Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2004-2005
(2006)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [2001- ]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 100]
| ||||||||||||||||||||
Leeuwarden 12 februari 1910 - Wageningen 27 september 2004Tot het laatst toe heeft hij doorgewerkt, ondanks een hersenbloeding in 2002, gevolgd door bloedarmoede die enige transfusies nodig maakte. Maar hij hoopte vurig zijn laatste boek nog te kunnen voltooien waarvoor hij de titel Vallende bladeren in de herfst had bedacht. Het was bedoeld als een hommage aan zijn vrouw Koos, met wie hij in 1939, vijfenzestig jaar daarvoor, verloofd was en in 1941 getrouwd en die hem altijd in zijn wetenschappelijk werk heeft gesteund en op studiereizen mee ging. En het is gelukt, op haar verjaardag, 8 september, kreeg zij het eerste exemplaar. De overige exemplaren van de oplage van vijfenzeventig werden verspreid onder familie en vrienden. Vallende bladeren in de herfst bevat een aantal opstellen over episodes uit het leven van Bernard en Koos, zoals hun verblijf in Chicago in 1968 en hun reis door Guatemala in 1981. Maar er staan ook verhalen in over daarvoor, hoe het bij Bernard thuis was en over een fietstocht naar Oberammergau in 1934. Het boek vormt daarmee een zeer persoonlijke aanvulling op Leven met het verleden, een in 1998 verschenen autobiografie die hij niet zo wilde noemen maar aanduidde als ‘een poging om orde te scheppen in een onoverzichtelijk conglomeraat van schrifturen, dat lang- | ||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| ||||||||||||||||||||
zamerhand is ontstaan in de bijna zestig jaar van activiteiten op historisch gebied’.Ga naar eind1 Deze documentatie van zijn leven maakt het de biograaf wel gemakkelijk, maar wie hem zoals ik, zijn tweede opvolger in Wageningen, van nabij heeft gekend, ziet er ook heel goed de beperkingen van. Zo zijn de boeken veel te dun om een zo rijke en veelzijdige wetenschappelijke carrière goed tot zijn recht te laten komen. Hoewel Bernard Slicher van Bath één van de beroemdste Nederlandse historici van de twintigste eeuw is geweest, was hij een bescheiden persoon, die er absoluut niet toe kon komen om zelf zijn verdiensten uitgebreid te belichten. De feitelijkheid die uit zijn relaas spreekt, behalve wanneer zijn echtgenote of vrienden in beeld komen, verhult dat hij een hartelijke, uitermate belangstellende man was, met een spirituele conversatie. Het lange leven van Slicher van Bath, hij is 94 jaar oud geworden, is wetenschappelijk gezien in drie periodes te verdelen: in de eerste periode, die grofweg liep van zijn afstuderen tot midden jaren 1960 heeft hij, startend in de Middeleeuwen, een nieuwe vorm van agrarische geschiedenis gecreëerd, met een sterke kwantitatieve en regionale basis en een uitzonderlijk langetermijnperspectief. Daarna heeft hij zich in Amerika laten inspireren om als een pleitbezorger op te treden van de cliometrie of New economic history. En toen hij al zestig was, heeft hij zich met hart en ziel gestort op de geschiedenis van Latijns Amerika. Aan deze brede wetenschappelijke activiteiten ligt een basisvorming ten grondslag die eerder verbrokkeld dan breed is te noemen. Doordat Slichers vader beroepsmilitair was, werd er voortdurend verhuisd. Zo heeft hij op school gezeten in Kampen, Vlissingen, Nieuwvliet, Amersfoort, Groningen, Tilburg en weer in Groningen. Daarvoor had hij ook al in Leeuwarden, Den Haag, Wageningen, Enschede, Amsterdam, Harderwijk en Aalten gewoond.Ga naar eind2 Maar wellicht heeft deze voortdurende verandering van horizon er ook voor gezorgd dat hij in zijn wetenschapsbeoefening zo gemakkelijk van perspectief kon wisselen. De hbs werd