| |
| |
| |
Sydney Vernon Petersen
Riversdal 22 juni 1914 - Kaapstad 30 oktober 1987
In een vraaggesprek met de Zuid-Afrikaanse zondagskrant Rapport (23 september 1979) gaf de schrijver S.V. Petersen de volgende karakteristiek van zichzelf: ‘In die eerste instansie praat ek as mens. Ek dink hier aan Gods woord - ‘wat is die mens dat U hom besoek’. Dit is vir my die kern: Ek praat as Mens. Ek praat as Suid-Afrikaner. Ek is in wese Suid-Afrikaner. Ek aanvaar nie die term Kleurlingdigter nie. Ek kan dit nie aanvaar me. As Suid-Afrikaner staan ek lojaal teenoor my land, - die enigste plek waar ek wil woon. Ek is bruin van gelaat. Niemand neem dit van my weg nie. Ek bly 'n bruin Suid-Afrikaner.’
Met deze uitspraken gaf S.V. Petersen aan, welke factoren in zijn leven een dominante rol speelden. Hij was - en dit was en is in Zuid-Afrika geen uitzondering - een zeer gelovig mens. Hij voelde zich ook ten volle Zuid-Afrikaan. Met betrekking tot zijn dichterschap weigerde hij om op denigrerende wijze als ‘Kleurlingdichter’ te worden geclassificeerd, terwijl hij daarnaast een zekere trots op (of in ieder geval een bewuste aanvaarding van) het feit dat hij ‘bruin van gelaat’ was, niet onder stoelen of banken stak. Wanneer wij als lezers uit de tijd na de omwenteling in Zuid-Afrika in 1990 deze regels lezen, dan moeten wij beseffen wat hun context was en welke strijd een man als S.V. Petersen moest voeren om zijn waardigheid, zijn geloof en het vertrouwen in zijn schrijverschap ondanks alle politieke en maatschappelijke druk te behouden.
Sydney Vernon Petersen groeide op in Riversdal in het zuiden van de toenmalige Kaapprovincie, thans de Wes-Kaap. Zijn vader was zadelmaker, een menslievende, hardwerkende en plichtsgetrouwe man. Zijn moeder was de centrale figuur in het gezin. Van de vijf kinderen was S.V. Petersen het tweede kind en tevens het oudste jongetje. Van kleins af aan wilde hij schilder worden, maar hij besloot om onderweg naar het schilderschap eerst het schrijven onder de knie te krijgen. Toen hij twaalf jaar oud was, verliet hij de plaatselijke zendingsschool om in het verre Kaapstad leerling te worden van de Trafalgarschool, een middelbare school waar in het Engels onderwijs werd gegeven. Gedurende de jaren 1932 en 1933 was hij leerling van de Battswood-kweekschool om daarna een betrekking als onderwijzer te aanvaarden, eerst in de Klein Karoo nabij Riversdal en daarna in Kaapstad. Naast zijn werk op school volgde hij mid- | |
| |
dagcolleges aan de Universiteit van Kaapstad en behaalde hij de ba-graad. Tijdens zijn studie raakte hij bevriend met de bekende Afrikaanstalige schrijver I.D. du Plessis, die een zeer belangrijk vertolker van de Maleis-Kaapse cultuur was en volledig openstond voor de culturele tradities van de Kapenaren van gemengde afkomst. Tot zijn pensioen was S.V. Petersen onderwijzer in Ladismith, in de legendarische Kaapstadse wijk Distrik Ses en ten slotte schoolhoofd van de middelbare school Athlone in Kaapstad.
