Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2000
(2000)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 110]
| |
Hendericus Johannes Prakke
| |
[pagina 111]
| |
De dertig deelnemers aan de herdenkingsbijeenkomst in het voorjaar van 2000 waren ofwel oud-leerling van de hoogleraar Prakke ofwel jongere beoefenaren van de communicatiewetenschap die zich verdiepen in zijn betekenis voor de ontwikkeling van deze discipline. Eén deelneemster van deze laatste categorie was Petra Klein ma; zij promoveert in 2001 aan de universiteit Leipzig op een proefschrift met als werktitel: Die Entgrenzung einer Wissenschaft. Henk Prakke und die Ausweitung der Publizistik- zur Kommunikationswissenschaft in den 1960er Jahren in der BRD. Het boek met de referaten van het symposium, aangevuld met een zo volledig mogelijke bibliografie van het werk van Prakke en publicaties over hem, verscheen eind 2000 bij Koninklijke Van Gorcum in Assen.Ga naar eind2
Prakke groeide tezamen met zijn oudere zus Cor(rie) en jongere zus Adri (Aad) op in ‘een geestelijk zéer lévend milieu, dat sterk openstond voor het ‘nieuwe’, en in allerlei besturen vervulde mijn vader een leidende rol’, zoals hij in 1949 schreef.Ga naar eind3 Over zijn in Veenendaal doorgebrachte jeugdjaren merkte hij toen op: ‘We waren met z'n drieën thuis, en verschilden niet zoveel in leeftijd, terwijl er altijd wel 'n enkel vrindje mee over de vloer was. Trouw volgden we de kinderkranten van het ‘[Algemeen] Handelsblad’ en het ‘[Het] Nieuws van den Dag’; - vooral de laatste, met die prachtbrieven van het ‘Nichtje uit Somaliland’ van David Tomkins; correspondeerden ijverig met zekere ‘Tante Lize’, die dan gedrukt antwoordde in een van die dikke tijdschriften uit de Leesportefeuille van het ‘Onderling Leesgezelschap’, waarvan mijn vader ‘directeur’ was. Maar nu wilden we dan zelf ook zo iets bedoen!’ De wens om zèlf iets het licht te doen zien leidde tot het verschijnen op 1 juli 1910 van het eerste nummer van Voor Jong en Oud, in een oplage van elf exemplaren en geschreven op blaadjes uit een schrift. De inkomsten en uitgaven werden bijgehouden in een bewaard gebleven kasboek, ‘een afleggertje van papa’. Het tweede nummer werd al gehectografeerd met behulp van de klei-hectograaf die vader Prakke in verband met zijn verenigingswerk gebruikte. Prakke vertelde later met een twinkeling in zijn ogen dat hij als tienjarige al drukinkt aan de vingers had. Met ingang van het tweede nummer, dat in januari 1911 verscheen, werd Voor Jong en Oud namelijk gedrukt op het degelpersje van de eerste drukker die zich in Veenendaal had gevestigd. Deze kon ook op opdrachten van Prakke senior rekenen. Bij de opheffing in 1913 telde het kinderkrantje 250 abonnees en bedroeg het batig slot f 5,54. Later zou Prakke heel wat boeken en tijd- | |
[pagina 112]
| |
schriften laten verschijnen, ‘maar het wonder van ons vak heb ik het allerzuiverst beleefd aan onze papieren eersteling: ‘Voor Jong en Oud’!’, zo bekent hij in de terugblik uit 1949. Het huiswerk én het H.B.S. Blad, de schoolkrant van de Hogere Burgerschool in Amersfoort, vroegen op de middelbare school alle aandacht. In het eerste nummer van het H.B.S. Blad dat na zijn aantreden als voorzitter van de redactie verscheen, schreef ‘Henk’ over ‘Nachtbrakers’. Op pad met zijn zus en haar vriendin was hij in de verkeerde trein gestapt, zodat het drietal na een fietsavontuur in de nachtelijke Gelderse Vallei 's nachts om drie uur thuiskwam. Het is een typisch vroeg-Prakkiaans verhaal, met picturale aandacht voor ‘door karre-sporen diep-ingevoorde landwegen zonder boerenkarren met hun eeuwig rookende geleiders, de kale akkers waar niemand werkte, de vaal-bruingetinte gras-zoom langs den weg zonder grazende koeien of geiten... niets!’, maar wel steeds ‘de eeuwig-grijnzenden maan-kop’ aan de nachtelijke hemel. Het relaas verscheen in het nummer van maart 1916.Ga naar eind4 Prakke heeft een uitzonderlijke loopbaan mogen beleven, er hard voor gewerkt en er tegelijkertijd intens van genoten. Voor hemzelf vertoonde de ontwikkelingsgang van zijn werkzame leven een bepaalde samenhang. Daarbij dacht hij per se niet aan een carrière die in opgaande lijn verloopt. Belangrijk in zijn beleving was het feit dat hij zich op veel gebieden had kunnen bewegen en steeds voor nieuwe uitdagingen was komen te staan. Zo lang ik hem kende voegde hij er onmiddellijk aan toe, dat hij zijn werk en studie slechts had kunnen combineren dankzij zijn vrouw, Frederica (Frederiek of - voor intimi - Fred) Prakke-Cruiger (28 januari 1900 - 13 maart 1989). Zij was het ook die, vanaf 1 maart 1952 tezamen met adoptief-zoon Gerard (H.M.G. Prakke), in de jaren vijftig en zestig van de twintigste eeuw - de decennia van Prakkes privaatdocentschap in Groningen en het hoogleraarschap in Münster - taken in de uitgeverij en drukkerij overnam. Beiden werden in 1956 directeur van de naamloze vennootschap, de zoon op dat moment alleen nog in naam. De benoeming van mevrouw Prakke was een bevestiging van haar inzet voor het familiebedrijf. Om een indruk te krijgen hoe Prakke de samenhang in zijn veelzijdige beroepsleven heeft ervaren, kan men een blik werpen op zijn ex-libris. Het is gemaakt door de schilder Wobbe Alkema, maar dat blijkt niet uit een vermelding bij de voorstelling. Aan de hand daarvan heeft Prakke mij eens het Leitmotiv van zijn verschillende bezigheden verklaard. Op het ex-libris | |
[pagina 113]
| |
