Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2005-2006
(2007)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [2001- ]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 76]
| |||||||||||||||
Quirinus Ignatius Maria MokAmsterdam 25 januari 1925-Leiden 12 augustus 2005Ga naar eindnoot1.Quirinus Ignatius Maria (Kees voor zijn vrienden en collega's) Mok, die op 12 augustus 2005 op tachtigjarige leeftijd overleed, was emeritus hoogleraar in de Romaanse taal- en letterkunde in de Faculteit der Letteren van de Universiteit Leiden. Als taalkundige, romanist en vooral specialist in de Occitaanse taal en litteratuur kon hij bogen op een veelzijdige carrière. Kees Mok is geboren op 25 januari 1925 in Amsterdam en hoewel hij niet zijn hele leven in de hoofdstad heeft gewoond en gewerkt, is hij in feite toch een echte Amsterdammer en een stadsmens in hart en nieren gebleven. Hij moest ‘asfalt ruiken’, zoals hij bij menige gelegenheid plastisch placht op te merken. Na in de oorlogsjaren zijn gymnasiumopleiding in moeilijke omstandigheden te hebben voltooid, begon hij in 1947 zijn studie Frans aan de toenmalige Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam. In 1955 heeft hij met een beurs van zwo een jaar lang aan de Sorbonne kunnen studeren, nadat hij daar in het cursusjaar 1952-53 ook al een semester had gestudeerd. Kort na de afronding van zijn studie kreeg hij een aanstelling als docent in de Franse taalkunde aan de Universiteit van Amsterdam (1956) | |||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||
en in 1968 werd hij daar tot lector benoemd. Deze functie bekleedde hij tot 1971, want in dat jaar werd hij benoemd tot gewoon hoogleraar in de Romaanse taalkunde aan de Leidse universiteit, een functie die hij tot aan zijn emeritaat in 1988 heeft vervuld. Zijn eerste belangrijke wetenschappelijke studie was zijn dissertatie van 1968: Contribution à l'étude des catégories morphologiques du genre et du nombre dans le français parlé actuel (Amsterdam), waarin hij vooral beoogt aan te tonen dat het gesproken Frans zich qua genus- en numerusflexie veel sterker onderscheidt van het geschreven Frans dan veelal wordt aangenomen. Zijn promotor was prof. Anton Reichling, voor wie hij een grote bewondering had. Enkele andere wetenschappelijke publicaties gingen aan zijn proefschrift vooraf - waarvan vooral zijn studie naar het Franse prefix re- gereleveerd dient te worden (1964) -, vele andere zouden nog volgen, waarin met name morfologische topics een overheersende rol spelen. Vermeldenswaard zijn in dit verband: zijn vervolgonderzoek naar het prefix re- (1980), een studie over de actualiteit van de grammatica van Port-Royal (in zijn inaugurele rede van 1971), en studies met betrekking tot de relatieve productiviteit van affixen in het moderne Frans, en de mate waarin deze onderhevig zijn aan dubbelzinnigheid. Ook de verschijnselen variabiliteit en analogie nemen in zijn onderzoek een belangrijke plaats in. Zijn onderzoek betrof overigens niet alleen modern Frans, maar ook oudere fasen van het Frans, terwijl daarnaast de geschiedenis van de grammatica, van Ramus, via Vaugelas tot Grevisse, zijn bijzondere aandacht had. Meer semantisch georiënteerde onderwerpen die hem bezighielden betroffen onder meer de theoretische aspecten van het verschijnsel dubbelzinnigheid in taal en taalgebruik, alsmede het onderscheid tussen polysemie en homonymie (en de nogal uiteenlopende wijze waarop dit door lexicografen geïnterpreteerd wordt). Mok heeft er nooit een geheim van gemaakt dat hij het van het grootste belang achtte dat de taalonderzoeker niet uitgaat van wat hij ‘prefabtaal’ noemde, maar van authentiek taalgebruik, inclusief literair taalgebruik. Zo heeft hij bijvoorbeeld bepaalde talige aspecten van romans van de hand van Franse schrijvers als Simenon, Queneau, Ionesco, Gide en Camus uitvoerig onderzocht en beschreven. Tenslotte zullen velen die zich met het Provençaals, of liever gezegd het Occitaans, bezighouden, en meer in het bijzonder met de geschiedenis van deze taal, in ruime mate profijt hebben gehad van zijn deskundigheid op dit terrein en met name ook van zijn bij Coutinho ver- | |||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||
