Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1996
(1996)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |
Pieter Antoon Marie Geurts
| |
[pagina 82]
| |
den. Er zou een kleine, maar boeiende studie te schrijven zijn over ‘Geurts in en over Leiden’, omdat de hoofdpersoon het middelbaar onderwijs en de universiteit in de Sleutelstad van nabij kende en nogal wat persoonlijke contacten kon gaan onderhouden met allerlei plaatselijke coryfeeën, terwijl hij nog jaren na zijn Leidse tijd als rector van het R.K. lyceum ‘St. Bonaventura’, tijdens buitenlandse reizen, op heel onverwachte momenten en tot in Polen en Israël toe, allerlei oud-leerlingen bleek tegen te komen. Dat P.A.M. Geurts ook als historicus en docent door het leven zou gaan, was zeker geen direct uitvloeisel van zijn eerste roeping. Na met vlag en wimpel het gymnasium-A aan het Bisschoppelijk College te Roermond te hebben doorlopen trad hij in bij de franciscanen; zijn ideaal was om eenmaal als priester en franciscaan missionaris overzee te worden. Waarom dit ideaal na zijn theologische opleiding en priesterwijding door de oversten van zijn orde niet is gehonoreerd, blijkt niet meer achterhaalbaar. Later heeft de betrokkene zelfwel eens aan intieme vrienden verteld hoe hij als pasgewijd priester op een - letterlijk - klein briefje, hem in zijn kloostercel onder de deur toegeschoven, moest lezen dat hij door zijn kerkelijke superieuren was aangewezen om aan de Katholieke Universiteit te Nijmegen geschiedenis te gaan studeren; hij zou na voltooiing van die studie leraar bij het middelbaar onderwijs aan een van de door zijn orde in het leven geroepen scholen worden. Aan pater Geurts is aldus een missionaris verloren gegaan, maar diezelfde orde heeft diezelfde P.A.M. Geurts met aantoonbaar succes tot leraar en historicus laten vormen. Gedurende tientallen jaren heeft deze franciscaan zich van die hem opgedragen taken tijdens zijn arbeidzaam leven niet alleen plichtsgetrouw, maar veeleer met hart en ziel gekweten. Aldus heeft deze naar hart en verstand getalenteerde persoonlijkheid van onderwijs en onderzoek een eigen missie gemaakt. Te Nijmegen studeerde P.A.M. Geurts voortvarend en snel, in de ogen van de hoogleraar-mediëvist R.R. Post, die als seculier priester nogal eens neer kon zien op paters, zelfs al te snel, zodat de student Geurts het afleggen van een groot tentamen Middeleeuwse geschiedenis, naar eigen zeggen, enige tijd moest uitstellen. Ook over het toen nog verplicht te volgen onderwijs in het Middelnederlands bij de taalgeleerde Jacques van Ginneken, die zichzelf geniaal en zijn kennis over bijvoorbeeld het belang van de ‘rompstand’ voor de taalwetenschap als essentieel en alomvattend beschouwde, kon Walter Geurts in de herfst van zijn leven onderhoudend vertellen. Maar met bijzondere waardering sprak hij dan altijd weer over | |
[pagina 83]
| |
twee hoogleraren uit de Nijmeegse studietijd: de consciëntieuze J.D.M. Cornelissen en vooral Gerard Brom. Eerstgenoemde, een wat statig optredende persoonlijkheid, die met accuratesse en met oog voor finesses de Nieuwe Geschiedenis doceerde en bij wie pater Geurts op 24 juli 1945 zou afstuderen, wist bij deze student speciale belangstelling voor de historiografie van de Nieuwe Tijd te wekken. Bij een studie-opzet, die toen nog toeliet dat een student hele dagen thuis kon studeren en lezen, zonder dat al die opgedane kennis en inzichten onmiddellijk door middel van een tentamen hoefden te worden gehonoreerd en in zogeheten studiepunten moesten worden verzilverd, verslond de student Geurts, naar hij zich later wist te herinneren, het volledige werk van Robert Fruin en van R.C. Bakhuizen van den Brink. Eveneens op eigen initiatief nam hij ook de gelegenheid te baat uitvoerig kennis te nemen van de geschiedschrijving van Ranke, Macaulay en Carlyle. Door kennisneming van die bij voorkeur negentiende-eeuwse geschiedschrijving kon hij inzicht opdoen in totstandkoming en weergave van de wetenschappelijk en beeldend geboekstaafde gebeurtenissen en zich de nodige kennis van de geschiedenis van de geschiedbeoefening