in Tilburg gestart en vervolgd in Groningen. In Groningen werd wel veel binnen de stad verhuisd maar hij kon er de hbs afmaken. Daar had hij geschiedenisles van jhr. P.J. van Winter, de latere Groningse hoogleraar, die hem stimuleerde om geschiedenis te gaan studeren. Daarvoor was echter een staatsexamen Latijn en Grieks nodig, waarvan het behalen hem drie jaar kostte, zodat hij pas op zijn twintigste aan de Rijksuniversiteit Groningen kon beginnen. Daar doceerde op dat moment I.H. Gosses, die | ||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| ||||||||||||||||||||
zich vooral op de Middeleeuwen richtte. Bernard volgde hem daarin na, maar dan in Utrecht, waar hij in 1933, na het behalen van zijn kandidaatsexamen zijn studie vervolgde. Zijn moeder was twee jaar daarvoor overleden, zijn vader had een nierziekte en verwachtte in Bilthoven een drogere, gezonder omgeving te vinden. Zijn voornaamste decent in Utrecht was de beroemde mediëvist Oppermann, die hem met Duitse Gründlichkeit het vak leerde. Na zijn afstuderen in 1936 werd Slicher assistant bij hem. Hij bleef dat tot 1942, zij het dat hij tussentijds één jaar als volontair werkte aan het Rijksarchief in Gelderland. Hij zag zijn toekomst als archivaris, niet als leraar, maar er waren geen banen voorhanden. In 1942 kreeg hij zoveel last van de pro-Duitse instelling van Oppermann dat hij ontslag nam. Alle tijd werd nu aan promotieonderzoek besteed, dat bestond uit een tamelijk institutionele geschiedschrijving van nederzettingen in Oost-Nederland, die vooral gericht was op eigendomsverhoudingen en sociale organisatie. Jan Romein, die inmiddels was ondergedoken, trad als promotor op. De promotie op de tweedelige dissertatie Mensch en land in de middeleeuwen vond meteen na de oorlog plaats, in november 1945, en is vooral bekend geworden omdat een aantal zaken tot mythen werden verklaard, zoals de Saksische afkomst van de Oost-Nederlanders. In 1946 werd Bernard Slicher van Bath eerst chartermeester van het Gelders archief, maar hij werd nog hetzelfde jaar benoemd tot rijksarchivaris in Overijssel. Het archiefgebouw was toen nog de Sassenpoort, waar hij eens hachelijke momenten heeft doorgebracht, hoog hangend aan een stang, terwijl de trap onder hem was weggegleden. Daar begon hij tussen de inventarisaties door aan een boek dat in 1957 zou verschijnen onder de titel Een samenleving onder spanning. Geschiedenis van het platteland in Overijssel. Dit boek was voor Nederland compleet nieuw. Het hanteerde een malthusiaans perspectief van het spanningsveld tussen bevolkingsgroei en de groei van de productie en combineerde deze demografischeconomische insteek met politieke, sociale en culturele aspecten (materieel en mentaal). Daarmee werd het boek een specimen van integrale geschiedschrijving volgens het stramien van de Ecole des Annales, zij het dan dat Slicher onafhankelijk van de historici van deze school op deze benadering was gekomen, want de grote regionale studies van de Annalescoryfeeën, zoals Goubert, moesten nog verschijnen. Een samenleving onder spanning werd voltooid in een academische om- | ||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| ||||||||||||||||||||