van 6,5 bij 6 centimeter ziet men twee personen aan weerszijden van een tafel staan. Het is een toonbank in een winkel. Een kastje met boekbanden rechts bovenaan maakt duidelijk dat het om een boekhandel gaat. De man achter de toonbank pakt met de ene hand een boek van een stapeltje op een krukje achter hem en geeft met de andere hand een exemplaar aan een man met jas en hoed, die vóór de toonbank staat. De boekverkoper en zijn klant worden beschenen door het licht van een lamp die boven de toonbank hangt. Die lichtbron symboliseerde voor Prakke de betekenisvolle samenhang in zijn werk op zoveel verschillende terreinen: het verspreiden van kennis. Dat deed hij in allerlei dubbelrollen: als beginnend boekverkoper, als uitgever en als drukker, maar ook steeds meer als auteur, als spreker en als docent en hoogleraar. Overigens is het in rode inkt op grijs papier gedrukte kleinood inmiddels een veel gezocht verzamelobject geworden in kringen van bibliofielen en verzamelaars van ex-librissen. Het onderaan met de naam H.J. Prakke afgesloten ex-libris is dan ook afgedrukt in een publicatie met een selectie van een veertigtal topstukken van Nederlandse professoren uit de twintigste eeuw. Dat van Prakke spant volgens Tom van Deel in een boekbespreking de kroon.Ga naar eind5
Het is niet toevallig dat het ex-libris van Prakke de verkoop en aankoop van een boek uitbeeldt. Hij begon in 1917 immers in de boek- en kunsthandel van zijn artistieke oom, Herman Prakke in Nijmegen. Bij het eindexamen, aan de h.b.s. te Zierikzee afgelegd, had hij een lijst met de hoogste cijfers van Zeeland uitgereikt gekregen. Liever was hij dan ook gaan studeren, maar voor een universitaire studie was geen geld. Oom Herman gaf zijn neef de kans zich te ontplooien in de zaak. In zijn Nijmeegse periode overleefde de jeugdige boekverkoper een ernstige ziekte. Het ging om de als ‘Spaans’ aangeduide griep die zich in 1918 razendsnel verspreidde, ofwel om tuberculose. Hoe de diagnose ook mag zijn geweest: uitsluitend zijn moeder had hem er, door een perfecte verzorging, weer bovenop gebracht, daarvan was haar zoon overtuigd. Mede onder invloed van zijn oom ontwikkelde Prakke een uitgesproken voorkeur voor de uitgeverij en voor fraai uitgegeven boeken. Hij zette zijn loopbaan in het boekenvak voort in Groningen, bij J.B. Wolters' Uitgeversmaatschappij. Op 2 januari 1919 begon hij daar aan ‘de besteltafel’ met zes facturisten. Het vele schrijven met de hand verveelde de nieuwe medewerker al gauw, zodat hij zich een niet gebruikte typemachine toe-eigende. Prakke heeft in 1970 gedetailleerd beschreven, hoe hij door zijn typewerk | |
[pagina 114]
| |
promotie maakte en opklom tot secretaris van de directie. ‘Ik zat, waar ik had willen wezen: midden in de uitgeverij, met een kijk vanaf de brug op het gehele bedrijf’, aldus zijn openhartige conclusie in een schets met de titel ‘Klein beginnen’.Ga naar eind6 Twee jaar later zou hij met zijn toewijding en acribie al procuratiehouder worden. In zijn vrije tijd ondernam de jonge Prakke allerlei activiteiten in het jeugd- en jongerenwerk. Nog maar negentien jaar oud riep Prakke in Groningen de leden van de Jongelieden Geheel-Onthouders-Bond (jgob)Ga naar eind7 op, ‘een grootse Kerst-Aksie’ te organiseren. Als lid van het Bondsbestuur heeft hij de rondzendbrief van 27 oktober 1919 niet alleen ondertekend, maar ook geschreven.Ga naar eind8 Prakke kon zich in Groningen uitleven als organisator, propagandist en bedenker van educatieve activiteiten. Maar hij heeft er ook schrijvend en sprekend strijd gevoerd tegen de ‘nieuwe richting’ in de jongerendrankbestrijdingsbeweging, die sinds het ‘revolutiejaar’ 1918 op politisering van de jgob aanstuurde. Op 31 maart 1923 trouwde Prakke in het stadhuis van Groningen met Frederica Cruiger, die hij in de jeugdbeweging had leren kennen.Ga naar eind9 Deze leerschool in het leven, zoals Prakke de Groningse jaren van vóór het huwelijk later noemde, lieten beiden over aan (nog) jongeren en ‘hemelbestormers 1ste klasse’. Pasen 1923 ging het echtpaar in Eelderwolde, in een mooi huis met de naam Den Enck, wonen. Daar werden voor de in boek en kunst geïnteresseerde ‘artistieke vriendenkring’ de Groningse bijeenkomsten op zondagavond voortgezet. Wat zich dan afspeelde, drukte Prakke later zo uit: ‘Voordracht, vooral van eigen werk, in poëzie en proza: Hendrik de Vries, Johan Theunisz, Johan van der Woude. Beeldende kunst: Wobbe Alkema, Johan Faber, Jan van der Zee, met ‘De Ploeg’ op de achtergrond.’Ga naar eind10 Er heerste op die zondagavonden ten huize van Prakke een heel andere sfeer dan tijdens de avondbijeenkomsten van De Ploeg aan de zogenoemde ‘genieëntafel’ in de Bodega van Dik, en de kunstenaars voelden er zich meer thuis. Een hoogtepunt van de activiteiten was in 1923 de uitgave in zeer kleine oplage door hun Bibliofielen-Liga van Het open veld. De vaak intensieve gesprekken met deze en andere creatieve geesten van naam hebben Prakke diepgaand beïnvloed, ook al zou er binnen drie jaar een einde komen aan de jaren op Den Enck. Na Prakkes vertrek naar uitgeverij Van Gorcum in Assen in 1925, zette een der leden van deze artistieke kring, Dirk Verèl - leraar, letterkundige en beeldend kunstenaar - de traditie voort met zijn literaire salon ‘Op 't Nippertje’, waaraan in het begin van de jaren dertig naast Hendrik de Vries als de | |
[pagina 115]
| |
belangrijkste schrijver, een groep van jongere letterkundigen deelnam, onder wie Ab Visser, Martin Leopold, Halbo Kool, Sjoerd Leiker en Reinold Kuipers.
