Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2005-2006
(2007)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [2001- ]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 83]
| ||||||||||
Cornelis SoetemanRotterdam 19 juli 1912-Oegstgeest 11 november 2005Ga naar eindnoot1.Cor Soeteman werd op 19 juli 1912 als jongste van vijf kinderen in Rotterdam geboren. Zijn vader was onder andere werkzaam in de kolenhandel aldaar en heeft er zijn hele leven voor geijverd dat zijn drie zoons, in tegenstelling tot wat hemzelf was overkomen, een goede opleiding zouden krijgen. Zij werden ingenieur, arts en hoogleraar. De dochters kregen, hoewel intelligent genoeg, die kans niet. Na in Rotterdam de lagere school en een gedeelte van de middelbare school doorlopen te hebben, deed hij in 1930 in Den Haag eindexamen gymnasium aan het Maerlant Lyceum, waar hij later ook leraar zou worden. Hij speelde zeer verdienstelijk piano en zijn eerste grote wens was dirigent te worden. Tot zijn laatste dag genoot hij van klassieke muziek; Bruckner en Brahms waren zijn favoriete componisten. Tot op hoge leeftijd leidde hij ook een muziekclubje. Na het eindexamen viel de studiekeuze uiteindelijk, nadat hij ook aan geschiedenis had gedacht, op Duitse taal- en letterkunde, een vak waarin hij op de middelbare school al uitblonk. Groningen werd zijn studentenstad, waar hij lid werd van het Groninger Studentencorps ‘Vindicat atque Polit’. Daar sloot hij vriendschappen voor het leven. In 1933/34 was hij rector van het corps. Zijn leermeesters aan de Groningse universiteit | ||||||||||
[pagina 84]
| ||||||||||
waren J.M.N. Kapteyn, de opvolger van de grote filoloog Barend Sijmons, op het gebied van de filologie, d.w.z. de historische taalkunde en de middeleeuwse letterkunde, en Th.C. van Stockum op het gebied van de moderne literatuur. Door diens colleges werd in Soeteman de belangstelling en de bewondering voor het werk van Thomas Mann gewekt, dat hem zijn leven lang bleef boeien. Na het behalen van het doctoraal in 1936 verbleef hij van maart tot september 1937 een half jaar in Berlijn in verband met zijn promotieonderzoek. Hier maakte hij kennis met het Derde Rijk, een kennismaking die ertoe leidde dat hij zijn leven lang een hartgrondige afkeer van fascistische dictatoren zou koesteren. Zo weigerde hij ook maar een voet op Spaanse bodem te zetten zolang Franco er aan de macht was. Hij had gehoopt in Berlijn colleges te kunnen lopen en kennis te kunnen maken met de beroemde oud-germanist Andreas Heusler, maar die had kort daarvoor Berlijn verlaten. Na zijn terugkeer uit Berlijn werd Soeteman leraar Duits in Middelharnis. In deze landelijke omgeving leerde hij in de praktijk het beroep van leraar. Aan de universiteiten werden destijds immers geen leraren, maar filologen opgeleid. Hij vond er tevens voldoende tijd om aan zijn proefschrift te werken. Dit proefschrift over de vertaaltechniek van de negende-eeuwse auteur van een berijmde evangeliënharmonie, Otfrid von Weissenburg, kon hij binnen twee jaar voltooien en in 1939 volgde dan ook zijn promotie aan de Groningse universiteit. Zijn promotor was de later als collaborateur in diskrediet geraakte hoogleraar Kapteyn.Ga naar eindnoot2. Soeteman trouwde met Wea Bouwman, dochter van een Groningse huisarts. Volgens de overlevering zou het paar van een van de ouders alleen toestemming hebben gekregen om te trouwen wanneer eerst het proefschrift zou zijn voltooid. Een eis die in den lande gelukkig weinig navolging heeft gevonden. Het echtpaar kreeg twee kinderen, een dochter en een zoon. In 1940 werd Soeteman tot leraar benoemd aan het gymnasium in Delft en in 1941 volgde zijn benoeming aan het Maerlant-Lyceum in Den Haag. Het viel niet mee in de jaren 1940-1945 leraar Duits te zijn, omdat zowel de leraar als het vak door de leerlingen maar al te vaak met de gehate bezettingsmacht werd geïdentificeerd. Zodra men echter de politieke opvattingen van Soeteman had herkend, genoot hij meer respect dan collega's die Engels of Frans gaven maar van sympathieën voor het nationaal-socialisme werden verdacht. Een geestverwant vond Soeteman in zijn oudere vriend en collega, J.H. Schouten, de latere rector van | ||||||||||