geving, want al in 1948 werd Slicher benoemd tot hoogleraar in de economische en sociale geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen. Daar werd een nieuwe Economische Faculteit opgezet, die gekenmerkt zou worden door een sterke agrarische inslag en een breed scala aan verwante wetenschappen. In 1949 kwam daar een aanstelling voor één dag per week bij als buitengewoon hoogleraar in de agrarische geschiedenis aan de Landbouwhogeschool in Wageningen. In 1956 werd Groningen volledig ingeruild voor Wageningen. In Groningen kwam van het agrarisch karakter van de faculteit niet veel terecht. Men wilde geen ‘boerenuniversiteit’ worden en de economen namen steeds meer afstand van de historici, de geografen (prof. H.J. Keuning c.s.) en de sociologen (prof. P.J. Bouman c.s.). Bovendien wilde P.J. van Winter niet dat de studenten in de geschiedenis college van Slicher kregen, omdat hij zichzelf expert in de economische geschiedenis vond. In Wageningen daarentegen werd nauw samengewerkt met de agrarisch socioloog prof.dr. E.W. Hofstee en werd door het bestuur vastgesteld dat Slicher bij zijn komst een staf zou krijgen waarin historische, economische, sociologische en landbouwkundige expertise zou worden gebundeld, ondersteund door een documentalist, terwijl ook nog een landbouwkundig museum zou worden ingericht.Ga naar eind3 Bernard en Koos verhuisden van de Groningse Kamplaan naar het einde van de Generaal Foulkeslaan, bovenop de Wageningse berg, waar ze samen altijd zijn blijven wonen, al hebben ze er nog wel vijftien jaar een molen in Rhenen bij gehuurd als buitenhuis en ontvangstruimte. In Wageningen vierde Slicher van Bath zijn grote triomfen. Het begon met de Agrarische geschiedenis van West-Europa 500-1850. Dit handboek verscheen in 1960 en toont weer het perspectief van het demografischeconomische spanningsveld, dat in vele dimensies is uitgewerkt, met ruime aandacht voor kwantitatieve gegevens over oogstopbrengsten, lonen en prijzen, maar ook voor agrarische technieken gericht op productieverhoging en voor de wijze waarop de agrarische samenleving georganiseerd was. Het boek werd een bestseller, mede door de uitgave als Aulapocket. Het werd vertaald in het Engels, Japans, Italiaans, Spaans en Portugees. Daarnaast werden de a.a.g.-bijdragen op de rails gezet, uitgegeven door de Afdeling Agrarische Geschiedenis te Wageningen. Aanvankelijk was het een reeks overdrukken, maar vanaf het achtste nummer werd het een in aantal en volume fors uitdijende reeks die het inmiddels al tot 42 delen heeft gebracht. Eigenlijk ging het hier om een noodsprong. Omdat | ||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| ||||||||||||||||||||
gerenommeerde tijdschriften de met veel formules en statistieken gelardeerde kwantitatieve stukken van Slicher en zijn medewerkers niet wilden publiceren, moest er een eigen orgaan gecreëerd worden. Maar door de kwaliteit van de bijdragen en het feit dat de bijdragen op kosten van de Landbouwhogeschool over de hele wereld verspreid werden, gingen de blauw-witte delen een prestigieuze reeks vormen, waarin iedereen wel wilde publiceren. Ook de dissertaties van Slichers medewerkers droegen bij aan de faam van wat sindsdien wel de Wageningse school is genoemd. Het waren over het algemeen forse studies over bepaalde regio's, pendanten van Samenleving onder spanning en opgezet volgens het stramien van de Ecole des Annales, maar wel verschillend van elkaar omdat binnen de integraliteit verschillende aspecten extra werden uitgelicht.Ga naar eind4 Maar Slicher was inmiddels al een andere richting ingeslagen. Van de kwantitatieve agrarische geschiedenis schoof hij op naar de kwantitatieve economische en sociale geschiedenis in het algemeen, waarbij hij zowel op zoek ging naar nieuwe methoden als naar nieuwe theorieën. Zo zette hij zijn tanden in de theorie van de sociale stratificatie, waarbij hij en passant een driedimensionaal model voor de reconstructie van sociale structuren operationeel trachtte te maken.Ga naar eind5 En hij introduceerde de New Economic History in Nederland.Ga naar eind6 Met deze kwantitatieve, modelmatige geschiedenis had hij kennisgemaakt tijdens een verblijf van enkele maanden aan de universiteit van