In 1925 werd Prakke benaderd om in Assen Van Gorcum & Comp. nieuw leven in te blazen. Het bedrijf was in 1800 in Sneek opgericht door Claas van Gorcum.Ga naar eind11 Sinds 1816 was het in Assen gevestigd en later uitgebreid met een (kantoor)boekhandel onder de naam H.P.A. van Gorcum. Sinds 1 oktober 1872 waren beide zaken aan de Brink in het centrum van Assen samengevoegd onder de naam Van Gorcum & Comp. Deze uit 1840 daterende naam was tot dan toe verbonden geweest met de drukkerij en uitgeverij. Per 1 mei 1924 was de rechtspersoon die van naamloze vennootschap geworden. De directie had sindsdien bestaan uit de vennoten H.P. van Gorcum en G.A. Hak. H.P. van Gorcum was ‘de laatste’ Van Gorcum in Assen en had geen opvolger. In 1926 zou hij overlijden, maar toen had hij zijn opvolging wel geregeld. Hij had het kennelijk wenselijk gevonden dat Hak, die in 1905 zijn medevennoot was geworden, niet alleen de directie zou gaan voeren. Daarbij speelde hoogstwaarschijnlijk een rol dat Hak zich bij voorkeur met de boekhandel bezighield en onvoldoende affiniteit met de drukkerij en uitgeverij had. Van Gorcums keus was op Prakke gevallen. Deze was weliswaar nog maar vijfentwintig jaar, maar hij was er zelf van overtuigd dat hij zich bij zijn Groningse werkgever breed had georiënteerd. ‘En ouder word je vanzelf, dat gaat vlugger dan je lief is’, zei hij mij met een verwijzing naar zijn begin als zelfstandig ondernemer, toen ik - nog iets jonger - in 1969 het manuscript van mijn proefschrift bij zijn Koninklijke Van Gorcum & Comp. kwam inleveren. Prakke had het talent, bijna tussen neus en lippen door, jonge mensen - onder wie zijn eigen medewerkers, zijn auteurs en zijn studenten - in allerlei situaties op een bijzondere wijze zelfvertrouwen te geven. Hij was daarbij vooral gespitst op het helpen zoeken naar eigen ontplooiingsmogelijkheden en het nemen van eigen verantwoordelijkheid. De kansen die hem werden geboden benutte hij - na raadpleging van zijn echtgenote - zonder aarzeling. Op 30 november 1925 vertrok het echtpaar Prakke naar Assen. Van Gorcum & Comp. omvatte toen een grafisch bedrijf met een zetterij, drukkerij en binderij. De activiteiten waren verdeeld over de volgende vijf afdelingen: de boek- en kunsthandel, de drukkerij voor drukwerk in opdracht van de provincie Drenthe en voor handelsdrukwerk, de kantoor- | |
[pagina 116]
| |
boekenfabricage, de uitgeverij en de handel in gedrukt materiaal via vuga, een samenwerkingsverband met andere drukkers om de administratie van gemeenten te voorzien van formulieren en dergelijke. Alsof dit gemengde bedrijf, met een binderij in eigen huis, nog niet genoeg ondernemerschap vergde, werd in Prakkes tijd begonnen met de uitgave van periodieken, een schoolboekhandel, die later werd uitgebouwd tot de afdeling leermiddelen, en een afdeling kantoormachinehandel. Deze laatste afdeling had ook kantoormeubelen in het assortiment en voerde tot 1941 het eigen merk Movendo. Duidelijk moge zijn dat van de nieuwe leiding van Van Gorcum & Comp. veel inzet op verschillende fronten werd gevraagd. De opdrachten voor het drukken van boeken en tijdschriften kwamen behalve van derden, steeds meer van de eigen uitgeverij. En dat was ook de bedoeling, want Prakke nam de hem toebedachte rol van uitgever heel serieus. Prakke besefte dat revitalisering en verbreding van de uitgeverijactiviteiten een beter rendement van de zetterij en de drukkerij konden bewerkstelligen. Hij kwam daarbij op de gedachte meer werk te gaan maken van wetenschappelijke uitgaven, speciaal ook van proefschriften. De eerste dissertatie die van de pers kwam, was die van Johan Theunisz, de hierboven al genoemde huisvriend van het echtpaar Prakke uit hun Groningse tijd. In 1938 werd de honderdste promovendus bediend.Ga naar eind12 Prakke maakte veel werk van de opbouw van een wetenschappelijk fonds, met niet alleen proefschriften, maar ook handboeken, brochures en tijdschriften. Het eerste wetenschappelijke tijdschrift dat Prakke met enige trots aan het Van Gorcumfonds kon toevoegen was Het Algemeen Nederlandsch Tijdschrift voor Wijsbegeerte en Psychologie. Het verschijnt anno 2001 in de drieennegentigste jaargang, nog steeds bij de Asser uitgeverij. In het midden van de jaren dertig telde ‘Van Gorcum's Historische Bibliotheek’ al een tiental titels en ‘Van Gorcum's Medische