[pagina 85]
| ||||||||||
de School voor Taal- en Letterkunde in Den Haag. Die begon zijn eerste Duitse les na de inval van de Duitsers in mei 1940 met het uitdelen van exemplaren van Friedrich Schillers Wilhelm Tell en las met zijn leerlingen passages uit het tweede bedrijf, de scène waarin de Zwitserse boeren op het Rütli zweren het juk van de vijandelijke bezetting af te schudden.Ga naar eindnoot3. Onder de toen in Nederland heersende omstandigheden kon dit als een oproep tot verzet worden opgevat. In zijn carrière is Soeteman alles bij elkaar gedurende negentien jaar werkzaam geweest als leraar Duits op de verschillende scholen. Vanaf 1946 was hij naast zijn leraarsbaan werkzaam als docent aan de reeds genoemde School voor Taal- en Letterkunde in Den Haag, waar hij verbonden was aan de opleiding voor de akte Duits m.o.-a (1946-1955) en m.o.-b (1946-1965). Van 1956 tot 1965 zou hij hij deze taak combineren met zijn hoogleraarschap in Leiden. Ook aan de School voor Taal- en Letterkunde is Soeteman dus negentien jaar verbonden geweest. Nadat hij zijn onderwijs daar had beëindigd trad hij toe tot het bestuur van deze instelling. Zo raakte hij ook betrokken bij het voorbereiden van de plannen voor een tweedegraads lerarenopleiding nieuwe stijl tijdens het bewind van onderwijsminister Van Kemenade. Soeteman was reeds in 1942 lid geworden van de examencommissie Duits l.o. en werd twee jaar later lid van de examencommissies m.o.-a en m.o.-b. Dat bleef hij tot 1963. Van 1963 tot 1969 was hij algemeen voorzitter van de betreffende examencommissies. Het aantal door Soeteman tussen 1946 en 1976 opgeleide en geëxamineerde leraren Duits is nauwelijks te overzien. In 1956 werd op instigatie van de als gasthoogleraar in Nederland verblijvende Amerikaanse hoogleraar dr. Taylor Starck van Harvard aan de Leidse universiteit de studierichting Duitse taal- en letterkunde opgericht. Dr. J.M.M. Aler, tot dan als docent filosofie aan de Rijksuniversiteit Utrecht verbonden, werd benoemd tot hoogleraar moderne Duitse letterkunde. De taalkunde werd in dat eerste jaar door Taylor Starck zelf verzorgd, bijgestaan door Soeteman als docent. In de loop van dit eerste jaar werd aan Soeteman zowel een leerstoel moderne Duitse letterkunde in Groningen als een leerstoel Duitse taalkunde en middeleeuwse letterkunde in Leiden aangeboden. Ondanks zijn verbondenheid met Groningen en zijn liefde voor Thomas Mann koos Soeteman - begrijpelijk, gezien zijn promotieonderzoek en zijn overige wetenschappelijke publicaties - voor de leerstoel in Leiden. Kenmerkend, maar ook beslissend voor de positie die Soeteman in | ||||||||||
[pagina 86]
| ||||||||||
Leiden van het begin af aan zou gaan innemen, is zijn besluit geweest om zich onmiddellijk na zijn benoeming in de nabijheid van de universiteit, aan de Warmonderweg op de grens van Leiden en Oegstgeest, te vestigen. Hij had met gemak dagelijks vanuit zijn toenmalige woonplaats, Voorburg, naar Leiden kunnen reizen zoals zo velen van zijn collega's deden - Aler bleef bijvoorbeeld in Amsterdam wonen -, maar door dit besluit werd hij vanaf het begin het middelpunt van de Leidse afdeling. Zijn huis aan de Warmonderweg stond bij wijze van spreken voor iedereen open, en er zal nauwelijks een student uit de beginjaren te vinden zijn, die zich niet een bezoek aan Soeteman herinnert. Het was zijn gewoonte nieuwe studenten voor een gesprek bij hem thuis uit te nodigen, maar ook tentamens en scriptiebegeleiding vonden toen in zijn sfeervolle werkkamer aan de Warmonderweg plaats. Niet alleen hierdoor, maar ook doordat de leerstoel moderne letterkunde al in 1965 opnieuw werd bezet - Aler werd hoogleraar wijsgerige esthetica aan de Universiteit van Amsterdam, dr. Karl Robert Mandelkow werd zijn opvolger - en er in 1970 voor de derde keer een nieuwe hoogleraar moderne letterkunde werd benoemd - Mandelkow vertrok naar Hamburg, dr. Horst Steinmetz werd zijn opvolger - was Soeteman het rustpunt van de opleiding Duits in Leiden. Soeteman is in de eerste plaats altijd een onderwijsman in de ruimste zin van het woord geweest. College geven was voor hem niet een lastige onderbreking van