Sedert 1940 publiceert Petersen gedichten, korte verhalen en verhalende schetsen in de tijdschriften Naweek, Suid-Afrika en Die Huisgenoot. In 1944 verschijnt zijn eerste dichtbundel Die enkeling. In 1948 komt zijn tweede bundel uit onder de titel Die stil kind en ander verse. In het tweede deel van zijn Geskiedenis van die Afrikaanse literatuur (1983) schrijft J.C. Kannemeyer tamelijk negatief over de beeldspraak en de moraliserende inslag van Petersens werk. Daarnaast is Kannemeyer ook vol waardering (p. 169): ‘Tog maak hy indruk met die eenvoud, wrangheid en direktheid van baie verse, terwyl die veelvuldige gebruik van die dialoog aan sommige gedigte iets sterk dramaties gee.’ In aansluiting op Kannemeyers oordeel kunnen we in ieder geval stellen dat het de grote verdienste van Petersen is dat hij, evenals de dichter-tijdgenoot P.J. Philander en de later in beeld verschijnende Adam Small, het leven van de mensen van gemengde afkomst in de Kaap een nieuwe plaats in de Afrikaanstalige letterkunde heeft verschaft. Het verschil tussen Petersen en Small ligt in de aard van de verhouding tussen het verzet tegen de maatschappelijke positie der ‘Kleurlingen’ en de aanvaarding van hun sociale verdrukking als vaststaand gegeven. Bij Petersen wordt het verzet door de hoop op verandering verzacht, terwijl Small in het protest een steeds onverzoenlijker toon aanslaat.
In Die enkeling staat het volgende gedicht, dat aanvaarding van de sociale veroordeling gepaard laat gaan met een religieuze rechtvaardiging van de ellende als straf:
Bede
Laat dit dan wees, o Heer, dat ek
'n duisend jaar gelede teen God
dan weet ek nou, op U bevel
is hierdie skurfte blootgestel:
| |
| |
In watter dieptes, stankbesmet
en met verrotte slym besmeer
dat selfs U, Heer, van my moes wyk...
my nie wou reinig van die slyk?
Laat my dan maar soos Lasarus
tevrede wees, met streling van
dan weet ek tog dis U besluit,
die vloekstraf van 'n donker huid.
As dit U straf is, dat ek so
moet ly, dan wil ek swyg, o Heer;
laat my dan maar my kruisweg gaan,
tot waar ek voor die donker staan...
Deze schrikbarende zelfkastijding, die gebaseerd is op een bepaalde uitleg van de Bijbelse tekst over Sem, Cham en Jafeth en de uit deze stamvaders voortgekomen volkeren, met een verwijzing naar de arme Lazarus uit een gelijkenis van Christus (Lukas 16, vers 19-31), is gelukkig niet Petersens laatste woord over de gekleurde mens in Zuid-Afrika geweest. In het gedicht ‘Roepende stemme’ uit Die enkeling wordt de vraag gesteld, hoe lang de nood van de onderdrukte mens nog zal aanhouden. In Die stil kind en in Die kinders van Kain (1960) is de toon van de dichter vol deernis tegenover degenen die hun leven verdrinken en verspelen en aan de andere kant vol bitterheid tegen de door de overheid opgelegde negatieve sociale verhoudingen. In Die kinders van Kain is geen sprake meer van godsdienstige verankering van het sociale rangenstelsel, een motivering waarbij de Kleurling een soort slavenrol krijgt toebedeeld. In een scherpe parodie op het Onze Vader stelt de dichter het misbruik van oorspronkelijk inclusief en juist niet exclusief bedoelde uitspraken aan de kaak. Het gedicht ‘Bergies’ is een van de eerste literaire teksten waarin het leven van de tegen de hellingen van de Tafelberg levende gekleurde daklozen onderwerp is. In dit gedicht laat de dichter het verhaal over de zoektocht van Jozef en de zwangere Maria naar een onderkomen in Bethlehem meeklinken. De stal uit het Evangelie is hier de ‘Salvation Army’, het Leger des Heils geworden.
| |
| |
Geheel en al in overeenstemming met een belangrijke thematische lijn binnen de totale letterkunde van Zuid-Afrika schrijft Petersen in 1945 zijn roman As die son ondergaan. In deze roman gaat het om de klassieke tegenstelling tussen stad en ‘platteland’ en om de verleidingen waaraan een verlegen man van gemengde afkomst in de stad wordt blootgesteld. As die son ondergaan is een ontwikkelingsroman die de hoofdfiguur door een fase van ontwrichting, van drank en ongeregelde seksualiteit, uiteindelijk laat terugkeren naar de veilige landelijke wereld van de jeugd.
