Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1998
(1998)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 167]
| |
Jacobus Gerardus Schuur
| |
[pagina 168]
| |
kwam te staan. Eigen gedichten waren ondertussen niet uitgebleven, in de regel nog traditioneel van bouw en niet vrij van enige retoriek, maar een enkele keer verrassend door een speelse uitschieter, zoals het volgende:
Een kind tekent
koe en paard kakelbont
en een huis van karton
en op de weg een hond
en in de lucht een zon
(het heeft de boom vergeten)
de zon is geel, de hond is bruin
de weg is wit - de witte weg
en helemaal rondom de tuin
tot aan het huis een groene heg
(maar 't heeft de boom vergeten)
het huis is rood, het dak is rood
en uit de schoorsteen komt wat rook
waar is de boom?
o sapperloot
nu is de boom er ook
Op de h.b.s. was Koos Schuur niet alleen goed in de talen, maar ook in de wiskunde. Nadat hij voor het eindexamen geslaagd was, kreeg hij het advies wiskunde te gaan studeren. Hiertoe kwam het echter niet. Aan de zaak van zijn vader waren de crisisjaren dertig niet ongemerkt voorbijgegaan en er werd in huize Schuur dan ook besloten dat de zoon maar zo gauw mogelijk een baan moest zoeken. Zo kwam hij als beginnend journalist aan de slag bij het regionale nieuwsblad De Noord-Ooster te Wildervank, waar hij zeven jaar heeft gewerkt. Hij leerde er, zoals in een klein bedrijf voor de hand lag, het krantenvak in al zijn facetten kennen. In deze periode debuteerde hij ook ‘officieel’ als dichter, met een publicatie in het letterkundige tijdschrift Den Gulden Winckel (1938). In het derde oorlogsjaar nam hij ontslag bij De Noord-Ooster, wegens | |
[pagina 169]
| |
een minder goede verstandhouding met zijn werkgever en een dreigend conflict met de bezettingsautoriteiten in Groningen. Hij trok naar Amsterdam, legde en hernieuwde er een aantal literaire contacten en slaagde erin, de oorlogsjaren verder zonder kleerscheuren door te komen. Als clandestiene uitgave verscheen de plaquette Novemberland, waarin Schuur een plastische beschrijving geeft van zijn geboortegrond en waarin hij zijn verbondenheid daarmee op markante wijze tot uitdrukking brengt. ‘Deze negen strofen, elk van twaalf regels, zijn, mede door een technisch hechte bouw, bijzonder geslaagd. Men moet op een merkwaardige wijze houden van, en misschien geboren zijn in een streek, die mij persoonlijk als de minst poëtische ter wereld voorkomt, de Groninger Veenkoloniën, om door deze streek tot dergelijke superieure poëzie te worden geïnspireerd.’Ga naar eind2 De aanhef van het gedicht plaatst de lezer meteen in medias res: Na de roodbruine warmte van september,
na van oktober 't zwaar en donker goud,
keren de heldre dagen van november
met ijle geur van brandend turf en hout,
van rijpe appels, rottend loof. Reeds koud
worden de morgens in de kale velden
waar raven, met de ondergang vertrouwd,
de heerschappij aanvaarden: sombre helden
die zich met nog somberder roepen melden.
Op het vochtige land strijken zij neer
waar zij op paarden en op honden schelden
en zij voorspellen vorst en winterweer.
Novemberland oogstte veel waardering en werd naderhand verschillende keren herdrukt.Ga naar eind3 Mede of vooral op grond van deze publicatie ontving de dichter in 1948 de Hendrik de Vriesprijs.
