacteur van ‘Boekenbus’, een letterkundig programma van de rono en het Nedersaksisch Instituut van de Rijksuniversiteit Groningen, dat vooral aandacht had voor de literatuur van Noord- en Oost-Nederland. Zijn eerste taalkundige bijdrage schreef Entjes in 1951 voor de Driemaandelijkse Bladen: ‘De schommel in N.-O.-Overijssel’. Weldra (1954) meldde hij zich ook in de bovenregionale Bijdragen en Mededelingen der Dialectencommissie van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen te Amsterdam met een artikel over het onderwerp ‘De school tussen dialect en cultuurtaal’, een thema dat hem zijn leven lang bezig zou houden. Een keerpunt kwam voor Hendrik Entjes in 1960 - hij was destijds leraar Nederlands in Zwolle - toen William Foerste hem vroeg lector Ne- | |||||||||
[pagina 75]
| |||||||||
derlands te worden aan de universiteit van Münster. Foerste haalde hem ook over om te promoveren. Naar een onderwerp hoefde hij niet lang te zoeken: het proefschrift zou over het Vriezenveens gaan, het meest oorspronkelijke en meest conservatieve van de Twentse dialecten, dat in de taalgeschiedenis van Oost-Nederland een heel aparte plaats inneemt. In die tijd kwam hij natuurlijk ook met Foerstes project van een (helaas uiteindelijk niet gerealiseerde) ‘Niederdeutscher Wortatlas’ in aanraking. Als resultaat hiervan kunnen we een in 1962 in Taal en Tongval verschenen artikel ‘Schakel van een ketting en de Niederdeutsche Wortatlas’ beschouwen. In zijn Münsterse tijd verscheen verder - in 1964, ook in hetzelfde tijdschrift - ‘Oorspronkelijke korte vocalen in Overijsel en de Gelderse Achterhoek’. Naast zijn werk als lector volgde Entjes in Münster ook colleges; vooral de taalfilosofie van Peter Hartmann sprak hem aan. In 1968 dan promoveerde Entjes aan de universiteit van Münster, summa cum laude op Die Mundart des Dorfes Vriezenveen in der niederländischen Provinz Overijssel. Omdat William Foerste intussen (plotseling) was overleden was het Klaas H. Heeroma die als promotor (referent) optrad; coreferent was Dietrich Hofmann. Het boek kwam in 1970 uit in Groningen. Deze structuurhistorisch opgezette dissertatie, waarin aangetoond wordt dat Vriezenveen een dialecteiland is gebleven, met een op het Westfaals gebaseerde taal die ooit in heel Twente werd gesproken, kan gezien worden als het imponerende sluitstuk van zijn al eerder in een reeks artikelen uitgedragen opvattingen over de taalgeschiedenis van Oost-Nederland, waarbij hij ook historische aspecten betrok. Zo had hij in de Driemaandelijkse Bladen 1967 en 1968 twee artikelen ‘Over het ontstaan van Vriezenveen’ gepubliceerd. Intussen was Entjes weer naar Nederland teruggekeerd. Na de dood van Jan Naarding had K.H. Heeroma, de eerste hoogleraar Nedersaksische taal- en letterkunde, hem in 1964 naar het Nedersaksisch Instituut van de Groninger universiteit gehaald, als hoofd van de lexicografische afdeling. Hij wijdde zich hier aan allerlei dialectologisch onderzoek. Zo bracht hij o.a. een Woordenboek van het Vriezenveens uit (1969). Helaas bleef dit werk een torso, het kwam niet verder dan het eerste deel. Entjes wilde van dit woordenboek een leesboek maken. Daartoe ordende hij de woordenschat in systematische velden die hij onderbracht in een ‘verhaal’. De traditionele alfabetische aanpak zou in een uitvoerig register zijn plaats krijgen. Vriezenveen bleef hem boeien. In 1970 verscheen in Den Haag zijn Omme sonderlinge lieve toe den vene en in 1979 in | |||||||||
[pagina 76]
| |||||||||
