Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2005-2006
(2007)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [2001- ]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 60]
| ||||
Jan Pieter JanzenOosterbierum 9 april 1945 - Goutum 21 juli 2005Jan Pieter Janzen was de jongste uit een gezin van vier kinderen. Voor zijn vader was geen plaats geweest op de familieboerderij in Oosterbierum; hij werd inseminator bij een K.I.bedrijf en verhuisde naar Tzummarum. Daar groeide jpj, zoals hij later bekend zou worden, op tussen de akkers en het vee. Na de christelijke mulo in Franeker stroomde hij door naar de Rijks-h.b.s. in Harlingen. De overgang van Franeker naar Harlingen onderging hij ‘als een ware cultuurschok’. Er was nauwelijks een woord Fries bij in en rond de lessen en ze begonnen en eindigden zomaar, zonder gebed. ‘En dan de nieuwe, openbare kijk op de historie... Die van de Franse Revolutie bijvoorbeeld, waarvan ik meende te weten dat het een volslagen goddeloos en rampzalig fenomeen was’.Ga naar eindnoot+ Na het eindexamen h.b.s.-a in 1963 ging hij geschiedenis studeren in Groningen. Wie in Groningen de m.o.-opleiding met goed resultaat volgde, kon na een cursus Latijn instromen bij de universiteit. Hier voelde Janzen zich spoedig thuis. In het Instituut voor Geschiedenis stond hij op de bres voor medezeggenschap van studenten. Zijn kritiek uitte hij bij voorkeur en het scherpst op papier. De hoogleraar E.H. Waterbolk merkte eens op over de student Janzen dat hij in de omgang zo'n aardige jongen was. Maar als hij de pen ter hand nam, dan was het ‘of de | ||||
[pagina 61]
| ||||
duivel in hem was gevaren’. Janzen was medeoprichter van de Groniek, een nog steeds bestaand historisch tijdschrift. In 1971 deed hij doctoraal examen. Janzen werd stafmedewerker bij de Fryske Kultuerried (Friese Cultuurraad). Die semi-ambtelijke instelling had tot taak het bevorderen van de cultuur in het algemeen en de Friese cultuur in het bijzonder. Janzen kwam op de afdeling vormings- en ontwikkelingswerk, waar het Fries een geringe rol bleek te spelen. Jpj vond dat hij zich met deze baan niet kon permitteren niets te weten van wat er in Friesland leefde. Hij abonneerde zich op alle Friese tijdschriften en leerde Fries schrijven. Zo raakte hij betrokken bij It Skriuwersboun (Bond van Friese schrijvers). Onder het pseudoniem d.e. mus hervatte hij in het literaire tijdschrift Alternatyf de activiteit uit zijn studententijd: het schrijven van kritische stukjes, maar nu in het Fries. Het pseudoniem ontleende hij aan die periode: het studentenblad Der Clercke Cronike had hem ‘de mus jp’ genoemd. Van het nogal abstracte werk bij de cultuurraad zag hij te weinig resultaat. In 1974 werd Janzen leraar geschiedenis aan de Stedelijke Scholengemeenschap in Leeuwarden. Met de overgang in een nog groter geheel, eerst De Delta, later het Piter Jelles college, genoemd naar de dichter Pieter Jelles Troelstra, werd ook Janzens lesgebied vergroot met maatschappijleer en ten slotte met culturele en kunstzinnige vorming. Het leraarschap bleek zijn grote liefde te zijn, en een blijvende, ondanks de niet altijd door hem toegejuichte vernieuwingen. Hij werd gewaardeerd door de collega's en was geliefd bij zijn leerlingen. Voor de laatsten toonde hij bij vele gelegenheden zijn belangstelling. Over allerlei aspecten van het leraarschap heeft hij geschreven. Voordat hij als leraar begon, legde hij in Groniek al zijn ervaring als hospitant vast. Het was niet de laatste keer dat hij via een enquête zocht naar wat de leerlingen verwachtten van de geschiedenis en van hem. Blijvend thema in zijn stukjes was de vermeende achteruitgang van de belangstelling en de capaciteiten van de jeugd. Alle stukjes over het onderwijs zijn terug te vinden in drie door hem zelf uitgegeven bundeltjes: bij het afscheid van een atheneumklas in 1989, toen hij vijfentwintig jaar voor de klas stond en in een afscheidsbundeltje in mei 2005, Het is mooi geweest. Jarenlang zag jpj toe op en schreef hij in het leerlingenblad. Zijn bijdragen aan het personeelsblad maakten het tot meer dan een mededelingenblad. Veel collega's begonnen met het lezen bij zijn rubriek. Blijvend is zijn liefde voor het leraarschap en het onderwijs vastgelegd in het | ||||
[pagina 62]
| ||||