Bibliotheek’ zelfs dertig. Het (vrijzinnig) protestantse karakter van (een deel van) het fonds van ‘Van Gorcum & Comp. nv’ bleek toen nog uit veel uitgaven voor godsdienstonderwijs op scholen, voor catechisatie en voor de jongerenkring. Als wetenschappelijke series op het gebied van theologie verschenen in de jaren dertig de ‘Bibliotheek van wetenschappelijke Geschriften over de Godsdienst’, ‘Vlugschriften van de Studieclub voor Moderne Theologie’ en ‘Geschriften van de Linkerwerkgroep van Moderne Theologie’. Als ‘Interacademiaal Theologisch Tijdschrift’ maakte Vox Theologica deel uit van het fonds. Prakke was bepaald niet eenkennig als het erom | |
[pagina 117]
| |
ging, series, reeksen en andere uitgeefprojecten op te zetten. Met een opmerkelijk goed ontwikkeld Fingerspitzengefühl stelde hij de redacties samen, bij voorkeur uit vertegenwoordigers van verschillende universiteiten en - als dat zinvol was - ook rekening houdend met verschillende toepassingsgebieden of maatschappelijke sectoren. De actuele binnenlandse politiek en grensoverschrijdende wereldvraagstukken genoten een speciale belangstelling van Prakke, niet alleen als uitgever, maar ook als geïnteresseerde (wereld)burger. Hij sympathiseerde met bewegingen en stromingen die in de jaren dertig de democratie en de ‘volkerengemeenschap’ wilden veiligstellen. De strijd tegen de ideologie en de politieke praktijk van het fascisme en het nationaal-socialisme sprak hem sterk aan. In de reeks ‘Vragen-van-nu’ verschenen brochures met als onderwerpen de terechtstelling van Marinus van der Lubbe, de toekomst van de democratie, het nationaal-socialisme, de verhouding volk en regering in crisistijd, kerkopbouw, volksontwikkeling en lectuur van boeken en de reorganisatie van de Nederlands-hervormde kerk. ‘In de branding’ werd aangekondigd als een reeks handboeken over actuele problemen. Er verschenen boeken in over thema's zoals het nationale kabinet, het huwelijksvraagstuk, het pacifisme en de uitweg uit de wereldcrisis. De Opbouw, met als ondertitel Democratisch tijdschrift voor Nederland en Indië, verscheen als maandblad. Maar godsdienst en politiek waren niet uitsluitend zaligmakend. Er moest ook toneel gespeeld en gezongen worden. Met medewerking van Prakkes vriend Verèl groeide ‘Van Gorcum's Toneelfonds’, oorspronkelijk bedoeld voor ‘jonge mensen van vier tot veertig’, uit tot een meer pretentieus fonds met toneelstukken voor alle leeftijden. Van Jan Pierewiet, een bundel padvinders- en wandelliedjes, verscheen in 1933 de eerste druk. In hetzelfde jaar waarin de vrolijk zingende Jan Pierewiet gezelschap kreeg van Heer Halewijn (1952), kwam van de eerste zangbundel de negende druk uit. Onder redactie van jeugdvriend dr. Joh. Theunisz verschenen ‘tot cier van gang of hal’ herdrukken van oude kaarten, bij voorkeur van de ‘olde Lantschap’ Drenthe. Door zijn betrokkenheid bij de provincie Drenthe spande Prakke zich in om publicaties van gewestelijk-cultureel belang voor het noorden en oosten van Nederland, opnieuw met een speciale aandacht voor Drenthe, het licht te doen zien. De Nieuwe Drentsche Volksalmanak blies hij in 1928 nieuw leven in en een jaar later liet hij het eerste nummer van het maandblad Drente het licht zien. In de serie ‘Nieuw Drentsch Mozaïek. Een Nieuwe Reeks boeken van en over de Oude Lantschap’ waren | |
[pagina 118]
| |
in 1935 zeven titels verschenen. Mede door deze en vele andere initiatieven van Prakke kwam het bedrijf de crisistijd zonder kleerscheuren door en bleef het groeien. De onderneming telde in 1925 34 personeelsleden; bij het honderdvijftigjarig bestaan in 1950, toen de naoorlogse wederopbouw ook wat betreft Van Gorcum grotendeels was voltooid, zouden het er 119 zijn en in 1972, bij de (tijdelijke) verkoop aan een buitenlands concern, 132.Ga naar eind13 Men mag over de combinatie van drukker, uitgever en boekverkoper onder één dak en in één bedrijf niet te licht denken. Na de Tweede Wereldoorlog moesten nieuwe uitgeefmarkten worden verkend. De opkomst van de sociale wetenschappen leidde tot de opbouw van een evenwichtig samengesteld gamma-fonds, terwijl in de godsdienstige hoek werd afgebouwd, overigens zonder de godsdienstwetenschap geheel uit het oog te verliezen. Vooral de sociologie, een discipline die in 1950 bij Koninklijk Besluit werd erkend, kreeg bij Van Gorcum uitdrukkelijk