Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2001-2002
(2003)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [2001- ]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 188]
| |||||||||||||||||
Cornelis Reedijk
| |||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||
Alfred en Ernst Kossmann. In de sfeer van het gezin Kossman voelde hij zich geheel thuis. ‘Het was een milieu waarin de dagelijkse omgang met boeken een vanzelfsprekendheid was’, zo karakteriseerde hij in zijn levensbericht van Kossmann in dit Jaarboek diens ouderlijk huis, en zoals het bij de vader was geweest zo was het ook bij de zoon. De boeken, maar ook de gesprekken waren voor de jonge Reedijk geestelijk voedsel en versterkten de richting van zijn belangstelling: wetenschap en literatuur. Het lag voor de hand dat het aanvankelijk de beoefening van de letteren was, in lichte schertsende toon. En de oefening baarde de kunst van de vloeiende lichtvoetige stijl met treffende karakteriseringen in niet zo gewone, vaak verrassende bewoordingen, die zijn beste, geïnspireerde geschriften en toespraken kenmerken. In de geschriften treft behalve een zorgvuldige opbouw en behandeling van de stof ook een artistieke inslag. En niet slechts in het Nederlands: het Engels en het Frans kon hij op dezelfde wijze hanteren. Niet alleen de vorm treft, ook de inhoud legt telkens getuigenis af van ruime belezenheid, eruditie en oorspronkelijkheid. Het was Kossmann, die erop had aangedrongen dat hij naar het gymnasium zou gaan en nu weer dat hij zou gaan studeren. Daar zijn vader intussen was overleden, was dat financieel niet gemakkelijk, maar met een kleine beurs en het geven van lessen verkreeg hij een basis om zich in september 1939 te laten inschrijven aan de Rijksuniversiteit te Leiden voor de studie van de klassieke talen. De Tweede Wereldoorlog heeft, zoals bij velen van zijn generatiegenoten, een stempel op de studietijd gedrukt. Op 10 mei 1940 werd Nederland bij de oorlog betrokken toen de Duitsers ons land binnenvielen en in enkele dagen geheel overmeesterden. Na de capitulatie werden de colleges hervat, maar de studentenstakingen na het befaamde college van prof. mr. R.P. Cleveringa op 26 november 1940, waarin deze protesteerde tegen het ontslag van zijn joodse collega prof. mr. E.M. Meyers, leidden de volgende dag al tot de maatregel van de bezetters de Leidse universiteit onmiddellijk te sluiten. Daarmee was ineens een einde gekomen aan het universitaire leven. Veel studenten trachtten elders hun studie voort te zetten, ook Reedijk die - nog steeds in Rotterdam woonachtig en een actief lid van het Rotterdams Studenten Gezelschap - aan de Gemeenteuniversiteit van Amsterdam verder studeerde en daar in 1942 het kandidaatsexamen aflegde. Spoedig daarna, in het voorjaar van 1943, werd het studeren onmogelijk, omdat de studenten een loyaliteitsverklaring moesten tekenen en bij weigering voor de keuze stonden onder te duiken of onvrijwillig naar Duitsland te gaan. Reedijk trok zich terug in Rotterdam | |||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||
en probeerde zo goed en zo kwaad dat ging zijn studie zelfstandig voort te zetten. Gedurende de oorlogsjaren en trouwens ook nog daarna vond hij weer gelegenheid zijn literaire neigingen te volgen - vooral met zijn beste vriend Alfred Kossmann - met vertalingen en ook met eigen werk. In dit verband noem ik de mooie vertaling die zij samen maakten van Alice's Adventures in Wonderland en Through the Looking Glass and what Alice found there van Lewis Carroll, twaalf keer herdrukt, en de knappe mystificatie in zestiende-eeuws Neder-Picardisch van een onbekend werk van Rabelais, Comment le tresnoble Pantagruel festoyait