schenen handboek Manuel pratique de morphologie d'ancien occitan (1977). Opvallend is dat Mok in zijn latere jaren uitsluitend publicaties het licht deed zien over het Occitaans. Dit laatste is echter geen toeval. Onder alle Romaanse talen waarmee hij zich bezighield nam het Occitaans een zeer prominente plaats in. Hij deed ook regelmatig veldonderzoek in de Périgord, de Provence en in Languedoc. Ook specifieke kenmerken van literaire teksten van vooraanstaande Occitaanse schrijvers als Joan Bodon, Max Roqueta en Bernart Manciet werden in zijn onderzoek betrokken. In 1981 was Mok een van de oprichters van de inmiddels zeer bekende Association Internationale d'Études Occitanes (aiéo). Van 1984 tot 1990 was hij secretaris-generaal en van 1990 tot 1993 voorzitter van deze organisatie, die bestaat uit ongeveer 500 leden uit meer dan 25 landen. Voor een overzicht van zijn belangrijkste wetenschappelijke publicaties zij verwezen naar de bibliografie hieronder. Bijna 25 jaar lang (van 1971 tot 1994) heeft Mok deel uitgemaakt van de redactie van het tijdschrift Neophilologus, waarin hij verantwoordelijk was voor de rubriek der Romaanse taalkunde. Hij bekleedde die functie consciëntieus, kritisch en met een sterke hang naar efficiency, zoals menig (aspirant) auteur gemerkt moet hebben. Mok heeft tijdens zijn ordinariaat in Leiden de begeleiding op zich genomen van verscheidene promovendi, maar bij mijn weten hebben slechts twee van hen het gewenste eindpunt bereikt, te weten: Rosa Rachel Knorringa, Fonction phatique et tradition orale: constantes et transformations dans un chant narratif roumain, Mogos Vornicul, 1978 en Ronald Landheer, Aspects linguistiques et pragmatico-rhétoriques de l'ambiguité, 1984. Dat hij niet meer promoties heeft bewerkstelligd is stellig niet te wijten aan gebrek aan belangstelling of toewijding van zijn kant. Hij was een buitengewoon kritisch beoordelaar, maar hij liet de promovendus wel zelf het werk doen. Geen uitnodigingen dus om eens in de maand de vorderingen te komen bespreken, dat was zijn stijl niet. De promovendus mocht komen als deze weer wat interessants op papier had staan. Dan wilde hij daar graag serieus naar kijken. Eerder niet. Hij heeft er ook nooit een geheim van gemaakt dat hij promoveren op artikelen eigenlijk maar niks vond, maar hij heeft ondergetekende desondanks de vrije hand gelaten om van deze optie gebruik te maken, omdat hij er uiteindelijk ook de voordelen wel van inzag. Het onderwijs dat Kees Mok gaf stond bij zijn studenten bekend als | |||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||
zeer degelijk, gedetailleerd, en voor sommigen ook erg stimulerend. Zijn tentamens waren soms berucht, maar sloten altijd goed aan bij de aangeboden leerstof. Dat zijn colleges ook tot verdere reflectie aanzetten, moge bovendien blijken uit de vele scripties die hij heeft begeleid. Gedurende de zeventien jaar dat hij aan de Leidse Universiteit werkzaam was, heeft hij binnen de Letterenfaculteit vele functies bekleed. Zo was hij van 1978 tot 1980 lid van de Subfaculteitsraad Westerse taal- en letterkunde (wtl) en van 1981 tot 1983 voorzitter van de Subfaculteit wtl. Verder heeft hij deel uitgemaakt van verschillende benoemings-commissies en was hij van 1980 tot 1987 lid van de Commissie Leerstoelenbeleid van de Faculteit der Letteren. Ook was hij van 1972 tot 1975 en van 1980 tot 1985 voorzitter van de opleiding (toen nog ‘vakgroep’ geheten) Franse taal- en letterkunde. In al deze functies zal hij in de herinnering van velen voortleven als een doortastend pragmaticus, wars van verbalisme en vaagheden. Daarnaast is hij vanaf 1958 bijna twintig jaar lang lid dan wel voorzitter geweest van de Staatsexamencommissies Frans m.o.