Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2005-2006
(2007)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [2001- ]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 92]
| |||
Guido Joost van SuchtelenNaarden 6 december 1920 - Amsterdam 21 juli 2006Ga naar eindnoot1.Wie Guido van Suchtelen als volwassen mens heeft leren kennen, als beminnelijke, maar altijd wat afstandelijke, nuchtere persoonlijkheid, in zijn latere jaren vergezeld van wandelstok en alpinopet, zal zich nauwelijks kunnen voorstellen dat zijn geboorte en babytijd omgeven waren door een waas van tragische en pikante romantiek. Op 6 december 1920 kwam hij ter wereld als het liefdeskind van de destijds bekende en gewaardeerde literator en uitgever jonkheer Nicolaas Johannes van Suchtelen (Nico) en de bankiersdochter Catharina Elisabeth van der Werff (Tosa). Zijn ouders waren tentijde van de conceptie nog getrouwd met hun respectieve echtelieden Carry van Hoogstraten en Theo Op de Coul en beleefden ieder in hun eigen gezin een proces van verwijdering, dat in beide gevallen tot echtscheiding zou leiden. De roman Eva's jeugd (1925) van Nico van Suchtelen begint met een ‘voorspel’ waarin een liefdespaar, overvallen door een onweer, de nacht doorbrengt in een herberg, uit welk samenzijn een onwettig kind zal worden geboren. De schrijver heeft later gesuggereerd dat voor deze enscenering een authentieke, clandestiene ontmoeting tussen hem en Tosa model heeft gestaan en dat de Leuvenumse uitspanning ‘De Zwarte Boer’ de plaats is waar hun zoon Guido werd verwekt. Het boek heeft verder niets met Guido's jeugd te maken en is ge- | |||
[pagina 93]
| |||
baseerd op andere inspiratiebronnen, maar de genoemde passage is een mooi voorbeeld van werkelijkheid die fictie werd en Guido memoreerde dit graag, met een glimlach. De scheiding van Tosa en Theo kon op tijd voltrokken worden, die van Nico en Carry vond pas in 1921 plaats. Guido Joost werd geboren in Tosa's huis in Naarden-Bussum, waar zij nog met haar twee kinderen uit het huwelijk met Theo woonde, in afwachting van een situatie die haar met Nico zou samenbrengen. (Theo verbleef op dit moment al bij een nieuwe levensgezellin). Guido's tweede voornaam is een vernoeming naar de held (Joost) uit zijn vaders roman De stille lach (1916). Pas op zijn achttiende, naar aanleiding van zijn oproep voor militaire dienst, werd het Guido duidelijk dat hij officieel Van der Werff heette. (Hij werd overigens afgekeurd vanwege zijn vaders brochure Het recht tot dienstweigering (1934) en het gebroken geweertje dat hij droeg). Zijn eerste schooljaar had hij thuis doorgebracht onder de hoede van een gouvernante. De reden hiervoor zal niet zozeer het feit zijn geweest dat hij een lastig jongetje was, maar vooral de vraag onder welke naam hij op school moest worden ingeschreven. Een probleem dat zich blijkbaar heeft opgelost, want zijn verdere schooltijd doorliep hij als een ‘Van Suchtelen’. De genoemde oproep werd aanleiding eindelijk werk te maken van echting, wat in die tijd niet eenvoudig was, maar tenslotte toch lukte en wel in mei 1939, ‘bij akte’. Guido staat als gevolg van dit alles niet vermeld in het Adelsboek. Onderzoekers die deze bron raadplegen, treffen een onvolledig gezin aan. De reacties op Guido's onwettige geboorte waren in het verlichte, artistiek-intellectuele milieu van Nico en Tosa zeer mild, (die op Nico's scheiding kritischer). Zijn jeugd was die van een bemind en beschermd kind, dat na het huwelijk van zijn ouders in 1921, binnen vier jaar gezelschap kreeg van een broertje, Nico jr. en een zusje, Eva. De kinderen uit Nico's eerste huwelijk