| |
| |
| |
Jan Gerhard Toonder
Rotterdam 18 juli 1914 - Amsterdam 25 augustus 1992
Jan Gerhard is mijn broer en hij was tevens mijn beste vriend, zodat ik in staat zou moeten zijn om een logisch en samenhangend verslag van zijn literaire loopbaan te geven. Maar zijn grote veelzijdigheid en de onderzoekende tendens die zijn werk kenmerkt, maakt dit moeilijk - zoals het zijn succes als schrijver vaak in de weg heeft gestaan.
Deze eigenschappen openbaarden zich al tamelijk vroeg. Hij was een vlugge leerling die moeiteloos en met hoge cijfers zijn eindexamen haalde. Het taalgebruik in zijn werkstukken was een voorbeeld voor zijn medeleerlingen en hij was vanzelfsprekend de redacteur van het schoolblad. Maar behalve dat was er niets dat op een letterkundige toekomst wees. Nu, achteraf, begrijp ik dat ik het had kunnen weten, omdat we al vanaf onze kleuterjaren in verhalen verdiept waren. Niet die uit kinderboeken of -bladen, die in die tijd door de op hurken zittende auteurs werden samengesteld en waaruit op zoete toon door tantes of nichtjes werd voorgelezen.
Onze moeder deed dat niet. Ze vond het aanstellerig om kindertaal te spreken, en dat vonden wij ook. Nee - ze gaf ons boekjes als De Vertellingen van Wilhelm Hauff, die weliswaar door ‘Hermanna’ naverteld waren, maar ze waren door Jan Wiegman geïllustreerd - en daar ontsproten onze verhalen uit. Lezen konden we nog niet, maar de plaatjes waren de oorsprong van onze vertelsels. We verzonnen die zelf. Ik vertelde hem de mijne, terwijl hij de zijne voor zichzelf hield. Hij had een zwakke gezondheid, en in zijn prille jeugd en gedurende zijn eerste schooljaren leed hij aan chronische bronchitis. In die tijd bestond daar nog geen middel tegen, zodat hij het grootste deel van het jaar bedlegerig was; maar vervelen deed hij zich niet. Toen hij kon lezen en schrijven, kortte hij de dagen door het schrijven van de verhalen die hij zelf samenstelde. Die bezigheid nam hij veel serieuzer dan zijn schoolwerk, dat hij spelenderwijs verrichtte aan de hand van de privé-lessen die hij kreeg. Dat het hem werkelijk ernst was, bleek pas toen hij, door ouders en leraren gedreven, economie ging studeren en ik op zijn bureau het manuscript van een half gevorderde roman ontdekte. Hij stuurde dat naar De Nieuwe Gids ter beoordeling, en niet lang daarna ontving hij een zeer lovend schrijven van Willem Kloos, die hem aanbood om het in zijn tijdschrift te plaatsen als feuilleton.
| |
| |
Deze aanmoediging was voor hem groot genoeg om van verdere studie af te zien en het schrijven als beroep te kiezen. Maar die roman heeft hij verworpen toen hij er serieus aan ging werken en daardoor zelfkritiek ontwikkelde. Hij verklaarde dat het puberwerk was en dat De Nieuwe Gids hem na lezing een beetje verouderd voorkwam. In plaats daarvan begon hij met het schrijven van een kinderboek, Pim en Puckie, dat onmiddellijk door de uitgever H. Meulenhoff werd aangenomen. Het was een lovenswaardig, bescheiden begin, dat hij dan ook onder het pseudoniem Toon Gerhard liet verschijnen in 1936.
In dat jaar verhuisde hij van Leiden uit de ouderlijke woning naar Amsterdam, waar hij nog twee andere kinderboeken onder dezelfde schuilnaam heeft geschreven: Circus Valdibomba en De Schimmelhof. Maar intussen oefende hij zich in het ontwikkelen van een eigen stijl door een reeks korte verhalen die in verschillende weekbladen en in het Algemeen Handelsblad verschenen. Toen zijn uitgever hem dan ook om een roman voor jonge mensen vroeg en hij Een man zet door schreef, werd dit boek door Meulenhoff te ouwelijk bevonden. Hij leurde er daarna mee langs vele uitgevers, totdat de heer Klautz van Elsevier het een fris, goed boek in deze trieste tijd (het was 1939) vond. Het werd, tot zijn verbazing, door de critici serieus besproken en als romandebuut beoordeeld. Maar daar vond Jan Gerhard het niet literair genoeg voor. Hij wilde een échte roman schrijven.