de aandacht, als het erom ging manuscripten voor boeken en tijdschriften te acquireren. Prakke zelf had zijn hart inmiddels ook aan de (cultuur-) sociologie verpand: hij zou in 1951 zijn proefschrift op dat wetenschapsgebied verdedigen. In de jaren zestig drong zich de noodzaak op keuzes te maken met het oog op de versterking van de core business van de onderneming. Prakke kon als een bezield manager zijn medewerkers in de verschillende bedrijfsonderdelen bewegingsvrijheid gunnen, hen begeleiden, stimuleren en enthousiasmeren. Tegelijkertijd wilde hij als werkgever goed voor hen zorgen: het zat hem in het bloed om als een pater familias over hen te waken. Zijn goedbedoelde paternalisme werd door de oudere personeelsleden niet als bevoogdend ervaren. Als uitgever en drukker smaakte Prakke op 28 oktober 1950 het genoegen dat de koningin Van Gorcum & Comp. het predicaat ‘koninklijke’ verleende en op 27 april 1966 werd een nieuw bedrijfspand geopend, een gebeurtenis waaraan in de regionale pers veel aandacht werd besteed. Voor Prakke en zijn echtgenote betekende de afbraak van het oude bedrijfspand aan de Brink tevens dat ze hun woning na veertig jaar moesten opgeven. Na enige tijd in Münster te hebben gewoond in afwachting van de restauratie van de in 1965 aangekochte Saksische boerderij (anno 1699) in Meppen-Zweeloo, konden ze de tot ‘Prakkehof’ omgedoopte romantische woonstede in 1966 betrekken.Ga naar eind14 | |
[pagina 119]
| |
De stad Groningen behield voor Prakke gedurende zijn gehele leven een grote aantrekkingskracht. Het ging daarbij niet alleen om de universiteit en de universiteitsbibliotheek, zakenrelaties of collegae. Eén man die daar woonachtig was, intrigeerde hem zodanig, dat een bezoek aan Groningen voor Prakke heel lang een bijzondere betekenis kreeg, als hij hem even in zijn werkplaats had kunnen bezoeken. Bedoeld is Hendrik Nicolaas Werkman (1882-1945), nu een kunstenaar met een grote reputatie, maar destijds een tamelijk onopvallende figuur. Prakke bewonderde Werkman meer als grafisch kunstenaar dan als schilder en schrijver. Hij was getroffen door ‘zijn verbeten worsteling om nieuwe vormgeving, vooral ook met typografisch materiaal’. Werkmans werkplaats op zolder (‘vooral later daar onder de hanebalken aan de Lageder-A’) betrad je volgens Prakke met veel schroom, ‘om de Meester-Drukker vooral niet te storen in zijn wikkend wegen van lijn, blok en kleur; en je voelde het als een wezenlijke onderscheiding geplaatst te worden op de verzendlijst van zijn ‘Next Call’ ’.Ga naar eind15 In 1927 wijdde Prakke aflevering 14 van zijn rubriek ‘Losse notities van een bibliofiel’ in het maandblad Nederlandsche Bibliographie aan de vraag of kunstenaarsmanifesten wel of niet tegen de tand des tijds bestand zijn. Dat zou wel het geval zijn met de inleiding van de schilder Johan Dijkstra bij een reeks reproducties van werk van de Groninger kunstenaarskring De Ploeg. Prakke stelt vast dat diens in het Duits gestelde tekst ‘op zeer biezondere, sterk-sprekende wijze’ door de drukker is verwerkt. En die drukker blijkt ‘de boekdrukker-schilder’ Werkman te zijn. Prakke houdt een vurig pleidooi voor ‘die modernelingen’ van De Ploeg, die een kans zouden verdienen. ‘Ge zult er’, zo houdt hij zijn lezers voor, ‘bij enig in - leven stellig markante dingen in vinden, en - wellicht meer... 't Is ook alles van Ue èigen tijd, de haastige!’Ga naar eind16 Werkman werd wegens zijn anti-nationaal-socialistische publicaties op 13 maart 1945 door de Sicherheitsdienst opgepakt en op 10 april zonder enige vorm van proces, tezamen met negen lotgenoten, terechtgesteld. Dat Werkman drie dagen voor de opmars van de geallieerden stierf door de kogel, terwijl Prakke bij de bevrijding van Assen de sd-gevangenis waar hij toen zat opgesloten, als een vrij man kon verlaten, heeft hem hevig aangegrepen. Toen in 1982 de honderdste geboortedag van Werkman werd herdacht, schreef Prakke een uitgebreid artikel in de Drentse en Asser Courant.Ga naar eind17 Hij schrijft daarin: ‘Er waren onder de nazi-terreur, die ons vaderland in de eerste helft der jaren veertig knechtte, meer drukkers die | |
[pagina 120]
| |