woonden bij hun moeder, de twee van Tosa, inmiddels pubers, maakten deel uit van het nieuwe gezin, dat zich vestigde in de dienstwoning van uitgeverij Wereldbibliotheek (toen nog Maatschappij tot Verspreiding van Goede en Goedkoope lectuur, in 1905 opgericht door Leo Simons). Nico van Suchtelen, sinds 1913 werkzaam bij deze uitgeverij, was van redacteur opgeklommen tot onderdirecteur, zou in 1925 mededirecteur worden en vanaf 1932 tot 1948 directeur. Guido's jeugd speelde zich dus af in het dorp Sloterdijk, aan het eind van de Admiraal de Ruyterweg, grenzend aan de IJpolder en de Haarlemmertrek- | |||
[pagina 94]
| |||
vaart, een landelijke omgeving die eind jaren zestig van de vorige eeuw zou moeten wijken voor de aanleg van de snelweg naar Haarlem. ‘De grote tuin achter het huis, grenzend aan de drukkerij, ademde op den duur een paradijselijke sfeer: Tosa had er een rozenprieel, Nico zijn cacteeënkas; de kinderen hielden er eigen tuintjes op na en beleefden hun avonturen in en om een zelfgebouwde hut met een toren. Het woonhuis was via een gang verbonden met de Wereldbibliotheek en hoewel de drie jongsten een grote speelkamer hadden, waar Guido een drukkerij had nagemaakt, kleine Niek een vliegveld en Eva een dorp van sigarenkistjes, scharrelden zij graag door het gebouw; het personeel liet hen met stukjes boeklinnen en papier spelen; de geur van drukinkt en smeltend lood zou de herinnering aan deze gelukkige kindertijd altijd blijven vergezellen. Op zondag mochten ze even in de directiesuite waar de bureaus, de archiefkasten en de vergadertafel stonden en ze zich alledrie een eigen plek in de erkerramen hadden toegeëigend.’Ga naar eindnoot2. Tot de vele huisvrienden van de gastvrije Van Suchtelens behoorden in deze periode de kunstschilder Georg Rueter die met zijn gezin eveneens in Sloterdijk woonde, de beeldend kunstenaar Herman Hana, de neerlandicus Henk Smeding en de schrijvers Annie Salomons, Marie Schmitz, Victor E. van Vriesland, Henriëtte Mooy en de Hongaarse balling Andreas Latzko en zijn vrouw Stella Otaroff. Laatstgenoemden behoorden met Nico van Suchtelen en vele anderen tot de intelligentsia die zich tijdens het interbellum inzette voor wereldvrede en pacifisme en hebben een belangrijke bijdrage geleverd aan de morele vorming van de kinderen van Nico en Tosa: Latzko en Van Suchtelen waren geest- en zielsverwanten in hun stellingname tegen oorlog, onderdrukking, militarisme en opkomend nazisme en gaven daaraan fel uiting in hun geschriften. Voor de voedingsbodem van Guido speelde in de jaren van zijn puberteit en adolescentie ook iets heel anders een rol: het lidmaatschap van de Nederlandse Jeugdbond van Natuurstudie van zijn twaalfde tot drieentwintigste jaar, de toegestane leeftijdstermijn. De njn, een vereniging van scholieren en studenten (opgericht in 1920), die zich ten doel stelde door middel van excursies, bijeenkomsten en zelfstudie de natuur te doorgronden, kende geen hiërarchie, geen oudere leiders en kan worden gezien als een exponent van de Vrije Jeugdbeweging, pleitbezorgster van vernieuwingsdrang, zelfopvoeding, verantwoordelijkheid en saamhorigheid. Over de Vrije Jeugdbeweging schreef Guido in 1943 samen met Jaap Kaal een brochure, die na de bevrijding werd uitgegeven door De | |||
[pagina 95]
| |||