Na de oorlog trouwde Schuur met de actrice Carolien (Pauky) Bigot, uit welk huwelijk twee zoons werden geboren. De verschijning van de bundel Herfst, hoos en hagel (1946) vestigde voorgoed zijn naam als dichter, terwijl hij als redacteur bij de uitgeverij De Bezige Bij nauw bij de actuele literatuur werd betrokken. Met Ferdinand Langen vormde hij tevens de eerste redactie van het tijdschrift Het Woord, Maandblad voor de nieuwe Nederland- | |
[pagina 170]
| |
se letterkunde.Ga naar eind4 Het handhaafde zich slechts drie jaargangen. Uitbreiding van de redactie met onder meer Gerard Diels, Jan G. Elburg, Hans Redeker en Bert Schierbeek en de omzetting van het maandblad in een kwartaalschrift hebben niet kunnen verhinderen dat het aantal abonnees te gering bleef om een gezonde exploitatie mogelijk te maken. Toch heeft Het Woord in de letterkunde van de naoorlogse jaren een rol gespeeld. Het zette zich af tegen de journalistiek-anekdotische dichtkunst uit de jaren dertig en tegen het romantisch rationalisme van de Criterium-groep, het stelde de literaire waarde van de verzetspoëzie ter discussie en het vormde gaandeweg een aanloop tot de experimentele poëzie uit de jaren vijftig. Koos Schuur heeft, door eigen werk en door kritische beschouwingen, mede op dit alles zijn stempel gedrukt. Zijn gedichten, aanvankelijk esthetisch en romantiserend, evolueerden door een vrijere vorm, een soms gedurfde beeldspraak en een hang naar het symbolisme en het irrationele steeds meer in de richting van het werk van de latere Vijftigers.
Zonenlied
Mijn vader riep mij
om een stuiter een stoter een vogel van niets
maar ik moest natuurlijk weer mee met dat meisje
de wegen beklimmen erop en eraf
de bloemen bezien en de dieren bespieden
en heer in de hemel het hemelrijk zelf
Mijn vader riep mij
om een cent om een slof om een houten sigaar
maar ik moest natuurlijk weer woorden opschrijven
die zouden beklijven na hem en na mij
en regeltjes rijmen voor ruiterverhalen
en kerel te paard voor mijn eigen verdriet
Mijn vader riep mij
om een raad om een reden een wereldse weg
| |
[pagina 171]
| |
maar ik moest natuurlijk weer elders en elders
met ogen en oren het hart in de hand
een ridder een ruiter een wereldverschrikker
die zelf zei hij bouwde aan reden en raad
In de bloemlezing nieuwe poëzie Atonaal (1951), samengesteld en ingeleid door Simon Vinkenoog, is Koos Schuur terecht met enkele gedichten vertegenwoordigd. Tussen bijdragen van onder meer Hans Andreus, Hugo Claus, Jan Hanlo, Gerrit Kouwenaar en Lucebert blijkt zijn werk van vergelijkbare orde.Ga naar eind5
Na de opheffing van Het Woord viel Schuur in een zekere leegte, terwijl in zijn huwelijk ernstige spanningen optraden. In 1951 besloot hij het roer radicaal om te gooien en te emigreren. ‘Ik ging naar Australië met mijn vrouw en de twee jongens in de hoop mijn huwelijk te redden.’Ga naar eind6 De eerste jaren in Australië waren moeilijk. Het huwelijk met Pauky Bigot hield ondanks alles geen stand, met als gevolg dat de vader op een gegeven ogenblik alleen voor de opvoeding van de kinderen kwam te staan. Ook het vinden van geschikt werk kostte in het begin de nodige moeite, maar een goede baan in een groot grafisch bedrijf te Sydney bood tenslotte uitkomst. Het leven in Australië vroeg overigens veel van het aanpassingsvermogen. Cultureel gezien verkeerde Schuur in een vacuüm, wat enkele publicaties in Australische tijdschriften nauwelijks konden vergoeden. Zeer welkom was dan ook een opdracht van het ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen in Den Haag om een gedicht te schrijven over Nederlanders in Australië. Dit leidde tot de bundel Fata morgana voor Nederlanders en andere gedichten (1956). Een belangrijk thema hierin is dat Europese emigranten nooit helemaal gelukkig zijn, want ‘tussen verleden en toekomst staan zij in het leven naar morgen te kijken met de ogen van gisteren’ (p. 15). Uit de Australische periode dateert ook het prozawerk De kookaburra lacht... Brieven van een emigrant (1953). Het zijn openhartige monologen van een aardse dromer die in het reine moet zien te komen met een aantal harde werkelijkheden.