Dat werd Uitvaart - in tegenstelling met het vorige een somber en met noodlot geladen werk dat een symbool was van de zwaar getroffen scheepvaart in die dagen. De kritiek was teleurgesteld en negatief, meer door de inhoud dan door de kwaliteit.
Daar trok mijn broer zich niets van aan. Zijn direct daaropvolgende boek was Vreemdeling in Babylon, dat de geschiedenis en de gedachten behandelde van een zeeman die door de ongunst der tijden en door een maagkwaal geen schip meer kon krijgen en die plotseling gedwongen was om het leven aan de wal te ervaren. Dat was het leven van 1940, het jaar waarin Engeland Duitsland de oorlog verklaarde. Dat was dan ook geen fris boek in deze trieste tijden; de ervaringen van een zeeman in het laffe en kleingeestige walleven in dat oorlogsjaar waren niet gunstig. Maar het werk gaf hem de voldoening dat hij zijn eigen visie en overtuiging kon geven. Het was dus een zeer kritisch boek - en hoewel het daardoor geen grote attractie voor lezers in die tijd had, was het voor de uitgever een bewijs van het literair talent dat eruit sprak.
Hij stelde Jan Gerhard daarom voor om een positieve bijdrage voor de
| |
| |
kerstdagen te schrijven toen we bezet waren. Er was nog voldoende papier, en van een censuur door de bezetter was nog nauwelijks sprake. Mijn broer maakte daar gebruik van door een verhaal te romantiseren over de onderdrukking van het joodse volk onder de Romeinen. En als een voor de hand liggend onderwerp koos hij de tocht van de drie koningen naar Bethlehem: de geboorte van Jezus. De dag na Bethlehem noemde hij de geschiedenis, die een groot succes geworden is. De eerste druk was al spoedig uitverkocht. De censuur, die inmiddels op volle toeren werkte, gaf geen papiervergunning meer voor dit boek, dat ze niet direct verboden had, maar dat men niet herdrukt wilde zien. Klautz, de uitgever, had daarop gerekend en ‘zwart’ papier gekocht zodat hij kon drukken - met het excuus dat de papiertoewijzing nog steeds niet was opgebruikt omdat het werk weinig lezers trok. Het tegendeel was echter waar: De dag na Bethlehem heeft de hele oorlog door gelopen omdat Klautz voortging met de aanschaf van ‘zwart’ papier. Dit had als gevolg dat de productiekosten van het boek de opbrengst verre overtroffen, zodat de uitgever er uit idealisme veel geld op toelegde en de schrijver afstand deed van zijn royalties. Want de voldoening over het succes was hem meer waard dan geld.
Hij heeft twee oorlogsjaren gebruikt voor het werken aan De Schuld, met het gevoel dat hij een belangrijk boek schreef. Het was een essayistische aanklacht tegen een wereld die een bewind als dit toeliet en een oorlog als deze nodig maakte; maar het was ook een pleidooi voor vernieuwing. Het boek werd na de oorlog goed ontvangen en serieus besproken; maar hij heeft er later, als te utopisch, afstand van genomen (het deed hem echter veel genoegen dat gedeelten van een politiek partijprogramma, dat van D'66, met zijn boek overeenstemden).
In 1947 schreef hij een roman voor De Bezige Bij (een uitgeverij die hij in de oorlog door illegaal werk had leren kennen). Het was getiteld El Dorado en het behandelde de geschiedenis van een man die op zoek is naar een nieuwe toekomst omdat hij de oude wereld vernietigd heeft achtergelaten. Het had een optimistisch einde, vol toekomstverwachting - en het was een bestseller. Maar hierdoor geschrokken greep Jan Gerhard toch weer terug naar het tragische verleden met Vlaggen in de nacht (1948; oorspronkelijk getiteld Gevecht om genade), een roman die de stemming van na de oorlog behandelde.