interessantere bezigheden, maar zijn lust en zijn leven. Het moet dan ook een grote teleurstelling voor hem zijn geweest, dat zich in het eerste jaar (1956) slechts drie studenten in Leiden voor Duits inschreven. Sindsdien is de opleiding gestaag gegroeid met een hoogtepunt in de jaren zeventig, toen zich enkele jaren achtereen meer dan veertig eerstejaars in Leiden aanmeldden. De laatste jaren van zijn hoogleraarschap heeft Soeteman dan ook voor volle collegezalen gestaan en werkcolleges aan grote groepen kunnen geven. Daarbij bleef hij er nog steeds naar streven het persoonlijk contact met zijn studenten niet te verwaarlozen, maar een persoonlijke begeleiding zoals de studenten die in het eerste decennium van de Leidse opleiding Duits ten deel viel, was niet meer mogelijk. De verhuizing uit een oud herenhuis op het Rapenburg, waar de docenten geen eigen werkkamer hadden, naar de nieuwbouw op het Schuttersveld in 1976 betekende ook dat tentamens niet meer op de Warmonderweg werden afgenomen, maar in de sobere werkkamer in de nieuwe behuizing. | ||||||||||
[pagina 87]
| ||||||||||
Zoals tot in de jaren vijftig van de vorige eeuw gebruikelijk was, bestond het vakgebied van de hoogleraar taalkunde in de eerste plaats uit historische taalkunde, en omdat de historische taalkunde op oude teksten gebaseerd is, behoorde ook de middeleeuwse letterkunde tot zijn vakgebied. Vanaf het begin trachtte Soeteman evenwel moderne ontwikkelingen op het gebied van de taalkunde in zijn onderwijs aan de orde te stellen. Zo behandelde hij enkele jaren onder de titel ‘Fragen der Sprachbetrachtung’ nieuwe publicaties op het gebied van de taalkunde. Uit Soetemans hoorcolleges bleek dat hij jarenlang leraar en docent aan de lerarenopleiding was geweest. Zijn ervaring met leerlingen en studenten had tot gevolg dat zijn colleges zich door hun systematische opbouw en door grote helderheid onderscheidden van de weliswaar soms verrassende, maar voor de studenten vaak nauwelijks te volgen colleges van zijn collega Aler. Na het verschijnen van Noam Chomsky's Syntactic Structures in 1957 en een gastcollege van Chomsky in Leiden, was Soeteman kennelijk tot het inzicht gekomen dat de ontwikkelingen op het gebied van de moderne taalkunde zich zo ver van datgene begonnen te verwijderen wat hem tot dan toe vertrouwd was geweest, dat hij het onderwijs in de moderne taalkunde meer en meer aan zijn medewerkers overliet. Hij gaf zelf bijna alleen nog maar hoor- en werkcolleges op het gebied van de oudere letterkunde. Zijn houding tegenover de ontwikkelingen in de taalkunde komt het best tot uitdrukking in de titel van een lezing die hij in 1962 aan de School voor Taal- en Letterkunde in Den Haag heeft gehouden: Rumoer of revolutie? Veranderend taalinzicht in onze tijd.Ga naar eindnoot4. Maar hij heeft niet nagelaten zijn medewerkers en zijn studenten steeds weer aan te moedigen om zich met moderne taalkunde bezig te houden. Zo ontstonden in de loop van de tijd zes dissertaties op het gebied van de taalkundeGa naar eindnoot5. tegen vier op het gebied van de oudere letterkunde.Ga naar eindnoot6. Dit komt zo ongeveer overeen met het belang dat hij aan de beide onderdelen van zijn leeropdracht toekende. Toch heeft hij op beide terreinen onderzoek gedaan en publicaties op zijn naam staan. Hij heeft een kleine honderd boekbesprekingen het licht doen zien, zowel van boeken op het gebied van de Duitse taalkunde als op het gebied van de middeleeuwse en de moderne literatuur. Bekend is hij in vakkringen vooral geworden door het veel gebruikte overzichtswerk over de religieuze literatuur van de elfde en twaalfde eeuw. Het feit dat Soeteman als student rector van het Groninger studentencorps was geweest kondigde al zijn grote talent aan voor organisatorische | ||||||||||
[pagina 88]
| ||||||||||