l'anniversayille du vieulx Sainct Nicolas, met een inleiding en Nederlandse vertaling. In het najaar van 1944 probeerde hij over de grote rivieren naar het reeds bevrijde zuiden te komen, maar deze poging mislukte en leidde integendeel tot een verblijf in het concentratiekamp Amersfoort, waaruit hij na een aantal maanden werd vrijgelaten. Na de bevrijding was het opnieuw Kossmann die richting aan zijn leven gaf door hem met ingang van 1 september 1945 een aanstelling te bezorgen bij de Gemeentebibliotheek te Rotterdam. Intussen was Reedijk in juli 1945 getrouwd met Elly Karkabé, die hij in de oorlogsjaren in Rotterdam had leren kennen en die in alle omstandigheden zijn voortreffelijke levensgezellin is geweest. Uit dit huwelijk werden een zoon en een dochter geboren, die beiden kunstgeschiedenis hebben gestudeerd. Ook de studie kon nu weer in Leiden worden voortgezet en onder het welwillend oog van Kossmann slaagde hij er op voortvarende wijze in deze naast zijn gewone dagtaak te volbrengen, zodat hij al in juli 1948 het doctoraalexamen kon afleggen. Ondanks zijn studie vond hij in deze en de volgende jaren tijd om actief deel te nemen aan het Rotterdamse literaire leven, dat toen een periode van bloei beleefde, en verder was hij lid van de Rotterdamse Studieclub, waar hij mensen als Jacobsen, Kossmann en de strijdbare historicus dr. W. van Ravesteyn trof. Eveneens in de zomer van 1948 deed hij zijn eerste internationale bibliotheekervaring op, toen hij op instigatie van Kossmann deelnam aan een door de International Federation of Library Associations (ifla) in samenwerking met unesco georganiseerde ‘international summer school’ in Manchester. Daar ontmoette hij voor het eerst de bibliothecaris van de Koninklijke Bibliotheek dr. L. Brummel, die als docent aan de cursus verbonden was. | |||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||
Op zoek naar een geschikt promotieonderwerp deed Kossmann hem het denkbeeld aan de hand van een wetenschappelijke uitgave met inleiding en commentaar van de gedichten van Erasmus, als een aanvulling op P.S. Allens monumentale editie van Erasmus' brieven. Het was niet zo verrassend dat Kossmann met deze suggestie kwam: immers had niet de Gemeentebibliotheek een der belangrijkste Erasmus-collecties ter wereld en had hij niet in 1936 het grote congres in Rotterdam georganiseerd ter herdenking van Erasmus' vierhonderdste sterfdag? Daarmee had Reedijk een ambitieuze taak op zich genomen, maar op 13 juli 1956 promoveerde hij met lof aan de Leidse Universiteit op het proefschrift The Poems of Desiderius Erasmus. Het boek werd in de vakwereld zeer gunstig ontvangen en gold meteen als een standaardwerk. Een reeks van kleinere publicaties over Erasmus en over de boekdrukkunst, vooral in het tijdschrift Het Boek, was al aan de dissertatie voorafgegaan. In de tussenliggende jaren had Reedijk definitief voor het bibliotheekvak als beroep gekozen: hij had de tweejarige cursus voor wetenschappelijk bibliotheekambtenaar gevolgd, die toen in de Koninklijke Bibliotheek werd gegeven, en had in de loop der jaren een uitgebreide praktische ervaring in de Gemeentebibliotheek verworven. In 1953 tot conservator benoemd, was het geen verrassing toen hij per 1 december 1958 Kossmann als directeur opvolgde. Voor Reedijk was het een bekroning de man op te volgen die hij zo respecteerde en aan wie hij zo veel te danken had. Hij is zich daarvan altijd bewust gebleven en liet dat - vaak terloops - regelmatig blijken. Dierbaar was hem het bezit van Kossmanns horloge, dat hij aan het begin van elke door hem geleide vergadering zorgvuldig voor zich placht te plaatsen. Toch zou hij die functie slechts kort vervullen, want enkele jaren