Na de bundel Suiderkruis (1965) met gedichten over de mensen in de stad en binnen de plattelandse wereld, gedichten waarin de herinnering aan de vreugden van weleer in het centrum staat, volgt in 1980 een bundel gedichten die een jubelkreet tot titel heeft: Nag is verby. Uiterst betekenisvol is het gegeven dat deze bundel aan de ‘geniale Tagtiger dr. I.D.’ is opgedragen. Nag is verby eert de schrijver I.D. du Plessis, de man die aan het verdwijnen van deze nacht van onrecht en verdrukking als geen ander had meegewerkt. In deze bundel domineren drie thema's. Het eerste thema is het als minderwaardig beschouwd worden op grond van huidskleur. Het tweede is de zoektocht naar een eigen identiteit. Het derde centrale onderwerp is het gevoel van geborgenheid vroeger in het ouderlijk huis. De dichter spreekt hierin met een nieuwe levenszekerheid. De tijd is voorbij dat hij als Kleurling zijn hand voor een aalmoes van de meester moest ophouden. In overeenstemming met de beeldspraak van de heilsgeschiedenis wordt de overgang naar een nieuwe tijd als het wijken van de nacht voor het gloren van de dageraad gezien. De dichter bevindt zich volgens zijn eigen levensgevoel op het breukvlak der tijden. Ook al zijn alle deuren nog niet geopend, toch is er alle aanleiding tot geestdrift over de zichtbaarheid van een nieuw tijdperk. Het titelgedicht luidt:
| |
| |
De kwaliteit van de gedichten in Nag is verby en in Laat kom dan die wind (1985) wisselt sterk. Soms heeft de poëzie van S.V. Petersen te veel het karakter van een vooropgezet programma waarvan de literaire vorm slechts als verpakking dient. Soms blijven de gedichten in een matte, kleurloze weergave van dagelijkse emoties steken. Dat is jammer, omdat de emoties - bekijken we die even op zich - zeer respectabel zijn.
Het grote probleem van het dichterschap van S.V. Petersen is het probleem van de eigen onvervreemdbare identiteit als schrijver. Op de achtergrond van het gehele werk doemt steeds opnieuw de vraag op: wie ben ik? Het overheersende karakter van deze elementaire vraag maakt het werk van Sydney Vernon Petersen tot een lange zoektocht naar vormen en inhouden die als voertuig van het geheel eigene kunnen worden gezien. Het was aan het begin van Petersens schrijverschap niet te vermijden dat hij de invloed van erkende dichters als N.P. Van Wyk Louw en S.J. Pretorius zou ondergaan. De zoektocht naar de eigen onvervalste stem geeft een zwalkend patroon te zien. De religieuze bronnen zijn voor deze dichter enerzijds krachten die tot mededogen met de kanslozen en tot verlangen naar sociale rechtvaardigheid inspireren. Anderzijds werpt het verleden van Zuid-Afrika met zijn duidelijke, op verwante religieuze bronnen gebaseerde hiërarchische afbakening van de rassen een schaduw over het zelfbewustzijn van de dichter. Het christelijk geloof is voor S.V. Petersen van
| |
| |
het uiterste belang om het vertrouwen in een betere toekomst niet te verliezen. Maar dat geloof is in deze vorm ook een beroep op het vermogen van de mens om in een ellendige situatie te berusten en een vermeende scheppingsorde van meesters en knechten te aanvaarden. Dat conflict tussen de vertrouwde patronen van denken en geloven aan de ene kant en het verlangen naar emancipatie en sociale hervorming aan de andere kant is cruciaal voor de poëzie van S.V. Petersen.
Wanneer S.V. Petersen in de Zuid-Afrikaanse pers aan het woord kwam, waren zijn uitspraken veelal bevestigend van aard. Hij zocht het positieve en legde daar getuigenis van af. In het Kaapse dagblad Die Burger van 13 juni 1956 ontkende hij dat de ‘nie-blanke’ in de Afrikaanstalige letterkunde werd afgescheept. Naar zijn mening ontbrak het ‘kleurvraagstuk’ binnen de letterkunde. Daarentegen maakte hij wel bezwaar tegen het gebruik van de benaming ‘Kleurling’. Hij stelde voor om over ‘gekleurde’ of ‘bruin man of vrou’ te spreken. Dat Petersen zich van het feit bewust was dat Zuid-Afrika op het terrein van de toenadering van de bevolkingsgroepen nog een lange weg te gaan had, bleek uit zijn dankwoord na de toekenning van de erepenning van de Suid-Afrikaanse Akademie vir Onderwys, Wetenskap en Kuns. In Die Burger van 16 juni 1959 werd Petersen als volgt aangehaald: ‘Die wonder van Afrikaans word vanjaar gevier. Ons kan vanaand ook 'n ander wonder vier, die wonder van 'n goeie gesindheid. As ons om ons kyk, kan dit byna onmoontlik lyk, maar die gesindheid bestaan tog, en dit is omdat ons 'n gesamentlike taal praat. Nie Afrikaans nie. Nie Engels me, maar die universele taal, waarna Johannes 1, vers 1 verwys. Ons glo nog in ons naaste en ons weet nog wie ons naaste is.’