Groningen Over het ontstaan van Vriezenveen. Op dialectologisch gebied dienen verder genoemd te worden: Het dialect van Winterswijk (3 delen, 1971, 1977 en 1982, samen met G.H. Deunk) en, voor de 18 delen tellende Reeks Nederlandse Dialectatlassen (rnda), de delen Dialectatlas van Gelderland en Zuid-Overijssel (1973, samen met A.R. Hol) en Dialectatlas van Zuid-Drente en Noord-Overijssel (1982). In deze beide monumentale atlasdelen kon hij al zijn ervaring als veldwerker kwijt. In 1976 heeft hij overigens in Taal en Tongval een samenvattende kijk op de rnda gegeven: ‘Na meer dan vijftig jaar’. Toen zijn artikel verscheen was hij er blijkbaar nog van uitgegaan dat zijn deel over Zuid-Drente en Noord-Overijssel nog in dat jaar zou uitkomen, dus 51 jaar na Blancquaerts eerste deel Dialect-atlas van Klein-Brabant (1925); het heeft dan toch nog zes jaar langer geduurd. Zijn veelomvattende kennis van en zijn inzichten betreffende de dialectologie kon Entjes verder kwijt in zijn uiterst leesbare en ook didactisch voortreffelijk opgezette inleiding Dialecten in Nederland (Haren 1974). Dialect was voor hem niet alleen een taalkundig interessant verschijnsel maar vooral ook een maatschappelijk gegeven. Kenmerkend voor Entjes' wetenschappelijke aanpak in dit boek zijn de eerste hier als theses en antitheses geformuleerde zinnen die hij onder de kop ‘Taal in opspraak’ afdrukt: ‘Dialecten zijn tekenen van tegenspraak geworden. Voor de een zijn zij maar gestamelde uitingen van meer of minder zwakke geesten, voor de ander talen met oorspronkelijke zeggingskracht, waarmerk van gezond geestelijk leven. Volgens sommigen breken zij de eenheid van de Nederlandse natie. Anderen huldigen de opvatting dat hun verscheidenheid het Nederlandse cultuurpatroon op gelukkige wijze verrijkt.’ Met zijn inleiding stond hij duidelijk aan de kant van de ‘anderen’, en het lukte hem op overtuigende manier dit ook wetenschappelijk te onderbouwen. Belangrijk voor hem, zelf uit het onderwijs komend, was dat de school loyaal moest staan tegenover dialect sprekende kinderen en er rekening mee moest houden dat kinderen soms met een andere taal de school binnen komen dan de standaardtaal. Deze zou dan op school niet abrupt maar geleidelijk geïntroduceerd moeten worden. Men zou moeten begrijpen dat dialect sprekende kinderen die hun eigen taal niet mogen gebruiken, als het ware monddood gemaakt worden. En vooral moest de dialectsprekende kinderen (maar soms ook de onderwijzers) bijgebracht worden dat hun dialect alles behalve minderwaardig is. Hij sprak dit uit in het vervolg op het bovenstaand citaat uit Dialecten in Nederland: ‘Velen denken, dat de dialecten het onderwijs in het Nederlands op ernstige | |||||||||
[pagina 77]
| |||||||||
wijze schaden. Maar het wordt de school ook als een methodisch tekort aangewreven, dat zij geen nuttig gebruik weet te maken van de aangeboren taalschat van vele kinderen ten behoeve van een meer vruchtbaar onderwijs van de Nederlandse taal.’ In 1974 werd Hendrik Entjes benoemd tot opvolger van Heeroma als hoogleraar Nedersaksische taal- en letterkunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Deze leerstoel heeft hij tot zijn emeritering in 1982 bezet. Onder zijn leiding werd het Nedersaksisch Instituut verder uitgebouwd. Naast de afdelingen dialectgeografie, dialectlexicografie en naamkunde kwamen er nu ook afdelingen voor de volkskunde en de regionale geschiedenis. In zijn oratie Nedersaksische taal- en letterkunde (1975) bakende hij zijn leerstoel inhoudelijk en programmatisch af. Zijn belangstelling voor de volkskundige kant blijkt o.a. uit het boek Van duivels, heksen en spoken dat