Daarna volgde een periode waarin hij aanvragen kreeg voor filmscenario's, zodat hij zich voor het Nederlandse filmwezen begon te interesseren. Hij werd door zijn organisatorische talenten voorgedragen als secretaris
| |
| |
van de Nederlandse Beroepsvereniging van Filmers (n.b.f.), en als zodanig voorkwam hij een dreigende splitsing in deze vereniging. In 1949 werd hij tot voorzitter gekozen - een functie die hij tot 1957 vervuld heeft (bij zijn aftreden werd hij tot erelid van de n.b.f. benoemd). Het is merkwaardig dat hij voor de film geïnteresseerd werd doordat hij door de ontbinding van zijn huwelijk in een ernstige depressie geraakte en bezigheden zocht die geen beroep op zijn diepere gevoelens deden. Hij had gelukkige jaren gehad, en in de oorlog had hij goed werk kunnen doen door een ideale samenwerking met zijn vrouw, Margje Herblot. Maar door de chaotische toestanden na de vrede dreven ze uit elkander.
Door de ontbinding van zijn huwelijk, die hem erg aangreep, en door zijn filmwerk verwaarloosde hij het schrijven dat zijn roeping was. Hij schreef wel, maar keurde alles wat hij deed af - zodat hij begon te vrezen dat hij als schrijver gefaald had. Aan de beweging van de Vijftigers nam hij geen deel, en hoewel hij een paar filmscenario's schreef, was het voor hem een lange, lege tijd.
Daar kwam vrij plotseling een eind aan door het zien van een surrealistische prent die zó'n indruk op hem maakte dat er uit het niets een inval kwam, de ingeving van een sfeer. Dit maakte een einde aan deze periode, en hij schreef in vier maanden het boek Heksenest - een surrealistisch werk in een stijl die sterk afweek van zijn eerdere romans. Voor die tijd was het nogal schokkend, en de reacties varieerden van zeer geestdriftig tot afkeurend. Toen hij tegen het eind van zijn leven een balans opmaakte, vond hij dit zijn belangrijkste boek dat zich heerlijk had laten schrijven. Het nam een unieke plaats in tussen de literatuur van die dagen (1954) en ook in zijn eigen oeuvre. Toch hielp het werk hem niet voor langere duur uit het geestelijke vacuüm waarin hij geraakt was. Hij trok nogal moedeloos naar Spanje waar hij al zwervend op het toen nog onbekende eiland Ibiza belandde. De sfeer die er hing, was geheel verschillend van die in het vaderland; de rust en het primitieve leven herinnerden aan lang vervlogen tijden. Hij huurde er een huisje en begon weer te werken.
Maar het bleek tot zijn eigen verbazing dat Heksenest een afscheid was geweest van een wereld die hij als onwerkelijk had ervaren. Het eiland bracht hem een stemming die aan veel vroeger herinnerde, en hij begon over de jeugd van onze vader te schrijven. Die vormde de hoofdfiguur, maar hij nam afstand van het biografische element en koos het merkwaardige leven op het eiland Rottumeroog als onderwerp: de lusten en lasten van de mensen en dieren die daar toen nog leefden, maar vooral de gewel- | |
| |
dige storm die een einde aan dat alles maakte. Die vormde de climax van twee boeken: Eiland in de verte en De Oudste Ochtend (als variant op ‘De Jongste Dag’). Het zou onjuist zijn om deze romantisering van het historisch vergaan van Rottum als een ‘streekroman’ te beschouwen, zoals wel gebeurd is. Maar het is natuurlijk wèl de oorzaak dat hij de lezers die Heksenest enthousiast begroet hadden als een boek in een veelbelovende nieuwe richting, voor een verrassing plaatste. In plaats van de psychische fantasie die ze verwacht hadden, verscheen er een romantisch-realistische roman, en daarmee verloor hij opnieuw zijn publiek.