-a en m.o.-b. Mok was niet altijd een gemakkelijk onderhandelaar. Hij had de reputatie uiterst kritisch te zijn en nooit een blad voor de mond te nemen. Zo tegen het einde van zijn carrière kwam het ook nogal eens voor dat hij bij bepaalde voorstellen die zijn goedkeuring niet konden wegdragen dreigend placht te zeggen: ‘Als jullie niet uitkijken, dan ga ik met de vut!’ Hoeveel hem niet welgevallige voorstellen hij op die manier heeft kunnen torpederen is door de statistieken niet bijgehouden, maar het zullen er aardig wat geweest zijn, want men miste zijn kritische blik en analytische geest ongaarne. Hij kon trouwens ook op een zeer beminnelijke manier de boot afhouden. Ondergetekende herinnert zich nog de opvallende aanhef van een antwoordbrief aan enkele opstandige studenten die hij met ‘Mes chères amies’ te lijf ging. De (vrouwelijke) studenten tot wie hij zich toen richtte zullen ongetwijfeld ook gezwicht zijn voor deze charmante geste, al zal de milde ironie ervan stellig evenmin aan hun aandacht ontsnapt zijn. Een van zijn meest verrassende eigenschappen was misschien wel zijn zwak voor het Nederlandse ‘levenslied’ en het wilde dan ook nogal eens gebeuren dat hij, al dan niet na enig aandringen, op feestjes - alleen, of samen met zijn collega Ernst van Hemert - enkele fraaie staaltjes daarvan ten gehore bracht. Het zou wel eens kunnen zijn dat zo'n evenement voor menigeen de eerste indringende kennismaking was met bij- | |||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||
voorbeeld het oer-Hollandse ‘Ketelbinkie’ of met het onsterfelijke ‘Och, was ik maar...’ Hij beschikte over een droge humor en een bewonderenswaardig relativeringsvermogen. Hij hield bepaald niet van tamtam en ook zijn afscheid in 1988 wilde hij het liefst zo geruisloos mogelijk laten verlopen. Toen het collegejaar 1988-89 al een paar weken aan de gang was, vroeg een studente mij enigszins verbaasd ‘Hé, geeft professor Mok dit semester geen college?’ En toen ik antwoordde ‘ja hoor, maar alleen op 4 november’, daarmee doelend op zijn afscheidscollege, sloeg ze bijna steil achterover. Zij wist niets van een afscheid! En zij was niet de enige. Een en ander neemt niet weg dat een aantal collega's en vrienden hem niet met stille trom wilden laten vertrekken en de gelegenheid van zijn vertrek aan de universiteit hebben willen aangrijpen om hem bij wijze van hommage een afscheidsbundel aan te bieden. Het was voor ondergetekende zowel een eer als een groot genoegen om de eindredactie van deze bundel op zich te nemen.Ga naar eindnoot2. Zijn grote verdiensten voor de studie van en het onderwijs in het Frans in Nederland waren voor de Franse regering trouwens al in 1978 aanleiding om hem te honoreren met de hoge onderscheiding ‘Chevalier de la Légion d'Honneur’, een eerbetoon dat maar voor weinige niet-Fransen is weggelegd. Ook na zijn emeritaat is Mok nog jarenlang actief gebleven, vooral op het terrein van de Occitaanse taal- en letterkunde, waar hij zoals gezegd een aanzienlijke en zeer verdiende reputatie genoot, zowel binnen Nederland als in Frankrijk, evenals trouwens in vele andere landen. Sinds 1956 was Kees Mok getrouwd met Margriet Okkerman en het had dus niet veel gescheeld of Kees en Margriet hadden hun 50-jarige bruiloftsfeest kunnen vieren... Helaas heeft dat niet zo mogen zijn: de Voorzienigheid heeft de teller na 49 jaar stilgezet.
Kees Mok zal in de herinnering van velen voortleven als een markante persoonlijkheid, die zich in ons midden graag profileerde als een gewone Amsterdamse jongen die het toevallig wat verder geschopt had dan de meeste van zijn soortgenoten. Dat dit minder ‘toevallig’ was dan hij het deed voorkomen zal niemand ontgaan zijn. Ronald Landheer | |||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||
Voornaamste publicaties
| |||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||
|
|