door hem geschreven herdenkingsboek van zijn school. Niet alleen door zijn vakmanschap werd de moeilijke materie aangenaam lees- en kijkbaar. Zonder het plezier dat de auteur aan lesgeven en zijn leerlingen beleefde, zou dit boek nooit zo geworden zijn. Janzen was niet alleen leraar geschiedenis, hij bleef ook historicus. Zo schreef hij een artikel over W. Schermerhorn en J.G. Suurhoff. Ook leverde hij een bijdrage aan De geschiedenis van Friesland. Die betrof de politiek en het bestuur van na 1917. Twee andere auteurs zouden eerst over de tijd ervóór schrijven. Alleen Janzen was op tijd, voor de anderen. Daardoor gaf hij structuur aan voor de hoofdstukken van de anderen. De Duitse bezettingstijd had zijn voortdurende aandacht. Het eerste blijk daarvan is zijn bijdrage in een in 1986 verschenen bundel Tussen Goed en Fout. Deze ‘De oorlog in Friesland te boek’ noemde hij bescheiden een impressie van de geschiedschrijving over bezetting en bevrijding met (tussen haakjes) een uitstapje naar de Friese literatuur. Deze bijdrage zou het begin blijken te zijn van een lange reeks beschouwingen die hij over dit onderwerp schreef. Het thema bleek zo onuitputtelijk dat hij in 1996 een reeks artikelen de titel gaf ‘De oarloch en gjin ein’ (Er komt geen einde aan de oorlog). De meeste van de beschouwingen over de oorlog verschenen in De Strikel (1958-1995). De lang anoniem gebleven d.e. mus was in 1974 overgehaald de rubriek van Freark Dam in dit maandblad voor Friese cultuur over te nemen. Janzen werd mederedacteur en bleef medewerker en chroniqueur tot de opheffing van het blad. Twintig jaar met de pen in aanslag, kritisch, relativerend, maar soms ook scherp en in de roos. Janzen toonde zich meestal een nuchtere buitenstaander, maar een enkele maal betrok hij de lezer bij zijn diepste gevoelens. Dit was zeker het geval in het voor hem verschrikkelijke jaar 1991. Toen ging zijn vrouw - voor hem geheel onverwacht - bij hem weg en beëindigde zijn oudste zoon, om een nooit bekend geworden reden, zijn leven. Na enige tijd trof hij de vrouw voor zijn verdere leven en maakte hij de lezers deelgenoot van zijn nieuwe geluk. Na de opheffing van De Strikel verschenen soortgelijke ‘Biten en brokken’ in Trotwaer (1969-). Van dit literaire tijdschrift werd hij in 1996 redacteur, hoewel hij nooit een gedicht of een verhaal had geschreven. Twee jaar later werd hij eindredacteur. Met zijn komst begon Trotwaer langzamerhand van karakter te veranderen. Er kwamen Nederlandstalige bijdragen in en er was aandacht voor beeldende kunst en andere niet-li- | ||||
[pagina 63]
| ||||
teraire onderwerpen als muziek, toneel en de media. Bovendien werd het blad luchtiger van toon. De provincie steunde de ontwikkeling naar een algemeen cultureel opinieblad van harte. Het werd De Moanne, met Trotwaer als apart literair katern. Ruim een jaar was Janzen eindredacteur. Hij bedankte voor deze tijdrovende nevenwerkzaamheid toen de uitgever achteraf een goedkoper iemand wilde. Het typeert Janzen dat het conflict met de uitgever voor hem geen reden was zijn bijdragen aan het maandblad te staken. Hij had nu tijd voor het schrijven van een veertiendaagse rubriek in de Leeuwarder Courant, lân.see (land-zee). Hierin maakte hij kanttekeningen bij opmerkelijke nieuwsfeiten uit de wereld van geschiedenis, cultuur, politiek en media. De stukjes verschenen van 31 oktober 2003 tot met 22 april 2005. Besturen had Janzens belangstelling niet zozeer. Hij hield meer van stimuleren, aansturen en praktisch bezig zijn. Hij herkende jong talent op zijn school en moedigde het aan. Het leiden van discussies of een symposium ging hem, ongeacht de aard van de deelnemers, goed af. Bijna vijf jaar (1989-1994) verzorgde hij voor Omrop Fryslân het radioprogramma Kronyk. Hiervoor zocht hij in het geluidsarchief opnamen van 1946 af en presenteerde die in een historisch kader. Hoewel schrijven en ‘blaadjes maken’ op de eerste plaats kwamen, vervulde hij ook een aantal functies in de Friese culturele wereld. Hij was, van 1979 af, zes jaar redactiesecretaris van de Vrije Fries, het jaarboek van het Koninklijk Fries Genootschap. In deze tijd werd het mij duidelijk dat een langdurig bezig zijn als intermediair hem niet zo beviel. Janzen was bestuurslid van het Skriuwersboun en van het Fries Letterkundig Museum en Documentatiecentrum. Ook maakte hij deel uit van de jury van de (literaire) Gysbert Japicxprijs en was hij benoemd tot lid van de Fryske Akademy. Toen Jan Pieter Janzen met zijn rubriek in de Leeuwarder Courant begon, was hem bekend dat hij niet lang meer te leven had. Hij ging zoveel en zo lang mogelijk door met lesgeven. Totdat zijn rechterhand ineens een woord niet meer op het bord kon zetten. De rubriek lân.see werd slechts één keer onderbroken. Op zijn plaats deed zijn vrouw - op 25 maart 2005 - verslag van zijn ziekte. Twee weken later was hij weer terug, zij het niet voor lang. Het afscheidsbundeltje voor zijn leerlingen en collega's, Het is mooi geweest, kon Janzen zelf niet meer uitreiken. Via het aan zijn vrouw gedicteerde voorwoord nam hij afscheid. | ||||
[pagina 64]
| ||||
In 2001 verscheen de bundel En gjin ein. Stikken en stikjes 1972-2000, een verzameling artikelen uit allerlei bladen en tijdschriften. De beschouwingen zijn nog steeds goed leesbaar, begrijpelijk en helder. Met de titel verwees Janzen naar zijn serie artikelen over de verwerking van de oorlog. Maar er was volgens hem meer waar geen einde aan kwam. ‘Om met Obe Postma te spreken, zo besluit hij zijn voorwoord: 't Hat west, it is; it stiet beskreaun’. J.J. Huizinga | ||||
Voornaamste geschriften
|
|