hij in 1976 samen met Jaap Brand uitgaf. Het gaat terug op een door beiden geredigeerd nos-radioprogramma ‘Vonken onder de as’. Dat ook het studieveld ‘Nederlands als vreemde taal’ zijn aandacht bleef houden - wel een gevolg van zijn zo succesvolle tijd in Münster - tonen In Holland staat een huis. Niederländisch für Anfänger (Hilversum 1969, 1968), Bij ons in Nederland. Niederländisch für Fortgeschrittene (Hilversum 1970) en ‘Kann nit verstan’. Eine Einführung ins Niederländische (Groningen 1973, met R.A. Ebeling). Deze cursussen Nederlands werden via Radio Nederland (Wereldomroep), maar ook de Westdeutsche Rundfunk (Keulen) en Radio Bremen uitgezonden. In 1973 werd - eveneens voor Radio Nederland Wereldomroep - in samenwerking met W.Z. Shetter een cursus Dutch by Radio verzorgd. Van bijzondere betekenis, ook wetenschappelijk gezien, was Hendrik Entjes' vriendschap met de Bentheimer dialectoloog en volkskundige Arnold Rakers. Deze was 1932 in Marburg op Die Mundarten der alten Grafschaft Bentheim gepromoveerd. De bij het proefschrift behorende en voor het gebruik daarvan onontbeerlijke ‘Mundartatlas von 142 Karten’ was evenwel, anders dan het titelblad van de in 1944 uitgekomen gedrukte uitgave doet vermoeden, nooit verschenen. Rakers had Entjes aan het eind van jaren vijftig zijn dialectmateriaal geschonken, inclusief de manuscriptkaarten van de atlas. Deze atlas is in 1993, uitgebreid met een op basis van Rakers’ aanzetten uitgewerkt commentaar, verschenen, als resultaat van een zeer plezierige en vruchtbare samenwerking van Entjes met zijn opvolger als hoogleraar, de schrijver van deze regels. Rakers' dissertatie was er helemaal op gericht, het bestaan van een ouder zich ver | |||||||||
[pagina 78]
| |||||||||
naar het westen uitstrekkend Westfaals taallandschap aan te tonen. Daarmee was Rakers een belangrijke kroongetuige van de door de stichter van het Nedersaksisch Instituut, Klaas Heeroma, uitgedragen hypothese van een ‘Westfaalse expansie’ in het Oost-Nederlandse taalgebied. De taalatlas kon dit voorgoed duidelijk maken. Hierbij passen ook zeker de resultaten van Entjes' dissertatieonderzoek; met name de gebroken tweeklanken, waarmee Vriezenveen heel duidelijk de vroegere directe talige verbinding van Twente met Westfalen laat zien, waren voor het bewijs van Rakers' taalhistorische opvattingen van grote betekenis. Al in 1969 had Entjes zich in zijn artikel ‘Westfalisering der Overijsselse dialecten’ met deze problematiek bezig gehouden. Ook met socio-dialectologische aspecten heeft Entjes zich bezig gehouden. In Taal en Tongval heeft hij in 1977 een voorlopig verslag gegeven van een onderzoek dat 1974-1975 in samenwerking met de regionale radio werd uitgevoerd: ‘Nederlands en Gronings in Sauwerd’. Een nauwkeurig rapport hiervan is later van de hand van Fokko Veldman in Driemaandelijkse Bladen 35 (1983) verschenen. Niet alleen tegen deze achtergrond heeft hij het altijd als een belangrijke taak gezien in contact te blijven met het regionale taalleven. In zijn opvatting is het prijsgeven van het dialect een culturele verarming. Daarom stond hij achter het streven van regionalisten de streektaal in ere te houden als een belangrijk facet van de regionale cultuur. Dat hoefde niet een streven naar gewestelijke autonomie, een isoleren van het grote geheel, in te houden. Entjes was altijd bereid in woord en geschrift het recht van de streektaal naast de standaardtaal te verdedigen. Wel wist hij dat bepaalde regionalisten en volkskundigen in de jaren voor en in de oorlog nogal de verkeerde kant op waren