Driehoek, 's Graveland. De njn werd ondanks de linkse, socialistische, tendens tijdens de bezettingsjaren niet verboden en telde in de jaren van Guido's deelname leden als W.F. Hermans, Dick Hillenius, Wim Klinkenberg en Ger Harmsen, die later bekende persoonlijkheden zijn geworden. Guido ontwikkelde zich tot een deskundig natuurliefhebber (die zich tot zijn voorlaatste zomer kon uitleven in het Veluwse familiehuisje, de voormalige schrijfhut van zijn vader) en vooral tot een geestdriftig vogelaar. Zelfs toen hij in zijn ouderdom hardhorend werd en hoge vogelgeluiden niet meer kon waarnemen, bleef hij in staat elke vleugelslag, elke beweging in de lucht feilloos te duiden en trok zijn blik tijdens het autorijden gevaarlijk vaak van het wegdek naar vogels-in-vlucht. In 1941 behaalde hij zijn eindexamen aan het Barlaeus Gymnasium te Amsterdam en schreef hij zich in voor de studie Nederlandse taal- en letterkunde aan de Gemeentelijke Universiteit. Het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog had een abrupt einde gemaakt aan zonnige jeugdjaren. De boeken van zijn vader werden verboden, het functioneren van de uitgeverij dreigde een heikele onderneming te worden, het ouderlijk huis bood onderdak aan joodse kinderen en aan Duitse kunstenaars, die via de Internationale Rode Hulp naar Nederland waren gevlucht. In dit antifascistische klimaat was het voor Guido vanzelfsprekend om stelling te nemen. Al tijdens zijn laatste schooljaar had hij met medescholieren geprobeerd het gymnasium te laten deelnemen aan de Februaristaking (25 en 26 februari 1941). Samen met zijn njn- en schoolvriendin, inmiddels studiegenote en geliefde, Reina Prinsen Geerligs, koos hij voor de illegaliteit. De verzetsgroep waarin zij actief waren, zou later bekend staan als cs 6. Guido laat in zijn bewaard gebleven oorlogsdagboekjes blijken dat hij zijn twijfels had over de zin van aanslagen op sommige personen en bracht dit ook later in zijn leven herhaaldelijk ter sprake. Reina was fanatieker en nam meer risico's, wat de aard van hun relatie op den duur deed veranderen. Na de liquidatie van generaal Seyffardt (de oprichter van het vrijwilligerslegioen tegen Rusland) begin februari 1943, werden represailles genomen in de vorm van razzia's op universiteiten en hogescholen en de invoering van de loyaliteitsverklaring. Guido en Reina weigerden te tekenen en blokkeerden daarmee hun studie. Aan de verplichte Arbeitseinsatz wist Guido te ontkomen door tijdelijk onder te duiken. Uit een brief | |||
[pagina 96]
| |||
van Guido aan Reina: ‘Nu bestaat er ook de kans dat de oorlog 15 jr zal duren, de tijd die ik nodig acht om een nieuw Europa te doen ontstaan. (...) 15 jaar moet de ellende duren voor al het oude, alle egoïsme uitgebrand en met wortel en al uitgeroeid is. Dan pas kan er misschien een socialisties federatief Europa hecht en vast ontstaan. Maar dan nog blijft het een experiment. Wij, jij en ik, kunnen in die strijd gebleven zijn, eveneens uitgeroeid, maar wat geeft dat? Daar hebben onze kameraden, onze kinderen nog altijd toekomst... Vind je het erg dat ik zo denk? (...) Of kun je begrijpen dat ik jou en mij uitschakel wanneer het om Europa gaat. Dat ik om zo te zeggen de eeuwen zie en poog te dóórzien, en niet me blindstaar op de angstwekkend snel ronddraaiende secondewijzer waarop nu nog vrijwel ieder braaf denkend mens zich doodstaart?’ Reina werd tijdens koerierswerk door de Duitsers gearresteerd, naar het concentratiekamp Sachsenhausen gedeporteerd en daar samen met twee andere verzetsstrijdsters op 24 november 1943 gefusilleerd. Het bericht van haar dood kwam pas in 1946. In een vraaggesprek met Rob van Olm voor zijn boek over Reina (Recht al barste de wereld, Schoorl 1998) zei Guido: ‘Na haar aanhouding ben ik maandenlang tot niets in staat geweest, ik was volledig apatisch.’ Haar ouders stelden na de oorlog een literaire prijs voor debutanten in, de Reina Prinsen Geerligsprijs, die heeft bestaan van 1947 tot 1984.