later werd er een geheel ander beroep op hem gedaan, toen hij op voorstel van prof. dr. L. Brummel tot tweede onderbibliothecaris van de Koninklijke Bibliotheek werd benoemd, met de bedoeling dat hij Brummel als bibliothecaris zou opvolgen. Dat was een verstandige daad van vooruitzien. Op 1 september 1961 begon hij in zijn nieuwe werkkring. Zo kwam er een einde aan de Rotterdamse periode en begonnen de Haagse jaren. Precies een jaar later aanvaardde hij de functie van bibliothecaris van de Koninklijke Bibliotheek. Daarmee in personele unie verbonden waren toen de functies van hoofdbestuurder van het Rijksmuseum Meermanno-Westreenianum, waarin tevens het Museum van het Boek - het moderne boek - was onder- | |||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||
gebracht, alsmede van directeur van het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum. Gezien zijn belangstelling voor de Nederlandse letterkunde en voor de geschiedenis van de boekdrukkunst is het niet verwonderlijk dat hij ook die beide taken met genoegen heeft vervuld. Opvolger te zijn van een zo markante en dominerende persoonlijkheid als Brummel was geen eenvoudige opgave. Onder diens bibliothecariaat was de kb sterk in betekenis gegroeid. Met name in de jaren na de Tweede Wereldoorlog nam niet alleen de omvang van de collectie toe, maar ook het aantal taken, waardoor zij gaandeweg het karakter van een nationale bibliotheek begon te krijgen. Voor de opvolger nu de opgave deze ontwikkeling voort te zetten en verder uit te breiden. In het gevoel in de traditie te staan van Brummel als bibliothecaris en als geleerde, heeft Reedijk zich hiervan op geheel eigen wijze voorbeeldig gekweten. Zijn optreden werd gekenmerkt door een zekere vormelijkheid, soms zelfs plechtstatigheid, en terughoudendheid, maar wanneer men hem langer en beter kende maakte die plaats voor ongedwongenheid, hartelijkheid en een fijnzinnig gevoel voor humor. Genieten kon men van zijn verhalen en geestige opmerkingen die wel spits maar nooit scherp waren. Karakteristiek voor zijn stijl van werken was de zorgvuldigheid en bedachtzaamheid. Als goed filoloog schonk hij volle aandacht aan het detail, zowel wat inhoud als vorm betreft. Zijn opmerkingen over ambtelijke stukken en brieven waren altijd het overdenken waard; zij getuigden niet alleen van zijn vermogen tot nauwgezet lezen en interpreteren, maar ook van zijn plichtsopvatting. Want hoeveel het ook was en hoe weinig boeiend ook, men kon erop rekenen dat Reedijk de stukken grondig had gelezen. Daarnaast zag hij echter goed de grote lijnen en had hij oog voor de veranderingen in het bibliotheekwezen, in de eerste plaats voor die welke door de automatisering mogelijk werden. Zijn ideeën over de taken die de kb in het nationale bibliotheekbestel zou moeten vervullen, heeft hij voor het eerst ontvouwd in 1967 in een afgewogen opstel ‘De Koninklijke Bibliotheek op weg naar haar bestemming’ in het verzamelwerk Nederlandse Bibliotheekproblemen.Ga naar eind2 In een situatie zoals die in Nederland was gegroeid zag hij als voorwaarde voor een werkelijk nationaal beleid de samenwerking van en de taakverdeling tussen de bibliotheken. Deze opvatting is steeds richtsnoer gebleven bij zijn handelen, en zodoende werd hij door zijn universitaire collega's ook als primus inter pares beschouwd. Hoezeer hij overtuigd was van de betekenis van het openbare en het wetenschappelijke | |||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||