Hij scheen dat niet erg te vinden; het experimenteren lag in zijn aard, en de voldoening die het schrijven hem gaf, vond hij belangrijker dan de reacties die zijn werk bij anderen opwekte. Bovendien voelde hij zich op Ibiza zó thuis, dat zijn enthousiasme collega-schrijvers aantrok. In de loop van enkele jaren groeide die kring tamelijk snel, zodat het eiland een tijdlang bekendgestaan heeft als een schrijversparadijs. Vrijwel alle bekende auteurs uit het Nederlandse taalgebied hebben er langere of kortere tijd doorgebracht, en het begon ook in het buitenland bekend te worden. Voor al die immigranten en bezoekers was Jan Gerhard een soort autoriteit die alle mogelijkheden en moeilijkheden van Ibiza kende. Hij was de pionier die de functie van gids en raadgever met groot genoegen op zich nam en zodoende met vele denkbeelden kennismaakte.
Daardoor verdiepte hij zich in filosofie, psychologie en ook de occulte stromingen die zich in die tijd begonnen te ontwikkelen. Samen met de Amerikaanse schrijver John Anthony West schreef hij bijvoorbeeld A Case for Astrology, een lijvig boekwerk dat de geschiedenis van de Babyloniërs, de Phoeniciërs en de Egyptenaren bevatte. Weliswaar omdat hun kennis van de hemellichamen hun religie, hun cultuur en architectuur beïnvloedde; maar grondige bestudering van die oude volkeren werd daardoor een noodzakelijkheid.
Als conclusie stelden ze daardoor dat astronomie in die tijden gelijkstond aan astrologie. Het was een serieus werk, een poging om de astrologie opnieuw de wetenschappelijke status te geven die zij eens had. In Amerika werd het als zodanig erkend en bleef het tamelijk lang een bestseller. Literair was het natuurlijk minder belangrijk, maar het had wèl als gevolg dat de psychologische kant van de astrologie voor Jan Gerhard een voorname factor begon te worden. In zijn voorgaande werken had hij zijn karakters als objectief waarnemer gezien - maar nu begon hij van binnenuit te schrijven. Het onderbewustzijn van Freud en het onbewuste van Jung
| |
| |
waren voor hem dankbare werelden waarin zich de menselijke gedragingen volgens een onbekende logica ontwikkelen.
Hij begon met het schrijven van een bundel verhalen: Blijf zitten waar je zit. Daarmee sloeg hij weer de richting in die hij met Heksenest begonnen was, zonder het bewust te weten. Lezers die De Oudste Ochtend gewaardeerd hadden, keerden zich vol onbegrip en soms zelfs met afschuw van die verhalen af, doch de Heksenest-liefhebbers waren vol lof.
In 1966 verliet hij Ibiza. Het eiland begon zich tot een toeristenoord te ontwikkelen en verloor daardoor de sfeer die het aantrekkelijk had gemaakt voor dichters en schrijvers. Hij vertrok met een bezwaard hart. Voor hem was het de plek geweest waar hij thuishoorde - en over dat gevoel heeft hij een sterke getuigenis geschreven in zijn verhaal Standbeeld van een Onbekende.
Zijn terugkeer in Nederland was niet gemakkelijk, want daar was hij plotseling weer een vreemdeling. Weliswaar een bekende, maar hij voelde zich er nooit meer helemaal thuis. Het eerste boek dat hij dan ook na zijn terugkeer schreef, was Opstaan op zaterdag - een pessimistische voortgang op de ingeslagen weg, en in zijn toekomstvisie op dezelfde golflengte als Orwell met zijn 1984. De reacties waren echter gunstig en vormden een aansporing om in die richting voort te gaan. Maar opnieuw kwam er iets tussen dat hem daarvan deed afwijken. Het was de opdracht van de commissie voor de Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek voor het schrijven van het Boekenweekgeschenk. Die nam hij aan, en voor het schrijven ervan keerde hij terug tot de lang verlaten stijl van El Dorado.