Het volgende citaat uit een brief d.d. 3 juli 1948 van Nico van Suchtelen aan de leden der Commissie van Toezicht, waarin hij meedeelt zijn functie als directeur van de Wereldbibliotheek te willen neerleggen, maakt duidelijk dat hij zijn zoon als opvolger voorstelde en geeft tevens een beeld van Guido's ontwikkeling in de jaren veertig: ‘Toen mijn zoon tijdens de oorlog zijn studie in de Nederlandse Letteren moest staken, namen wij hem - quasi als redactie-secretaris maar feitelijk als leerling voor het uitgeversbedrijf - in dienst. Als leerling stelde hij zich op de hoogte van alle technieken en werkzaamheden van de uitgevers-, drukkers- en bindersbedrijven, waarbij hij tevens de cursussen van de Grafische School volgde. Na de oorlog aanvaardde hij de functie van bedrijfsleider bij uitgeverij Het Kompas te Antwerpen, waar hij ongeveer een jaar werkzaam was. In die tussentijd verwierf hij met lof het diploma als uitgever. Thans is hij, eveneens als bedrijfsleider, werkzaam bij uitgeverij L.J. Veen in Amsterdam. U ziet dus dat hij zowel in als buiten de wb een zeer grondige opleiding heeft genoten en bovendien prak- | |||
[pagina 97]
| |||
tisch volkomen met het vak vertrouwd is. Letterkundig is hij beter ontwikkeld dan menig ander uitgever (hij vertaalde o.a. werk van Anatole France en Romain Rolland). Gegeven zijn jeugd en gemakkelijke omgang met mensen is hij zeker in staat het contact met onze auteurs te onderhouden en nieuwe relaties aan te knopen. Natuurlijk begrijpt U - ik meen er trouwens al vroeger op te hebben gezinspeeld - dat ik U deze bijzonderheden meedeel in de hoop dat Guido eens mijn ledige directeurszetel zal kunnen innemen. Ik weet echter heel goed dat U en de aandeelhouders met zulk een vaderlijke wens geen rekening hebt te houden. Maar dit risico aanvaard ik vol vertrouwen, ik ben er zeker van dat hij ook in deze nieuwe functie het bewijs zal kunnen leveren van werkelijke bekwaamheid. In elk geval hoop ik U ervan overtuigd te hebben dat door zijn aanstelling als algemeen secretaris de benoeming van een nieuwe directeur voorlopig niet noodzakelijk is.’ Uit de notulen van de jaarlijkse algemene aandeelhoudersvergadering der Wereldbibliotheek van 18 augustus 1948, blijkt dat het verzoek van Van Suchtelen niet werd ingewilligd vanwege Guido's politieke opvattingen en dat J.C. Winterink, die al enige jaren mededirecteur was, het roer mocht overnemen. Voor Guido's persoonlijke groei is het laatste oorlogsjaar een breekpunt geweest: het verzet en de daaruit voortvloeiende sympathie voor het communisme, hadden een radicalisering in hem teweeg gebracht die hem verwijderde van de zachtaardig-linkse, salon-socialistisch getinte sfeer waarin hij was opgegroeid, of zoals hij het zelf noemde, ‘het aristocratische humanisme’ van zijn vader. Zijn lidmaatschap van de cpn was daar het gevolg van. Guido bleef de partij die in het naoorlogse Amsterdam oppositie voerde en waaraan velen uit de voormalige illegaliteit deelnamen, levenslang trouw, hij heeft zijn lidmaatschap nooit opgezegd. Die trouw gold vooral het oude politieke ideaal (van voor de historische gebeurtenissen in 1956 en later) en partijgenoten met wie in de oorlogsjaren een lotsverbondenheid ontstaan was. Het heeft zijn loopbaan bij uitgeverij Wereldbibliotheek nadelig beinvloed. Vanaf 1948 was hij redactie-secretaris en productieleider, tevens redacteur van De Nieuwe Ploeg, het boekenblad van de wb, waarvoor hij vele artikelen schreef. De plaats die zijn vader hem had toegewenst heeft hij echter nooit bereikt, hoe ervaren en erudiet hij ook was. Directie en aandeelhouders hielden hem in hun greep, zelf gegrepen door het anticommunisme van de Koude Oorlogsjaren. Men beschikte over zijn bvd-rapport, waarop meerdere malen gezinspeeld werd, maar waarin hijzelf | |||