daartegen in verzet kwamen; die lijf en bedrijf in de waagschaal stelden; ook wel er hun leven bij inboetten. Maar wij kennen maar één collega op dit gebied, die met open vizier - dat wil zeggen: onder eigen naam (impressum) - voornaam, maar fel-bewogen tegen de duivelse ongeest in het krijt trad: Werkman, die humane verontwaardiging aan artistieke bezieling paarde en daarbij meesterwerken schiep als zijn ‘Turkenkalender 1942’ en zijn twee mappen ‘Chassidische Legenden’. Die er door bruut geweld zijn leven bij verloor, maar die voor ons en het nageslacht bleef leven in deze aangrijpend-schone Blauwe Schuit-drukken.’ Op 21 maart 1945 werd Prakke door de sd gearresteerd. Een voor hem bestemd bulletin van het illegale Vrij Nederland was onderschept. Het was uiteraard de bedoeling dat dit ene exemplaar vermenigvuldigd en verder verspreid zou worden. De Asser drukker was al eens verhoord door een andere eenheid, maar daarvan was het dit keer op pad gestuurde Sonderkommando van de sd niet op de hoogte, zo bleek hem al gauw. Toch besefte Prakke dat de situatie precair was, omdat Van Gorcum tijdens de oorlogsjaren drukwerk leverde aan de illegaliteit. Daarbij werd ook geput uit het bestand van formulieren die van oudsher voor de overheid werden gedrukt. Opgesloten in cel nummer 30 van de op loopafstand van zijn woonhuis gelegen gevangenis (‘Van Brink 10 naar Brink 9. It's only a step’) kreeg Prakke een tip van zijn celgenoot Lucas (‘Luuks’) Voortman, die zich helemaal had ingeleefd in de rol van de domme boer. Deze door Prakke zeer bewonderde agrariër hield hem voor, de rol te spelen van de wereldvreemde Privatgelehrte, de weltfremde wetenschapper, die zulke wonderlijke opmerkingen kon maken.Ga naar eind18 Prakke was er achteraf heilig van overtuigd, dat het spelen van de hem overigens op het lijf geschreven rol zijn redding is geweest, maar de angst tijdens de gevangenschap was er niet minder om. Wel slaagde hij erin, bij een van de dienstdoende vertegenwoordigers van de bezettende macht een cultuurgevoelige snaar te raken. Daardoor kon hij diens aandacht tijdens het zoveelste verhoor nogal eens afleiden. Drie dagen nadat de Duitsers op brute wijze een einde hadden gemaakt aan het leven van Werkman, kwam voor Prakke een einde aan zijn gevangenschap. Uit de in 1946 ‘als manuscript’, in een oplage van honderd exemplaren, gedrukte herinneringen aan het verblijf in de sd-gevangenis, blijkt dat Prakke daar geworsteld heeft met wat hem was overkomen. Op de dag van de bevrijding van Assen door de Canadezen, vrijdag 13 april 1945, noteerde Prakke als voorlaatste passage: ‘Bevrijd! Bevrijd van de Nazis. 't Licht | |
[pagina 121]
| |
héeft overwonnen, God zij dank: ‘Lux Vincit!’ Tòch... Iets van het Duister van het doorleefde raken wij niet meer kwijt. ‘De mens den mens een wolf...’ Verlos ons, ook van dien wolf, Heer! Kyriëleis...’Ga naar eind19 De aan Hobbes toegeschreven uitspraak over de mens die een wolf is voor de ander (Homo homini lupus), muntte Prakke om in zijn lijfspreuk Homo res sacra homini, met als bewust zo door hem gekozen vertaling: De mens zij de mens een heilige zaak. Prakke is na de bevrijding, niet zonder innerlijke strijd, zijn lijfspreuk trouw gebleven. Hij meende uiteindelijk geen reden (meer) te hebben om vanwege de doorstane angst en de hem aangedane vernederingen in wrok naar Duitsers en Duitsland te blijven omzien. Als deelnemer aan de in 1947 gehouden ‘Emlichheimer Konferenz’ behoorde hij tot de eerste Nederlanders die zich bezonnen op mogelijkheden om in de geest van begrip en verzoening de contacten over de grens te herstellen. Zij zagen in Münster de gevolgen van de bombardementen op die stad. De aanblik van de ruïnes deed Prakke besluiten, de zo zwaar getroffen inwoners de (helpende) hand te reiken. ‘Man muß’, zo schreef hij in 1970, ‘damals dabei gewesen sein, um zu begreifen, was sich da um und in uns tat. Volk-ingroßer-Not! Diese Vision drängte sich unseren entsetzten Augen immer schärfer auf. Durch die Informationen. In den Diskussionen.’Ga naar eind20 Vanwege zijn ijveren voor grensoverschrijdende contacten werd Prakke ereburger van Bentheim (1966) en van Coevorden (1977). Sinds 1966 was hij drager van het Bundesverdienstkreuz eerste klasse en sinds 1969 van het Großes Verdienstkreuz des Verdienstordens der Bundesrepublik Deutschland. De toekenning van deze hoge Duitse onderscheidingen getuigt van Prakkes toewijding aan de Duits-Nederlandse verstandhouding en is niet uitsluitend terug te voeren op zijn hoogleraarschap in Münster.