Waarom? Waarschijnlijk vond hij het gepast om zich voor deze gelegenheid weer tot een breed publiek te wenden. De titel was Kasteel in Ierland en de roman was gebaseerd op een gegeven dat bijna historisch was. Hij bracht, na zijn Ibiza-tijd, zo nu en dan een bezoek aan Ierland, waar wij wonen; en dan plachten we op avontuur te gaan in het westen, aan de Atlantische Oceaan. Het land trok hem sterk aan door de natuur, de manier van leven en vooral ook door de mensen. Op één van die tochten hebben we in het kasteel overnacht dat hij beschreef. Dat boek schreef hij als een ‘tussendoortje’ en voor zijn eigen genoegen; maar het vervreemdde hem nog meer van zijn critici.
Als een reactie daarop begon hij aan een soort autobiografie. Een soort - want hij had een hekel aan dergelijke zelfontledingen. Daarom maakte hij er een aantal ‘flashbacks’ van, vol ironie en ook wel cynisme, maar altijd geestig. Het werden twee delen: De dronken kanarie en De spin in de bad-
| |
| |
kuip. Beide hadden de houding van ‘neem me vooral niet ernstig’. Maar ondanks dat geven ze, méér dan enig ander werk van hem, een indruk van de grote en haast verwarrende veelzijdigheid van zijn geest.
Er ging enige tijd overheen. En toen schreef hij de nogal sombere roman De hartjacht, waarin hij als hoofdfiguur Freek Sonderborg op laat treden die zijn ‘zelf’ vertegenwoordigt. Dit dramatische verhaal is de wèrkelijke autobiografie - niet de materiële, maar de innerlijke.
Over zijn laatste twee boeken is hij zelf weinig tevreden geweest. Hij maakte zijn balans op en kwam tot de conclusie dat hij zijn eigen lot bepaald had. Hij voelde geen bitterheid toen zowel De waakzaamheid als Oude mannen moesten beter weten geen groot succes meer werden. Hij begon essays te schrijven waarin hij, volgens zijn eigen woorden, heeft ‘geprobeerd om het niet-uitlegbare uit te leggen - zonder bij de fezelaars te horen die pogen om namen te geven aan het onnoembare’.
Er was één ding in zijn veelbewogen schrijversleven waaraan hij consequent trouw bleef - en dat was zijn affectie voor de Nederlandse Taal.
marten toonder
| |
Voornaamste geschriften
Een man zet door. [Roman.] Amsterdam 1939. (In Denemarken uitgegeven onder de titel Ung mand slaar sig door Skaninavisk Bogforlag.) Uitvaart. [Roman.] Amsterdam 1940; Vreemdeling in Babylon. [Roman.] Amsterdam 1941. (In Denemarken uitgegeven onder de titel En fremmed i Babylon door Poul Branner, 1942.) De dag na Bethlehem. [Roman.] Amsterdam 1941; Schippers naast God. [Roman.] Amsterdam 1943; De Schuld. [Essays.] Amsterdam 1946; El Dorado. [Roman.] Amsterdam 1947; Vlaggen in de nacht. [Roman.] Amsterdam 1948; Heksenest. [Roman.] Amsterdam 1954; The Case for Astrology. [Essay.] New York 1970, Londen 1970. (In Nederland uitgegeven als Het astrologisch argument, Amsterdam 1971.) Eiland in de verte. [Roman.] Amsterdam 1959; De oudste ochtend. [Roman.] Amsterdam 1960; Blijf zitten waar je zit. [Verhalen.] Amsterdam 1965; Opstaan op zaterdag. [Roman.] Amsterdam 1966. (In Duitsland uitgegeven onder de titel Aufstehn am Samstag door Joseph Melzer Verlag, 1968.) Kasteel in Ierland. [Roman, Boekenweekgeschenk cpnb.] Amsterdam 1970; De dronken kanarie. [Autobiografische verhalen.] Amsterdam 1975; De spin in de badkuip. [Autobiografische verhalen.] Amsterdam 1976; De hartjacht. [Roman.] Amsterdam 1981; De waakzaamheid. [Roman.] Amsterdam 1988; Oude mannen moesten beter weten. [Roman.] Amsterdam 1989; De krekel in de herfst. [Gedichten.] Amsterdam 1991.
|
|