[pagina 98]
| |||
nooit inzage heeft gehad. Wel moet hierbij worden aangetekend dat een dreigend ontslag in deze periode werd verijdeld door de toenmalige president-commissaris van de uitgeverij, Marius Reinalda (de vader van Leo Reinalda, die Winterink als directeur zou opvolgen), die van mening was dat een politieke overtuiging daar geen reden voor mocht zijn. Er ontstond een spanningsveld waarin Guido tenslotte niet goed meer kon functioneren. In 1971 werd hij op medische gronden van vooral psychische aard volledig afgekeurd en viel hem een pensioen ten deel dat niet meer dan een grijpstuiver was, maar gelukkig later kon worden aangevuld met een verzetspensioen. (Saillant détail: zijn moeder heeft als weduwe van Nico van Suchtelen - gedurende vijfendertig jaar onmiskenbaar een van de belangrijkste pijlers van de uitgeverij - geen enkel pensioen ontvangen in de weinige jaren die haar nog restten. Een pensioenregeling was in die dagen nog genadebrood.)
Op 28 mei 1947 trad Guido in het huwelijk met Everdina Cornelia van Hall (Didi), de oudste van de twee dochters van de beeldhouwer Frits van Hall en de schilderes Jeanne Brandsma. Het gezin woonde in de pastorie van het Nederlands Hervormde kerkje aan de Spaarndammerdijk. De families kenden elkaar weliswaar oppervlakkig als dorpsgenoten, maar onderhielden geen nauw contact. Het terugbrengen van een geleende trekzaag echter, bracht Guido en Didi bij elkaar. Zoals het gezin van Suchtelen gebukt ging onder het verdriet over in de oorlog omgekomen dierbaren, had ook het gezin van Hall een zware last van oorlogsleed te dragen. Didi's vader was als lid van de beweging die bekend staat als ‘het kunstenaarsverzet’ in handen gevallen van de Duitsers en gedeporteerd. Tijdens de dodenmarsen die volgden op de ontruiming van Auschwitz, het laatste kamp waar hij verbleef, werd hij op 18 januari 1945 door een ss-er gefusilleerd. Het bericht bereikte de familie pas een half jaar later. De band die tussen hen ontstond, zal mede gevoed zijn door herkenning, gedeelde pijn en troost en groeide uit tot een levenskameraadschap van bijna zestig jaar. Tussen 1949 en 1952 werden drie kinderen geboren: Vera (vernoemd naar Guido's jonggestorven halfzusje uit zijn vaders eerste huwelijk), Warwara (die een Russische naam kreeg, zoals vaker voorkwam onder cpn-ers) en Frits (vernoemd naar Didi's vader.) Het gezin vestigde zich in de Amsterdamse buurt Watergraafsmeer. Behalve levensgezellin en moeder van zijn kinderen, is Didi tot aan Guido's dood ook een geestverwante geweest die hem terzijde stond bij het werk. Zij had | |||
[pagina 99]
| |||
Franse taal- en letterkunde gestudeerd, corrigeerde zijn vertalingen en leverde vele bijdragen aan Vrede, het orgaan van de Nederlandse Vredesraad, waarvan Guido redacteur was (van 1950 tot 1967) en waarin hijzelf publiceerde onder het pseudoniem Publius. Tijdens congressen en conferenties droeg zij bij als tolk. In 1973 werd Guido door een vriend, de wetenschappelijk vertaler Dick Kolthoff, betrokken bij de Belgisch Limburgse uitgeverij Heideland, die in samenwerking met Larousse de Grote Larousse Encyclopedie voor het Nederlandse publiek bewerkte. Hij werd aangesteld als lid van de redactieraad, corrector van Franstalige