Na twaalf jaar Australië hield Schuur, enkele jaren na zijn scheiding hertrouwd met de arts Marianne Wouters, het wel voor gezien. In 1963 keerden ze terug naar Nederland, waar na enige tijd hun huwelijk werd ont- | |
[pagina 172]
| |
bonden. Zij had haar zinnen gezet op vestiging in de Verenigde Staten, waar ze zich wilde specialiseren in de psychiatrie. Hij daarentegen wilde niet voor de tweede keer emigreren en werkzaam blijven in de wereld van het Nederlandse boek. Aldus scheidden zich hun wegen. Schuur had zijn vroegere baan als redacteur bij De Bezige Bij weer opgevat, maar trad in 1967 in dienst van de boekenclub eci. Als chef-lector heeft hij vooral in de jaren zeventig het gezicht hiervan voor een belangrijk deel bepaald. Bovendien werkte hij, wat hij voor zijn vertrek naar Australië ook al had gedaan, als vertaler voor verschillende uitgeverijen. Op zijn lijst van vertaalde auteurs prijken onder meer de namen van John B. Priestley, Arthur Koestler, Honoré de Balzac, J.D. Salinger, Günther Grass en Patrick White. Inmiddels was hij hertrouwd met de bibliothecaresse Tineke Kaspers, met wie hij twee dochters en een zoon kreeg. Veel eigen werk heeft hij na zijn terugkeer uit Australië niet meer gepubliceerd, al verdienen in dit verband de bundels Waar het was (1980) en het reeds eerdergenoemde Signalen vermelding. Over zijn successen in de eerste jaren na de oorlog sprak hij later sterk relativerend. ‘Eigenlijk heb ik mijn plaats in de Nederlandse literatuur te snel gekregen. En te lawaaierig. Na het verschijnen van Herfst, hoos en hagel stond er in Het Parool een paginagroot artikel met een grote foto van mij en ook een pagina in een Haagse krant, geschreven door Vestdijk en Nijhoff. Een enorm getoeter: dit is goed en dat is goed. Ik was ineens een grote piet geworden en iedereen herkende mij en wilde op mijn schoot zitten. Maar ik ben gewoon Koos Schuur uit Veendam, de veenkolonie. Zoiets. Maar dat verstaan de mensen niet, als je dat zegt.’Ga naar eind7 In het jaar van zijn pensionering bij de eci openbaarde zich een ernstige ziekte, die enkele ingrijpende operaties en een radiotherapeutische behandeling noodzakelijk maakte. Een aantal jaren ging het daarna weer behoorlijk goed, maar 1995 bracht een kentering. Een van de laatste brieven die ik van hem ontving, begon aldus: ‘Beste Johan, 1995: we hebben het toch aardig ver gebracht in deze twintigste eeuw, dankzij onze provinciale opvoeding, denk ik, en het goede boerenvoedsel dat ons al jong werd voorgezet.’ De humor en de zelfironie die uit deze woorden spreken, hebben een bittere waarheid niet kunnen verhelen. Op een heldere maar gure decemberdag werd in het crematorium te Lelystad afscheid genomen van een dichter voor wie | |
[pagina 173]
| |
de dagen van de maand
de jaren van het levenGa naar eind8
waren opgelost in een tijd die niet meer valt te meten.
j. van delden | |
Voornaamste geschriftenEen vrij gedetailleerde bibliografie vindt men in het onder noot 5 genoemde boek van Siem Bakker over de geschiedenis van Het Woord (p. 588 v.v.). Hierin is niet vermeld: Piëdestal voor een gastvrouw. Novelle. Utrecht-Bunnik 1985. Nadien is nog verschenen: Signalen. Gedichten. Amsterdam 1990. |
|