Het is verwonderlijk dat Prakke naast zijn drukke werkzaamheden kans zag tijd vrij te maken voor intensieve studie, maar zich bovendien als auteur wist te ontwikkelen. Dat de veelzijdige Prakke een erkend geleerde zou worden, heeft hij zelf allerminst verwacht, maar het professoraat paste wonderwel in zijn ‘academisch avontuur’, zoals hij zijn academische studie en het vervolg erop placht aan te duiden. In 1942 werd de toen tweeenveertigjarige Prakke, na een colloquium doctum, toegelaten tot de studie rechten aan de Rijksuniversiteit Groningen. Twee jaar later, in 1944, legde de ijverige en begaafde ‘werkstudent’ clandestien, zoals dat in de oorlog aan veel universiteiten gebruikelijk was, cum laude het kandidaats- | |
[pagina 122]
| |
examen af. Voor het doctoraalexamen koos Prakke de vrije studierichting sociologie, een nieuw studiegebied, dat door het ontbreken van een faculteit sociale wetenschappen nog tot de faculteit der rechtsgeleerdheid behoorde. De cultuursocioloog P.J. Bouman, oprichter en eerste directeur van het Sociologisch Instituut aan de Rijksuniversiteit Groningen, zou een sterke aantrekkingskracht op Prakke uitoefenen en deze oudere student diepgaand in zijn denken beïnvloeden. Steeds weer heeft hij Prakke aangemoedigd, de studie door te zetten en zelfs te promoveren. Het bijzondere is dat Prakke zijn leermeester ook iets te bieden had: namelijk een mooi fonds om boeken in te laten verschijnen. Uitgeverij Van Gorcum zou in de jaren vijftig en zestig enkele vaak herdrukte cultuurhistorische bestsellers van Bouman, bedoeld voor de general reader, uitgeven. In de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog moest Prakke voorrang geven aan de wederopbouw van de drukkerij en uitgeverij in Assen. Bovendien investeerde hij veel tijd in de culturele beweging van Drenthe en maakte hij op doktersadvies een lange reis per vrachtschip op de Oostzee om los te komen van zijn oorlogservaringen. Desalniettemin slaagde hij erin om al in 1949 zijn doctoraalexamen af te leggen. Zijn doctoraalscriptie over Drenten in Michigan (usa) was toen al als boek gepubliceerd en zou veel later een tweede druk in het Engels beleven. Op 30 november 1951 promoveerde Prakke op een ‘historisch-sociografische’ studie bij Bouman tot doctor in de rechtsgeleerdheid. De ‘Drentse boekdrukker’, zoals Prakke zich een beetje koketterend in die tijd graag noemde, kon van zijn eigen proefschrift drie keer een herdruk laten verschijnen. Na het verkrijgen van de ‘Doktorwürde’ smaakte de zeergeleerde drukker en uitgever in 1956 het genoegen, toegelaten te worden als (niet gehonoreerd) privaatdocent aan zijn eigen Alma Mater. Zijn op verzoek van Bouman gegeven gastcolleges en op het Sociologisch Instituut ontplooide onderzoeksactiviteiten kregen hiermee een formele grondslag. Prakkes betrokkenheid bij het wetenschappelijk onderwijs kreeg geheel onverwacht een bekroning in Münster, toen hij daar per 1 mei 1960 ‘Honorarprofessor’ en - aanvankelijk waarnemend - directeur van het Institut für Publizistik werd. Niet voor zijn eigen carrière, maar met het oog op de versterking van het vakgebied binnen de faculteit wist hij te bewerkstelligen dat het buitengewoon hoogleraarschap in 1966 werd opgewaardeerd tot een volledige leerstoel. Wat gedacht was als een tijdelijke waarneming, voor de periode van hooguit een jaar, zou bijna een decennium duren. In de Westfälische Nachrichten van 17 december 1992 verscheen een | |
[pagina 123]
| |
overlijdensbericht, waarin de universiteit van Münster Prakke onder meer in de volgende bewoordingen herdacht: ‘Im Jahre 1960 wurde er mit der Vertretung des Lehrstuhls für Publizistik, Zeitungswissenschaft und Neueste Geschichte und mit der kommissarischen Leitung des Instituts für Publizistik ernannt. Er gehörte zu den Gründern der Deutschen Gesellschaft für Publizistik- und Zeitungswissenschaft, deren Vorsitz er 1963/64 innehatte. Die Deutsche Publizistikwissenschaft verdankt Prakke und seiner ‘funktionalen Publizistik’ in Lehre und Forschung die Hinwendung zu kommunikationswissenschaftlichem Denken und empirischer Forschung, insbesondere auf dem Gebiet der Religionspublizistik und der Publizistik in Afrika. Hendricus Prakke hat sich zudem immer als Mittler zwischen den Generationen verstanden.’ Na zijn afscheid van Münster was Prakke bij gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag onderscheiden met de universiteitsmedaille van de Westfälische Wilhelms-Universität. Voor de communicatiewetenschappelijke theorievorming van belang waren - en zijn nog steeds - Prakkes openbare les Van perswetenschap tot publicistiek uit 1956 en De samenspraak in de samenleving. Inleiding tot de publicistiek uit 1957. Dit boek is opgedragen aan Walter Hagemann, zijn inspirator en voorganger op de leerstoel in Münster. Daar ontwikkelde Prakke de ‘funktionale Publizistik’ verder en wel als een theorie die vraagt naar de functies van de publicistische fenomenen krant, tijdschrift, film, radio, televisie, enzovoort. Theorievorming had voor Prakke nog de eigenlijke betekenis van ‘theoria’: het beschouwelijk omgaan met de wereld, alsmede de daarmee verbonden levenswijze. Hij probeerde de ontvanger (de ‘recipiënt’) een plaats te geven in het gangbare communicatiemodel. Dit ging in zijn fixatie op de klassieke (massa)media nogal eenzijdig uit van de zender (de ‘communicator’), alsmede van de beroepscommunicatoren (uitgevers, journalisten, programmamakers, filmers, enzovoort) en de massamedia als institutionele zenderorganisaties.