Chicago in 1968, waar toen onder meer Robert William Fogel doceerde. Een volledig adept van de New Economic History is hij echter nooit geworden. Als voorzitter van het Nederlands Historisch Genootschap, een functie die hij bekleed heeft van 1974 tot 1979, hield hij in 1976 een jaarrede. Daarin demonstreerde hij de beperkingen van de kwantitatieve methode in de geschiedenis, die bijvoorbeeld met allerlei modellen en formules over de slavernij kwam maar volstrekt voorbijging aan het morele probleem van de slavernij, terwijl bij een kwantitatieve aanpak van migratie de motieven onderbelicht bleven.Ga naar eind7 Het bracht hem in een pittige discussie met zijn Groningse opvolger en vriend Han Baudet en diens medewerker J.W. Drukker.Ga naar eind8 Toen Slicher terugkwam uit Chicago, bleek wat toen de democratisering werd genoemd, ook zijn instituut te hebben bereikt. Hij en sommige van zijn medewerkers waren elkaar ontgroeid. Hij zag weinig meerwaarde in nieuwe regionale onderzoeken in Nederland, terwijl zij juist dissertaties aan het afronden waren die in hun perceptie behoorlijk zouden | ||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| ||||||||||||||||||||
inslaan en hun de hoogleraarsposities moesten opleveren waar zij recht op hadden. Er ontstond een ongemakkelijke situatie, de stimulerende samenwerking stokte en er ontwikkelde zich een drie jaar durend slepend conflict waarin de tegenstellingen steeds grimmiger werden, waarbij overigens een lange reis naar Zuid-Amerika in 1971 voor een adempauze zorgde. In 1972 nam Bernard ontslag. Hij was toen tweeënzestig jaar oud. Tegenwoordig is dat een leeftijd om met pensioen te gaan, maar toentertijd gingen de hoogleraren nog tot hun zeventigste door. Uitkomst bood het Interuniversitair Centrum voor Studie en Documentatie van Latijns Amerika, het cedla in Amsterdam. Hij heeft daar een heel plezierige en zelfs gelukkige periode gehad. In zijn egodocumenten besteedt hij er dan ook relatief veel aandacht aan. De overstap naar de geschiedenis van Latijns Amerika wordt daarbij als een vanzelfsprekende wending gebracht, die al in 1951 in zicht kwam toen hij zijn Groningse studenten op hun verzoek een college over dat Latijns Amerika aanbood. Ook zijn vele gesprekken met zijn buurman R. van Lier, hoogleraar in de niet-westerse sociologie, bevorderden deze belangstelling, alsmede werkstukken van Wageningse studenten, die weinig perspectieven meer zagen in Indonesië en andere werkterreinen zochten. Ook hier werd weer gekozen voor een integrale aanpak. Daarbij was hij van mening dat de culturele factor, zo van belang bij de ontmoeting van twee werelden, extra aandacht moest krijgen. Daartoe werd samenwerking gezocht met Adriaan van Oss, die een tijd in Guatemala heeft gewoond, waar het echtpaar Slicher hem en zijn vrouw bezochten. Zij hadden een innige band. Wellicht werden Adriaan en zijn vrouw een beetje beschouwd als de kinderen die zij zelf niet hebben gekregen. In 1984 overleed Van Oss plotseling en werd het handboekproject dat zij samen hadden opgezet, gestaakt. Wel was al in 1978 een aantal artikelen gebundeld, die zij deels samen geschreven hadden, in Geschiedenis van maatschappij en cultuur. Een bundeling van artikelen, maar dan van Slicher alleen, vormde ook Indianen en Spanjaarden uit 1989. Zoals de titel al aangeeft, was Slicher vooral geïnteresseerd in de weinig bekende periode waarin het koloniale regime vorm en structuur kreeg, volgend op de overvloedig gedocumenteerde veroveringsjaren. In 1975 ging Slicher met pensioen als directeur van het cedla, maar hij kreeg toen meteen in Leiden een bijzonder hoogleraarschap in de Latijns-Amerikaanse geschiedenis, dat hij tot 1981 vervuld heeft. Daarna | ||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| ||||||||||||||||||||