en bestuurlijke activiteiten. Doordat hij, zoals gezegd, gedurende de eerste twintig jaar van het bestaan van de opleiding Duits in Leiden de enige stabiele factor was, was hij al die tijd haast ononderbroken haar voorzitter. Alleen wanneer hij op hogere posten werd geroepen droeg hij het voorzitterschap tijdelijk aan anderen over. In 1962/63 was hij prodecaan van de Faculteit der Letteren, 1963/64 decaan, in 1969/70 prorector van de universiteit, 1970/71 rector magnificus. In tientallen artikelen, niet alleen in het Leids Universiteitsblad, of Acta et Agenda, zoals het later heette, maar ook in het Leids Dagblad, Het Vaderland en het Algemeen Handelsblad heeft hij over bestuurshervorming, studenteninstroom en andere kwesties zijn standpunten uiteengezet. Ook internationaal werden zijn kwaliteiten erkend. Zo was hij van 1965 tot 1978 corresponderend lid van de wetenschappelijke raad van het Institut für Deutsche Sprache in Mannheim en in het academisch jaar 1968/69 gasthoogleraar aan de University of Texas in Austin (Texas, usa). Hij was lid van de ivg, de Internationale Vereinigung für Germanische Sprach- und Literaturwissenschaft en van het Wolfram von Eschenbach-Gesellschaft. Van 1965 tot 1989 was hij als een van de redacteuren van het internationale tijdschrift Neophilologus verantwoordelijk voor de rubriek oudere Duitse taal- en letterkunde. Officiële erkenning viel hem voor de eerste maal ten deel toen hij in 1969 de Goethe-Medaille in Gold van het Goethe-Institut in München kreeg opgespeld. Twee jaar later volgde het Große Verdienstkreuz der Bundesrepublik Deutschland en in 1976 werd hij benoemd tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. In de jaren zeventig werd de pensioneringsleeftijd van hoogleraren verlaagd van zeventig naar vijfenzestig jaar. Soeteman verkeerde in de overgangsfase nog in de positie dat hij kon kiezen: aanblijven tot zijn zeventigste of eerder met emeritaat. Omdat hij negentien jaar leraar bij het middelbaar onderwijs en negentien jaar docent aan de lerarenopleiding was geweest, uitte hij wel eens de vrees dat ook zijn hoogleraarschap negentien jaar zou gaan duren. Dat zou betekenen dat hij voor zijn vijfenzestigste zou overlijden. Toen de magische negentien eenmaal gepasseerd was, kon hij zelf het moment bepalen waarop hij met emeritaat zou gaan: het werd 1978. Bij die gelegenheid werd hem een feestbundel aangeboden met artikelen van oud-leerlingen.Ga naar eindnoot7. Wat hem deed besluiten op zijn zesenzestigste zijn ambt neer te leggen is mij niet bekend, maar een voorval dat in die dagen grote indruk op hem heeft gemaakt was het feit, | ||||||||||
[pagina 89]
| ||||||||||
dat hij op een dag de lift van het gebouw op het Schuttersveld in stapte, waar Duits op de zesde verdieping was gevestigd, en dat een studente in de lift hem niet bleek te herkennen. Het was in de jaren van de grootste instroom bij Duits. Misschien was dat het moment waarop het tot hem doordrong, dat zijn tijd voorbij was, de tijd waarin hij nog met iedere individuele student kon kennismaken en zijn of haar vorderingen in de gaten kon houden. Op een vraag naar zijn plannenGa naar eindnoot8. gaf hij destijds aan dat hij nog heel wat wetenschappelijk werk wilde doen - en dat deed hij ook, zoals uit zijn lijst van publicaties blijkt -, dat hij veel wilde gaan reizen - ook dat deed hij graag, eerst samen met zijn vrouw, na haar overlijden in 1991 samen met zijn kinderen - en dat er nog veel te lezen viel. Ook dat heeft hij tot het einde toe gedaan: toen in 1979 de dagboeken van Thomas Mann in tien delen begonnen te verschijnen, het laatste verscheen in 1995, keerde hij terug naar zijn oude liefde: Thomas Mann. Op 11 november 2005 werd hij met een opengeslagen boek dood op de bank aangetroffen.
Met Cor Soeteman is een erudiet man heengegaan, een man die in vele vergaderingen met een weloverwogen oordeel en met subtiele humor uiteenlopende standpunten wist te verzoenen. Aan zijn medewerkers gaf hij leiding op een onopvallende wijze: hij hoefde ze eigenlijk nooit te corrigeren, maar was door zijn zelfdiscipline en zijn stiptheid voor hen een voorbeeld dat ze als vanzelf trachtten na te volgen. Wie hem hebben gekend zullen hem nooit vergeten. Norbert Voorwinden | ||||||||||
[pagina 90]
| ||||||||||
Voornaamste geschriften
| ||||||||||
[pagina 91]
| ||||||||||
[Een complete bibliografie van de publicaties van de hand van C. Soeteman bevindt zich in het bezit van de Universiteitsbibliotheek Leiden en van de Opleiding Duits aan de Universiteit Leiden] |
|