eigen maken. Sprekend over zijn Nijmeegse studietijd, memoreerde Walter Geurts altijd weer met bijzondere waardering persoon en betekenis van Gerard Brom. Diens colleges in de kunstgeschiedenis en schoonheidsleer, op zaterdagochtenden facultatief geadstrueerd met speciale projecties uit de toverlantaarn, boeiden hem al evenzeer als diens trefzeker gevoel voor bondig-snaakse typeringen; Brom, zijn leven lang allergisch voor clericale omgangsvormen en praktijken, herkende in Walter Geurts een bijna congeniaal student, die humor over clericaal-kerkelijke franjes en spatjes kon waarderen en die onverdachte woordspelingen dan met gelijkgestemde scherts wist te pareren. Vrijwel onmiddellijk na zijn afstuderen ontving pater Geurts de opdracht van zijn orde om in Kerkrade een katholieke hbs voor jongens te gaan oprichten. Hij zou er niet alleen leraar geschiedenis worden, maar werd ook maar meteen tot directeur van die instelling gebombardeerd. Sindsdien zou hij bijna vijfendertig jaar onderwijs geven: achtereenvolgens was hij leraar-directeur te Kerkrade aan de Kerkraadse hbs ‘Antonius Doctor’, rector van het lyceum ‘St. Bonaventura’ te Leiden, deeltijds docent in de vakdidactiek te Amsterdam en Nijmegen, vervolgens voltijds hoofddocent geschiedenis aan de nieuwe lerarenopleiding van het Mollerinstituut te Tilburg en ten slotte, tot aan zijn pensionering in het voor- | |
[pagina 84]
| |
jaar van 1979, wetenschappelijk hoofdmedewerker bij de studierichting geschiedenis te Nijmegen. In eerstgenoemde hoedanigheden moet hij een gewetensvol leraar-schoolleider zijn geweest, die om zijn openlijk geuite strengheid bij menig leerling wel eens associaties met een Bint-figuur à la Bordewijk moet hebben opgeroepen. Desgevraagd verklaarde hij later, toen hij dankbaar kon terugblikken op een jarenlange praktijk van leraar en vakdidacticus, dat verantwoord lesgeven eerder ‘kunst’ dan ‘kunde’ en al helemaal geen ‘wetenschap’ was en dat een talent voor goed lesgeven maar beter ‘aangeboren’ dan ‘aangeleerd’ kon zijn; toekomstige leraren hield hij voor dat proberen populair te zijn voor de jonge leraar ‘funest’ was: ‘Als leraar zit je fout, als ze al na een paar weken zeggen: ‘wat een aardige leuke leraar’. Als ze echter van je zeggen: ‘wat een rotvent, daar mag je niks’, dan zit je goed.’ Zijn onderwijskundig credo was kort en krachtig, in één imperatief samen te vatten: ‘boei en weet te boeien!’ en als didactisch verantwoord, bij uitstek praktisch en effectief middel voor de geschiedenisleraar beval hij de anekdote aan. Tijdens zijn jarenlange en gevarieerde onderwijspraktijk heeft hij dit beginsel en deze aanbeveling steeds consequent en met succes in praktijk gebracht, daarbij moeiteloos puttend uit een groeiende voorraad anekdotes, die hij zich bij lezing van egodocumenten en literatuur van allerlei aard had eigen gemaakt. Zelf genoot hij telkens dubbel bij het opdissen van markante wetenswaardigheden: het was hem dan te doen op het juiste moment met de juiste anekdote te voorschijn te kunnen komen, want als geboren docent wenste hij anderen dan bij het opvoeren van memorabilia te laten meegenieten. Strikt genomen was zijn muzikaliteit nogal beneden de maat en de gave in allerlei toonaarden te kunnen zingen was hem beslist niet gegeven. Maar als verteller kende hij een dictie, ritmiek en een daarbij passende (soms bijna clownesk aandoende) mimiek die zijn gezicht telkens weer van genoegen deed glimmen, als het hem ten slotte met een precieze timing en de zorgvuldig gedoseerde onthulling van de pointe weer eens was gelukt de toehoorders, leerlingen en studenten, en zichzelf bevrijdend, hartelijk en gelijktijdig aan het lachen te krijgen. Het vertelde bleef dan dankzij de verteller voor dezelfde toehoorders onvergetelijk. Pater Geurts als docent wilde en kon boeien, maar Walter Geurts als causeur in besloten kring kon als geen ander gekscheren, ook omdat hij telkens bijtijds eraan dacht dan óók eigen en andermans hebbelijkheden te relativeren. Als hij bij een persoonlijk-vertrouwelijke ontmoeting ook maar bevroedde dat de door hem aangesprokene iets buitenissigs (in zijn | |