gegaan. Hij bleef in zijn regionalistische contacten de man van de wetenschap die de argumenten bedachtzaam overwoog. Ik wees er al op: Hendrik Entjes heeft zijn leven lang het met elkaar verweven zijn van dialectologie en dialectliteratuur beklemtoond. En telkens weer heeft hij belangrijke bijdragen over de streektaalliteratuur geschreven. Zo verschenen van zijn hand omvangrijke artikelen als ‘Streektaal en Streekliteratuur’ (1963), ‘Streektaalliteratuur in Oost-Nederland’ (1964) - beide in het tijdschrift Taal en Tongval -, ‘Oostnederlandse literatuur’ (1966), ‘Gewestelijke literatuur als nevenverschijnsel’ (1970) en ‘Oostnederlandse literatuur tussen toen en nu’ (1976). Nadat hij voor het Jaarboek Overijssel 1965 al een kort artikel over de Overijsselse literatuur- | |||||||||
[pagina 79]
| |||||||||
geschiedenis geschreven had, publiceerde Entjes voor het wetenschappelijke handboek Geschiedenis van Overijssel (Deventer 1970) het hoofdstuk ‘Het onvoltooide teken. Literatuur in Overijssel’. Entjes gaat het daarin om de grote lijn; er wordt naast de Overijsselse streektaalliteratuur ook de plaats van Overijssel in de Nederlandse letterkunde in behandeld. Tot een uitgave van een ‘Bloemlezing van Overijsselse literatuur’, een plan dat van het begin van de vijftiger jaren dateerde en de ‘oude Overijsselse cultuurtaal tussen Deventer en Münster’ in kaart zou brengen, is het, hoewel er door hem meer dan tien jaar veel werk en tijd aan besteed is, nooit gekomen. Toen er in 1972 problemen ontstonden rond de beoogde uitgeverij, werd de uitgave stopgezet. Helaas heeft Entjes het plan later niet meer opgepakt. Maar ook Groningen trok zijn aandacht. Zo heeft hij in 1980 samen met Simon van Wattum onder de titel Twijstried: tussen wenst en wereld diens ‘verzoamelde gedichten’ bijeengebracht. In zijn latere leven heeft Entjes zich voornamelijk aan dialectletterkunde gewijd. Hiervan getuigen o.a. zijn ‘Nedersaksische letterkunde onderweg’ en ‘Streektaalliteratuur in Overijssel na 1945’, ‘A.C.W. Staring, dichter uit Gelders bloed’ (alle 1990) en ‘Heeroma als dichter’ (1998). Een bewerkte en aangevulde versie van zijn ‘Nedersaksische letterkunde onderweg’ is als hoofdstuk van een Handboek Nedersaksisch ter perse. Hendrik Entjes was van 31 juli 1948 tot 21 september 1949 gehuwd met Joukje Ali Cornelia Zaal. In 1951 trad hij toe tot de rooms-katholieke kerk. Sinds 27 september 1966 was hij gehuwd met Marianne Juliana Nicolette Draper. Het paar was van 1967 tot 1987 woonachtig te Zuidhorn, vanaf 1987 te Nieuwleusen. Hendrik Entjes was een inspirerende persoonlijkheid, betrokken bij zijn vak, en zeker ook bij de mensen met wie hij te maken had. Leerlingen en studenten wist hij pretentieloos, voorzichtig begeleidend te overtuigen van hun eigen kunnen en een mogelijke weg te wijzen. Op boeiende wijze kon hij zijn kennis overdragen. Betrokkenheid gold ook voor de contacten in de regio. Een beeld daarvan geeft het boven al genoemde Vreendenbook, hem aangeboden bij zijn zestigste verjaardag. En dan was er, niet in de laatste plaats, zijn verbondenheid met het Nedersaksisch Instituut van de Rijksuniversiteit Groningen. Zijn betrokkenheid bleef, ook toen hij meer in stilte werkte, nadat hij zich in het Overijsselse Nieuwleusen had teruggetrokken.
hermann niebaum | |||||||||
[pagina 80]
| |||||||||
Voornaamste geschriftenZie voor de tot 1978 verschenen publicaties: F. Veldman, ‘Voorlopige bibliografie van Prof. Dr. H. Entjes', in: Driemaandelijkse Bladen 31, 1979, p. 119-126.
Daarna verschenen onder meer nog de volgende publicaties:
|
|