bibliotheekwezen voor onze samenleving, kwam duidelijk tot uiting in zijn talrijke gelegenheidsbijdragen en toespraken. De vele nieuwe ontwikkelingen die in de kb zelf en ook landelijk op gang kwamen, dikwijls gelijktijdig, vergden de volle aandacht van de nieuwe bibliothecaris, die daarbij veelal een leidende rol had. Met het ambt verbonden was immers tevens het lidmaatschap en meestal het voorzitterschap van een groot aantal organen en commissies van uiteenlopende aard. Wie gedurende een reeks van jaren nauw met hem heeft samengewerkt, weet dat hij zich er nimmer gemakkelijk van af heeft gemaakt, weet ook dat zijn natuur hem niet toestond zich van iets af te maken. Organisatorische taken en bestuurswerkzaamheden werden voortaan zijn dagelijkse bezigheid en al zag hij daarin niet direct zijn levensvervulling en zuchtte hij wel eens onder die last, zijn hoofdtaak van bibliothecaris van de kb heeft hij altijd met grote toewijding en inzet vervuld. Hij was een zachtzinnige, gedogende voorzitter die wel de leiding van de vergadering in handen hield, maar ieder de gelegenheid wilde geven zijn mening naar voren te brengen. Dat zijn eigen bijdragen tot de opinievorming altijd werden gekenmerkt door een zorgvuldige voorbereiding en grondig nadenken over alle aspecten van het betreffende onderwerp, verleende zijn woord gezag. Deze werkwijze kostte wel tijd, maar hij beschouwde die als de beste om tot een gemeenschappelijke mening te komen. Was hij echter eenmaal overtuigd van de juiste oplossing, dan kon hij met klem van argumenten aan zijn standpunt vasthouden. Als voorzitter van de Rijkscommissie van Advies inzake het Bibliotheekwezen gaf hij leiding aan de vele activiteiten die de commissie, vooral sinds de dynamische directiemedewerker dr. A.W. Willemsen in 1966 het secretariaat had overgenomen, begon te ontplooien, uitmondend in rapporten met aanbevelingen over een lange-termijnbeleid voor wetenschappelijke bibliotheken, sturing van de snel groeiende informatiestroom, instelling van een nationale bibliotheekraad, totstandkoming van een Nederlandse bibliografie gebaseerd op een landelijk depot van Nederlandse (en Vlaamse) publicaties. Maar evenzeer kregen zijn aandacht de talrijke andere commissies waarvan hij deel uitmaakte - vaak ambtshalve, maar nooit slechts voor die helft - als voorzitter van de Rijkadviescommissie voor de Openbare Bibliotheken, de Permanente Commissie voor Overheidsdocumentatie, de Sectie Bibliotheekwezen van de Algemene Conferentie der Nederlandse Letteren, als ondervoorzitter van de Bibliotheekraad, als lid van het Samenwerkingsverband van de Universiteitsbibliotheken, de Ko- | |||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||
ninklijke Bibliotheek en de bibliotheek van, de knaw (ukb), lid van de Nederlandse Organisatie voor Zuiver Wetenschappelijk Onderzoek, bestuurslid van de Stichting Nederlands Orgaan voor de Bevordering van de Informatieverzorging nobin, lid van de nationale unesco-commissie, van de Monumentenraad etc. Een gewichtige ontwikkeling met verstrekkende gevolgen was de oprichting in 1969 van het Samenwerkingsverband Koninklijke Bibliotheek en Universiteitsbibliotheken pica (Project on Integrated Catalogue Automation) voor de catalogusautomatisering, dat zich heeft ontwikkeld tot een groot, alomvattend bibliotheekautomatiseringssysteem voor het gehele bibliotheekwezen, niet slechts in Nederland maar ook in West-Europa. De kb speelde daarin een centrale rol. Door de groei van haar collecties en van haar taken was uitbreiding van de kb dringend geboden. Brummels plan om het gebouw aan het Lange Voorhout aan de zijde van de Kazernestraat uit te breiden werd verlaten voor dat van nieuwbouw. In 1967 werd een begin gemaakt met het programma van eisen, dat voorzag in een nieuw bibliotheekgebouw elders in Den Haag, waarin tevens verwante instellingen zouden worden ondergebracht, met name het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum en het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie. Op internationaal gebied nam Reedijk eveneens allerlei verplichtingen op zich. Reeds onder Brummel was de traditie ontstaan dat de kb zich ook voor internationale samenwerking in het bibliotheekwezen inzette. In de eerste plaats gold dat ten aanzien van België, waarmee, vooral sinds Herman Liebaers in 1956 bibliothecaris van de Koninklijke Bibliotheek in Brussel was geworden, een nauwe en vruchtbare samenwerking was gegroeid. Maar het ging verder: toen Liebaers in 1969 voorzitter van ifla was geworden en verstrekkende ideeën koesterde om deze organisatie om te vormen, vroeg hij zijn vriend Kees Reedijk voorzitter te worden van de zogenaamde Programme Development Group, die die plannen gestalte moest geven. Had Brummel destijds een beslissende invloed gehad op de vorm en inhoud van het in 1963 verschenen rapport voor een ifla-beleid op lange termijn Libraries in the World, in 1976 deed Reedijk hetzelfde met betrekking tot het Medium-Term Programme voor de periode 1976 tot 1980. Bovendien was hij van 1969 tot 1976 voorzitter van de grootste ifla-sectie, de Section of National and University Libraries. Als secretaris van die sectie en ook in diverse andere ifla-functies heb ik van nabij meegemaakt met welk een geduldige vasthoudendheid - en geduld moet men | |||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||
in internationaal verband nog veel meer betrachten dan nationaal - hij erin slaagde de voornemens in praktijk om te zetten. Daarbij kwam zijn vermogen zich eveneens in het Engels en Frans heel genuanceerd uit te drukken hem uitstekend te stade, evenals zijn zin voor humor. En niet in de laatste plaats was het voor een aanzienlijk deel aan Reedijk te danken dat het algemeen secretariaat van ifla in 1970 in Den Haag gevestigd kon worden en in 1982 in het nieuwe kb-complex werd ondergebracht. Het is bewonderenswaardig hoe hij steeds zijn wetenschappelijk werk met zijn ambtelijke loopbaan wist te combineren zonder dat zijn hoofdtaak daarbij te kort kwam. Wel heeft die plichtsbetrachting tot gevolg gehad dat de lange lijst van zijn publicaties weinig werken van grotere omvang vertoont, maar een vruchtbaar auteur was hij zeker. Hij beheerde niet alleen boeken, hij gebruikte ze ook. Zijn deskundigheid op het gebied van de Erasmus-studie was onomstreden en het lag voor de hand dat hij een essentiële rol zou vervullen bij de grote wetenschappelijke uitgave van de werken van Erasmus die meer dan dertig delen zou omvatten. Op grond van een in 1960 in Rotterdam genomen initiatief werd in 1963 door de knaw de Conseil international pour l'édition des oeuvres complètes d'Erasme ingesteld, waarvan Reedijk algemeen secretaris werd. Het eerste deel verscheen in 1969 tijdens de herdenking van de vijfhonderdste geboortedag van Erasmus, waarin hij ook al een groot aandeel had.Ga naar eind3 Men kan wel zeggen dat door dit project de richting van Reedijks wetenschappelijk werk bepaald bleef, levenslang een passie en soms ook wel een obsessie. Verschillende bijdragen over Erasmus en zijn werken verschenen van zijn hand, vrucht van brede eruditie en eigen onderzoek. Ik noem hier vier voordrachten die naar het mij voorkomt hoogtepunten zijn onder zijn Erasmus-publicaties en die ook niet-deskundigen aanspreken: ‘Das Lebensende des Erasmus’, een voordracht in 1958 gehouden bij de diesviering van de Leidse universiteit, naderhand in een uitgebreidere vorm in het Duits gepubliceerdGa naar eind4; ‘Erasmus' final modesty’Ga naar eind5, voordracht op het Erasmuscolloquium in 1969; Erasmus en onze Dirk. De vriendschap tussen Erasmus en zijn drukker Dirk Martens van AalstGa naar eind6, voordracht gehouden in Aalst ter gelegenheid van de vijfhonderdste verjaring van de boekdrukkunst in de Nederlanden in 1973 en tenslotte de voordracht voor de Aeneas Silvius-Stiftung in Basel in 1979 Tandem bona causa triumphat. Zur Geschichte des Gesamtwerkes des Erasmus von Rotterdam.Ga naar eind7 Het is te betreuren dat hij er nooit aan is toegekomen zijn toezegging gestand te doen om de tekst van de in 1969 in Oxford gehouden prestigieuze | |||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||