De band van Prakke met Drenthe was bijzonder sterk. Van 1925 tot 1965 woonde hij in Assen. Tot eind 1977 bewoonde hij de ‘Prakkehof’ in Meppen en van 1978 tot zijn overlijden in 1992 had Prakke zijn domicilie op De Noorderkroon in Roden, eerst in een bungalow van dit condominium en later in het verzorgingscentrum op hetzelfde terrein. In Drenthe verschijnende kranten wijdden in april 2000 bij gelegenheid van Prakkes honderdste geboortedag paginagrote artikelen aan de betekenis van Prakke voor de culturele ontwikkeling van de regio in het algemeen en Drenthe | |
[pagina 124]
| |
in het bijzonder. Zonder uitzondering wordt in deze herdenkingsartikelen Prakkes bijdrage aan het zelfbewustzijn van de Drenten erkend. Men mag hem als de culturele emancipator van Drenthe beschouwen. Denken over Prakke is denken over Drenthe, aldus de journalist Rein van der Sleen in het Nieuwsblad van het Noorden van 15 april 2000.Ga naar eind21 Hij ontplooide initiatieven op het gebied van het vreemdelingenverkeer en was als drukker en uitgever bijzonder goed geëquippeerd om Drentse belangen te behartigen. Hij blies De Nieuwe Drentsche Volksalmanak nieuw leven in en in 1929 was hij de oprichter van het gewestelijk maandblad Drente (later ook wel als Drenthe gespeld). Tijdens de Duitse bezetting bracht hij in Drentse cultuur geïnteresseerden met een verschillende levensbeschouwelijke en politieke achtergrond in 1941 bijeen in de ‘Drentsche Studiekring D[ubbeld] H[emsing] van der Scheer’. In de traditie van de rederijkersgezelschappen uit de zeventiende eeuw koos hij niet alleen een aansprekende Drent voor de naamgeving, maar ook een pakkende zinspreuk. Met het oog op de oorlogsomstandigheden luidde deze: ‘Bijna in 't verborgen bloeiende’. Als voorzitter gaf Prakke richting aan wat hij noemde ‘het cultureel verzet tegen de bezetter’ en stimuleerde hij het denken over de naoorlogse taak van particuliere organisaties op regionaalcultureel gebied. De Drentsche Studiekring D.H. van der Scheer werd in 1947 omgedoopt tot Drents Genootschap, opnieuw onder voorzitterschap van Prakke. In 1957 kreeg deze vrijwilligersorganisatie een officiële status als Culturele Raad voor Drenthe, samengesteld uit vertegenwoordigers van de hele gewestelijke samenleving. Om tijd vrij te maken voor zijn hoogleraarschap in Münster nam Prakke in 1960 na bijna twintig jaar afscheid van zijn rol als culturele gangmaker in Drenthe. Zeer tot zijn genoegen werd hij geëerd met de Culturele Prijs voor Drenthe. De bij deze onderscheiding behorende penning, die hij zelf in 1956 voor het eerst had uitgereikt, voert de programmatische tekst ‘Nieuwe eenheid, nieuwe kracht’. Na de periode van onderdrukking en bevrijding diende Drenthe in de visie van Prakke de nieuwe eenheid te koesteren en de nieuwe kracht te benutten voor een betere toekomst. Zijn ‘vrienden in en buiten het Genootschap’ boden hem, ‘doctor Hendricus Johannes Prakke’, een penning aan met zijn beeltenis, een opengeslagen boek met de drie podagristen en de Drentse vlag, alsmede Prakkes lijfspreuk en monogram; aan de jaartallen 1941 en 1960 is toegevoegd ‘voorzitter Het Drents Genootschap. Culturele Raad voor Drenthe’. | |
[pagina 125]
| |
De drie herdrukken van zijn proefschrift over Drenthe (1955, 1958 en 1969) stelden Prakke in staat de ontwikkeling van deze provincie in de jaren vijftig en zestig, vanuit dit perspectief beschreven en geanalyseerd, eraan toe te voegen.
Met het Provinciaal Museum van Drenthe aan de Brink in Assen had Prakke gedurende zijn gehele leven een sterke band.Ga naar eind22 En dat niet alleen omdat hij er veertig jaar schuin tegenover woonde en werkte. In 1940 deed hij zijn intrede in het ‘grote’ bestuur, dat als dagelijks bestuur fungeerde. Bij de viering van het eeuwfeest in 1954 was hij voorzitter van de commissie van het dagelijks bestuur en hield hij de feestrede. Op 26 april 2000 werd de betekenis van Prakke voor Assen en Drenthe in het Drents Museum herdacht, met toespraken van onder anderen de burgemeester van Assen, mevr. D. van As-Kleijwegt. Zij huldigde Prakke postuum als motor achter tal van Drentse culturele ontwikkelingen. Met kracht van argumenten betoogde zij coram publico, dat onomstotelijk is komen vast te staan, dat Prakke met zijn initiatief om tijdens de Tweede Wereldoorlog - onder de dekmantel van een studiekring - een culturele organisatie op te richten, op geen enkele wijze de Duitse bezetters in de kaart heeft gespeeld. Integendeel. Als blijvend eerbetoon aan deze bijzondere inwoner onthulde de burgemeester aan het slot van haar laudatio een straatnaambord met de tekst ‘Professor Prakkeweg’. Tijdens zijn leven was Prakke in 1980 al onderscheiden met de medaille van de stad Assen. Prakke was ook de oprichter van de Stichting Vrienden van het Drents Museum. Daarom werd in het museum op de honderdste geboortedag van zijn begunstiger een ‘Prakke-lounge’ geopend. Bezoekers kunnen in deze fraai ingerichte ruimte, voorzien van een buste en een uitspraak van Prakke, op verhaal komen en zich laten informeren over het werk van de vriendenstichting. Iedere gebruiker wordt geconfronteerd met de volgende Prakke zo typerende tekst: ‘Hoe meer wij wereldburger worden, des te sterker voelen wij de behoefte ergens geworteld te zijn.’ In het tijdperk van de globalisering zijn deze woorden actueler dan Prakke zelf tijdens zijn leven heeft kunnen bevroeden. Ze houden bij de jongere generaties de herinnering levendig aan een man die de Entgrenzung op allerlei gebied als zijn levenstaak zag.
joan hemels |
|