zat hij nog tot 1983 in Nijmegen op de roulerende Rogier-leerstoel, waar hij eveneens over Latijns Amerika doceerde. Hij was toen al lang bezig met zijn magnum opus over de Latijns-Amerikaanse geschiedenis: Latijns Amerika 1493-1820. Auteurs, verhalen en lezers, dat in 1998 verscheen. Voor dit boek, dat getuigt van grote eruditie en speurzin, werden 2642 geschriften gerubriceerd en geëvalueerd. Het boek is veel meer dan een historiografisch overzicht omdat het laat zien hoe zich in de tijd verschillende tradities hebben gevormd, welke onderwerpen veel en weinig aandacht kregen en hoe de geschiedschrijving vanuit het gebied zelf zich verhield tot elders geproduceerde studies. Ook hier ontvouwde hij weer zijn persoonlijke kwaliteiten: gedegen bronnenkritiek gecombineerd met originele vragen en invalshoeken, alsmede het vermogen ogenschijnlijk ongelijksoortige zaken op kwantitatieve en kwalitatieve wijze met elkaar te verbinden. Aan erkenning heeft het hem niet ontbroken. Hij was een veel gevraagd deelnemer aan prestigieuze buitenlandse congressen, zoals het jaarlijkse congres van Prato, waar Fernand Braudel de scepter zwaaide. Hij was ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw en lid van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen. Ook ontving hij een eredoctoraat van de Vrije Universiteit van Brussel. In 1974 kreeg hij de Prijs voor Meesterschap van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. Erg verguld was hij ook met de Ubbo Emmiuspenning, die hem in datzelfde jaar werd toegekend door de Groningse universiteit, een equivalent voor een eredoctoraat omdat dat aan ex-werknemers niet wordt toegekend. Vlak voor zijn dood werd hij met negen anderen door het Wageningse Universiteitsblad genomineerd voor de titel van grootste Wageninger aller tijden. In november 2001 kwam Bernard naar zijn geboortestad Leeuwarden om in het archief, op uitnodiging van de Fryske Akademy en de Vereniging voor Landbouwgeschiedenis het eerste exemplaar in ontvangst te nemen van een door zijn Leidse leerling Peter van der Meer uitgegeven boekhouding van de Friese boerenfamilie Hibma.Ga naar eind9 In vitrines lagen originelen van een vergelijkbare boekhouding, van Rienck Hemmema, die door Slicher in 1956 en 1958 was beschreven. Het bleek zijn laatste openbare optreden, want spoedig daarna kreeg hij die attaque. Het kleiner worden van hun wereld hebben Bernard en Koos blijmoedig geaccepteerd. In plaats van met vakantie naar Zwitserland, gingen ze nu logeren in hotel Nol in het Bosch, bijna om de hoek. En toen ook Bernard de | ||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| ||||||||||||||||||||
draaitrap naar boven niet meer kon nemen, werd in de slaapkamer beneden een studeerhoek ingericht, waar de Erica-schrijfmachine een centrale plaats kreeg. De computer heeft Bernard wel geprobeerd maar wie al hamerend op die grote mechanische machines is begonnen, produceert op een computer rijen dezelfde letters. De boeken die niet echt meer nodig waren, werden weggegeven of verkocht, het archief werd grotendeels vernietigd en de foto's verscheurd of weggegeven. Hij had geen behoefte aan later gegrasduin in zijn papieren. Wat van belang was, was al gedrukt. En ondertussen werkte hij gedisciplineerd door aan Vallende bladeren. Pas toen alles klaar was, is hij weggegaan. pim kooij | ||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| ||||||||||||||||||||
Voornaamste publicatiesIn Leven met het verleden is een volledig overzicht van de tussen 1940 en 1997 verschenen publicaties opgenomen. In onderstaande lijst zijn alleen de boeken en oraties vermeld.
|
|