Lyell-lectures, vijf lezingen over de geschiedenis van Erasmus' Opera Omnia, voor de druk gereed te maken. Officiële erkenning van zijn wetenschappelijk werk is Reedijk ten deel gevallen door de benoeming tot lid van de knaw in 1972, tot buitenlands lid van de Koninklijke Academie van Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België in 1983 en door de verlening van een eredoctoraat in de Faculteit der Letteren en Wijsbegeerte van de Vrije Universiteit te Brussel in 1974. Erkenning ook betekende de benoeming tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw in 1976 en tot Commandeur in de Orde van Leopold ii van België in 1977. Van allerlei geleerde en culturele genootschappen was hij lid, waarvan ik - vanwege zijn sterke band met Vlaanderen - hier alleen maar noem de Raad van Bestuur van de Belgisch-Nederlandse Stichting Ons Erfdeel. Behalve naar Erasmus ging Reedijks interesse uit naar de geschiedenis van de boekdrukkunst, vooral naar die van de herleving van de boekkunst sinds 1890. Hij was ook zelf een liefhebber van het welverzorgde boek. Met name in zijn functie van hoofdbestuurder van het Museum Meermanno-Westreenianum gaf hij herhaaldelijk in woord en geschrift blijk van zijn kennis op dit gebied. Verschillende tentoonstellingen over belangrijke contemporaine binnen- en buitenlandse typografen en boekverzorgers zoals S.H. de Roos, J. van Krimpen, J.F. van Royen, S.L. Hartz, Stanley Morison en Herman Zapf en over private presses werden daar in de loop der jaren georganiseerd, in het begin vaak in samenwerking met de Koninklijke Bibliotheek in Brussel. Voor de speciale aflevering van Bibliotheekleven ter gelegenheid van het ifla-congres in Den Haag in 1966 schreef hij een belangwekkende bijdrage over de ‘Renascence of Printing in the Netherlands’Ga naar eind8, in 1973 in uitgebreide vorm herdrukt onder de titel Dutch Book Production from 1890 to the present day. Deze belangstelling voor de hedendaagse boekkunst, gekoppeld aan die voor de historicus Johan Huizinga als auteur van een biografie over Erasmus (de heruitgave daarvan werd door Reedijk ingeleid), leidde tot een aantal opstellen over ‘Huizinga and his Erasmus’Ga naar eind9, ‘Johan Huizinga en het welverzorgde boek’Ga naar eind10, ‘Johan Huizinga, Werner Kaegi und Erasmus’Ga naar eind11, ‘Festina lente. Noch einmal Johan Huizinga, Werner Kaegi und Erasmus’Ga naar eind12, en ‘De Duitse vertaling van Huizinga's Herfsttij der Middeleeuwen’.Ga naar eind13 Dat hij bovendien de kunst verstond om personen te karakteriseren, blijkt uit de portretten van zijn leermeesters Kossmann en Brummel en collega J.R. de Groot.Ga naar eind14 | |||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||