In het tijdschrift Literator (Potchefstroom) van augustus 1997 spreekt S. van Wyk het volgende oordeel over het werk van S.V. Petersen uit (p. 86 v.): ‘Enkele bundeltitels van S.V. Petersen (Die enkeling, Die stil kind, en Die kinders van Kain) gee 'n aanduiding van die sentrale bemoeienis van sy oeuvre: hy verwoord die protes van die enkeling/intellektueel wat deur opvoeding daarin kon slaag om die maatskaplike lotgevalle van sy groep te ontkom, maar wat vanweë sy velkleur (in sy woorde: die vloekstraf van 'n donker huid, die Kainsmerk) daarvan weerhou word om toegang tot die (wit) hoër sosiale klas te verkry.’ Deze analyse die het leven van de schrijver in het teken van de afwijzing door een hogere sociale groep beschouwt, doet geen recht aan de intenties van de schrijver S.V. Petersen, ook dan niet, wanneer in zijn werk wel een zekere tweeslachtigheid van
| |
| |
berusting en verzet wordt gesignaleerd. Er zijn veel meer factoren in het spel dan een poging tot emancipatie die door de aanbedene snode afgewezen wordt.
In het artikel in Rapport van 23 september 1979 wordt gewezen op de betekenis van de gelukkige jeugdervaringen van de dichter S.V. Petersen, jeugdervaringen van geluk en menselijke harmonie die hij later in Kaapstad zeer miste. Bovendien verwijst het artikel naar Petersens grote belangstelling voor mensen: ‘Dis meer as net 'n belangstelling, erken hy, dis 'n soort liefhebbery, die bekoring van mense.’ Petersen was ook mentor van andere schrijvers uit zijn omgeving: ‘Daar is ook die jare waarin hy leermeester en geestelike vader was. Hy spog nie met name nie, dis dinge wat hy in sy hart bêre. Hy deel in die vreugde waar die waardigheid van mense erken word, maar die vreugdes lê nog dun gesaai.’
De romanschrijver Etienne van Heerden noemt S.V. Petersen in een artikel in Die Burger van 19 juni 1997 een man, ‘wat 'n mens eintlik vandag in sy fleur sou wou sien. Hoe sou sy digterskap, wat in soveel aspekte onbevredigend is, nie nou daarna uitgesien het nie?’ Een belangwekkende vraag. Misschien is Sydney Vernon Petersen te vroeg geboren, te vroeg voor een rijping van het dichterschap die nu onbereikbaar was. Maar of deze menslievende schrijver in menselijkheid en diep geloof een ander zou zijn geweest, dat betwijfel ik ten zeerste.
hans ester
| |
Voornaamste geschriften
Behalve de genoemde titels publiceerde S.V. Petersen:
Meditations on the brink. (= Gedichten in het Engels, verschenen in Nederland.) 1962, 1980 derde, herziene uitgave. |
Alleenstryd. (= Een keuze uit de gedichten van S.V. Petersen in het Afrikaans.) 1979. |
Verdere bibliografische informatie is te verkrijgen bij: Nasionale Afrikaanse Letterkundige Museum en Navorsingssentrum, Privaatsak X20543, Bloemfontein 9300, Vrystaat, Zuid-Afrika. |
Er zijn tien gedichten van S.V. Petersen opgenomen in G. Komrij, De Afrikaanse poëzie in 1000 en enige gedichten. Amsterdam 1999, p. 480-487.
|
|