Belgische auteurs die het Nederlands niet voldoende beheersten, schreef ruim vijfhonderd lemmata over Vlaamse en Nederlandse letterkundigen en verzorgde de pagina Vondel. Werk dat bij zijn kwaliteiten paste en hem plezier en voldoening gaf. Hoewel hij zich dus al jong verwijderd had van het politieke klimaat van zijn vader en het niet gemakkelijk voor hem is geweest zich als zoon van een invloedrijk literator een eigen identiteit te verwerven, ligt het zwaartepunt van zijn activiteiten in de tweede helft van zijn leven toch weer in de sfeer van zijn vaders belangstelling voor Frederik van Eeden en Spinoza en is hij daarmee evident in zijn voetsporen getreden. Aan het behoud en de voortzetting van het geestelijk erfgoed van deze twee markante figuren heeft Guido op zeer persoonlijke wijze bijgedragen. Aan het ‘Frederik van Eeden Genootschap’, waarvan zijn vader in 1934 medeoprichter was, heeft hij tot 1998 meegewerkt als redacteur, bestuurslid, penningmeester en schrijver van spitsvondige, verrassende artikelen voor de Mededelingen, het orgaan van het genootschap. Meer dan van Van Eeden was hij echter een adept van Spinoza. Hij bezorgde de herziene uitgave van zijn vaders Ethica-vertaling (Amsterdam 1979) en schreef voorlichtende en verklarende artikelen die bijdroegen aan de ontmanteling van de romantische mythevorming over Spinoza's leven en de huizen waarin hij woonde. Voor zijn ‘Ter inleiding’ van het Spinozanummer Bzzlletin 121 (december 1984) gebruikte hij als pseudoniem Th. van Berkel jr., een variant op de schuilnaam waarvan zijn vader zich een enkele keer bediende. Samen met Jan V. Meininger publiceerde hij een studie over Spinoza's leermeester Franciscus van den Enden, Liever met wercken, als met woorden (Weesp 1980). Guido's afscheid als secretaris van de Vereniging Het Spinozahuis, na drieëndertig jaar, werd groots gevierd op 20 mei 1989 en leverde twee artikelen op van respectievelijk Cornelis de Deugd en Roger Henrard in Mededelingen vanwege het | |||
[pagina 100]
| |||
Spinozahuis 61, die een prachtig, nagenoeg volledig beeld geven van wat hij tot dan toe verricht had. Meer nog dan publicist is Guido, dankzij een heldere geest en een fenomenaal geheugen, tot in zijn laatste jaar adviseur en vraagbaak voor anderen geweest wat zijn belangstellingsvelden betreft. Ook de band met de Wereldbibliotheek werd in die context weer hersteld. Ter gelegenheid van het eeuwfeest van de uitgeverij werd in januari 2006 de door hem vertaalde eenakter Ik heb mij laten scheren van Schiller opgevoerd. Hoe Spinoza's leer in Guido's latere leven doorwerkte is moeilijk te doorgronden, maar voor zijn naasten was het waarneembaar dat hij in tijden van tegenslag en groot verdriet (de dood van zijn dochter Vera in 1992) en in zijn ouderdom die gepaard ging met zware gezondheidsproblemen en ongemakken, deze leer als een krachtbron ervoer. Hij heeft zich zo goed als mogelijk voorbereid op zijn levenseinde en gewild dat boven zijn overlijdensbericht Aequa Mente zou staan, de wapenspreuk van het voorgeslacht en het levensmotto van zijn vader. Aequa Mente dat vertaald kan worden als gelijkmoedig, maar dat volgens Guido zelf geïnterpreteerd moet worden als het stréven naar gelijkmoedigheid. Het streven dat zijn levenshouding vorm gaf. Esther Blom | |||
Voornaamste geschriftenEen ‘Lijst van Spinoza publikaties van G. van Suchtelen’ is opgenomen in de Mededelingen vanwege het Spinozahuis 61 (1990), p. 21-22. | |||
[pagina 101]
| |||
De belangrijkste titels daarvan zijn:
|
|