Behalve de onderbibliothecaris Willemsen, was sinds het midden van de jaren zeventig ook Reedijk in toenemende mate in beslag genomen door de voorbereiding en uitvoering van de nieuwbouw van het kb-complex, mede vanwege de onverwachte problemen die zich voordeden bij de huisvesting van het Letterkundig Museum in het speciaal daarvoor ontworpen gedeelte. Daardoor dreigden meer dan eens zijn belangen als bibliothecaris van de kb en als directeur van het nlmd met elkaar in botsing te komen. In september 1982 kon het gebouw van de kb officieel geopend worden. Het is een groot, modern gebouw, waarop hij terecht trots was, maar ik kon mij toch niet aan de indruk onttrekken dat hij zich in het oude gebouw aan het Lange Voorhout meer thuis had gevoeld. Ter gelegenheid van de opening werd een internationaal wetenschappelijk symposium gehouden over het door hem gekozen thema van de bibliotheken en de geesteswetenschappen in het laatste kwart van de twintigste eeuw. De voordrachten en discussies werden onder de titel Large Libraries and New Technological Developments gepubliceerd.Ga naar eind15 Was de opening een hoogtepunt in zijn bibliothecariaat, een dieptepunt werd de gang van zaken rond zijn opvolging. Per 1 mei 1986 werd Reedijk gepensioneerd. Bij zijn aftreden werden hem twee feestbundels aangeboden, een met opstellen van vrienden en collega's en een met bijdragen van medewerkers van de kb.Ga naar eind16 De grootse afscheidsbijeenkomst werd al overschaduwd door de strubbelingen omtrent zijn opvolging, die voor hem geheel onverwacht kwamen. Des te meer voelde hij zich gekwetst door de onverkwikkelijke procedure en onbetamelijke intriges, waarvan de uitkomst een vijf jaar durende schadelijke periode voor de kb is geweest, zowel intern als extern.Ga naar eind17 Hij heeft zich dat begrijpelijkerwijze ernstig aangetrokken en het heeft tot gevolg gehad dat hij zich in sterke mate terugtrok. Daar kwam nog bij dat de Reedijks het grote, statige huis aan de Nieuwe Parklaan, waarvan zij sinds 1962 de benedenverdieping bewoonden, moesten verlaten. Toen zij er niet in slaagden in Den Haag geschikte andere woonruimte te vinden, besloten zij te verhuizen naar een appartement in Haarlem. Hoewel de afstand naar Den Haag niet groot was, miste Reedijk toch de vertrouwde omgeving daar. Dit proces van losraken werd nog versterkt door een toenemende doofheid. Een en ander had tot gevolg dat hij geleidelijk aan ook bijeenkomsten van andere organisaties en verenigingen niet meer bezocht, waarvan hij het lidmaatschap op zichzelf wel | |||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||
op prijs stelde. In de latere jaren begon hij bovendien verschijnselen van depressiviteit te vertonen. Aanvankelijk was hij nog actief als auteur, vooral over Erasmus en Huizinga, maar allengs verminderde de drang tot schrijven. Plichtsgetrouw als hij was gaf hij echter telkens weer toe aan uitnodigingen. Voor de derde of vierde keer Kossmann of Brummel herdenken lokte hem niet, maar niettemin bezweek hij voor mijn aandrang toch ook voor het Jaarboek van de Maatschappij het levensbericht van Brummel te schrijven. Zijn creativiteit en belangstelling namen af door het voortgaande proces van zijn ziekte. Ook de verhuizing van Haarlem naar een serviceflat in Zeist bracht daarin geen verandering. En zo liep het werkzame en vruchtbare leven van Kees Reedijk, een man van de geest, die lang een vooraanstaande plaats in het openbare leven van ons land heeft ingenomen, ten einde. Opmerkelijk was dat aan zijn heengaan in de dagbladpers nauwelijks aandacht werd besteed. De Nieuwe Rotterdamse Courant, zijn lijfblad, waarin herhaaldelijk bijdragen van zijn hand waren verschenen, zag kans om twee dagen achtereen enkele regels aan hem te wijden, twee keer hetzelfde berichtje!
w.r.h. koops | |||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||
Voornaamste geschriftenEen lijst van publicaties tot 1986, samengesteld door G.M. van Ginkel-van der Brugge, is opgenomen in de bundel Boek, bibliotheek en geesteswetenschappen, p. 366-373. Sindsdien zijn nog verschenen:
| |||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||
| |||||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||||
|
|