woord en het voltooid deelwoord in Nederlandse bijzinnen. Behalve de opeenvolging waar ze het gelaten heeft (de zogeheten groene volgorde) signaleert men immers evenzeer waar ze het heeft gelaten (de rode volgorde). Hoezeer deze kwestie Sassen is blijven bezighouden, bewijst een bedankbriefje zijnerzijds van 23 maart 1992 aan mijn adres naar aanleiding van een hem eerder toegestuurd overdrukje. Tot mijn onmiskenbare verrassing las ik daarin: ‘Jouw artikel staat voor 70% in het rood. Had je dat wel gedacht?’
‘Problems of pre-, post-, and co-existence and the word-class of past participles in Dutch’ verscheen in een feestbundel voor A. Reichling (= Lingua 21 (1968), p. 400-416). Het is een van Sassens jammer genoeg al te weinige studies die in een andere taal dan het Nederlands gepubliceerd zijn. Van de vele onderwerpen die ook nu aan de orde komen, werkte hij het probleem - wanneer ‘bestaat’ een woord? - verder uit in zijn inaugurele oratie Over het bestaan en ontstaan van Nederlandse woorden (1971). Syntactisch geaard was zijn artikel ‘Over een vergeten koppelwerkwoord: komen’ (De nieuwe taalgids 71 (1978), p. 582-593). Ook de diachronie komt daarin ten volle tot haar recht.
Van aandacht voor in het Nederlands minder gebruikelijke, synchrone en historische, morfologische processen getuigen ‘Het suffix -se: een geval van morfologische herstructurering (metanalyse)’ (TABU 9 (1979), p. 31-39) en ‘Morfogische produktiviteit in het licht van niet-additieve woordafleiding’ (Forum der Letteren 22 (1981), p. 126-142), dat affixsubstitutie als bron van woordvorming behandelt. ‘Transitiviteit als grammaticale eigenschap’ (Forum der Letteren 28 (1987), p. 98-107) intrigeerde Sassen toentertijd op z'n minst al ruim een kwarteeuw.
Als emeritus bleef Sassen publiceren. Ik noem slechts zijn ‘The modal infinitive in Dutch’ (in F. Aarts and Th. van Els (eds.), Contemporary Dutch Linguistics. Washington D.C. 1990, p. 152-163), over zinnen als Het is niet te verwonderen (dat...) en zijn ‘Meervoudloosheid en Nederlandse zelfstandige naamwoorden’ (in H. Bennis en J.W. de Vries (red.), De Binnenbouw van het Nederlands. Een bundel artikelen voor Piet Paardekooper. Dordrecht 1992, p. 329-341), waarin hij binnen de Nederlandse substantieven op z'n minst maar liefst acht - originele! - subcategorieën onderscheidde.
Hoe heb ik Sassen in al zijn uiteenlopende hoedanigheden, als vriend, als taalkundige, als examinator, als bestuurder, als rozenkweker en als medeminnaar van Denemarken ervaren?