[pagina 85]
| |
jargon: iets ‘ontoepasselijks’) had meegemaakt of iets lachwekkends had vernomen, kon hij maar zelden zijn nieuwsgierigheid of ongeduld bedwingen en steevast sprak hij dan de gevleugelde woorden: ‘vertel op, bespaar me geen detail!’ Een ontmoeting of bezoek was voor hem dan ook pas geslaagd, wanneer er ongemeen kon worden gelachen. Als leraar, historicus en zeker ook als mens nam hij de plichten van het leven uitermate serieus, maar het aards bestaan was en bleef voor hem vooral dan betrekkelijk en dus draaglijk, als menselijke handelingen in het heden en al even menselijke hebbelijkheden uit verleden altijd op één lijn met milde humor konden worden gerelativeerd. Ook als wetenschappelijk gevormd historicus heeft P.A.M. Geurts van zich doen spreken. Ondanks veelomvattende schoolverplichtingen bestudeerde hij in vakanties en vrije uren tijdens zijn Leidse jaren ter voorbereiding van een proefschrift een onderwerp dat al in de Nijmeegse doctoraalscriptie bij professor Cornelissen ruimschoots aan bod was gekomen: de uitgebreide pamfletliteratuur tijdens de eerste fasen van de Nederlandse Opstand. Op verzoek van de aangezochte promotor L.J. Rogier, sinds 1948 opvolger van Cornelissen, werd het eind 1955 gereedgekomen manuscript alsnog voorzien van ‘aanmerkelijke compositorische, stilistische en taalkundige verbeteringen’. Op 19 mei 1956 vond de promotie te Nijmegen plaats op het proefschrift De Nederlandse Opstand in de pamfletten 1566-1584 (Nijmegen-Utrecht 1956). Voor deze dissertatie wist de auteur zich onmiskenbaar geïnspireerd door zijn eigenlijke leermeester, de in 1947 overleden Cornelissen. Diens voorkeur voor en deskundigheid in het aantonen van literair-historische vormen, niet specifiek Nederlandse tradities, symbolen, gemeenplaatsen en denkbeelden, waarin naar tijd en ruimte heel wat méér veelvormigheid én continuïteit lagen besloten dan de toen nog binnen een al te nationalistisch kader beoefende Nederlandse geschiedschrijving wilde onderkennen, moeten de student-promovendus Geurts tijdens het schrijven van scriptie en proefschrift onmiskenbaar hebben benvloed. De dissertatie kent twee onderscheiden componenten: de eerste bevat een beschrijving van de Nederlandse Opstand als ‘papieren oorlog’; hij bevat een plaatsbepaling van de in de betreffende periode 1566-1584 verschenen pamfletten en is als zodanig een nadere uitwerking van de afstudeerscriptie uit 1945. In de tweede component van het proefschrift komen de inhoudelijke aspecten van de reeds aan de orde gestelde pamfletten uitvoerig aan bod: expliciet erin neergelegde ideologische en propagandistische motieven van | |
[pagina 86]
| |
de rebellen (en in mindere mate ook die van hun tegenstanders); scribenten als Jacob van Wesenbeke, Marnix van St. Aldegonde, Pierre Loyseleur de Villiers en Aggaeus Albada zijn hier opgevoerd als pennevoerders die ten behoeve van de publieke opinie in binnen- en buitenland met wisselend succes het woord als wapen wisten te hanteren. Dat papieren wapen was zoveel mogelijk gescherpt met een ongekende hoeveelheid - qua herkomst bepaald heterogene - citaten, verwijzingen, allusies, motto's, maximen, beeldspraak of sjablones uit klassieke auteurs, bijbel, legenden, geschiedenis, natuurrecht en politieke theorieën. In dit proefschrift, rijk aan ideeëngoed, heeft de auteur zijn opzet strak en de betoogtrant sober gehouden, terwijl elke polemiek naar aanleiding van een uitermate gecompliceerd en tendentieus verleden behoedzaam is vermeden. Desondanks werd De Nederlandse Opstand in de pamfletten kort na verschijning indirect en impliciet onderdeel van de ongekend felle pennestrijd tussen H.A. Enno van Gelder enerzijds en P. Geyl en L.J. Rogier anderzijds over het karakter van de Nederlandse Opstand. Als uitvloeisel van deze polemiek, die kort nadien niet ten onrechte door een promotus van Geyl als een ‘learned continuation of the wars of religion’ is getypeerd, werd uitgerekend het Nijmeegse proefschrift van P.A.M. Geurts, juist in diens hoedanigheid van promotus van Rogier, door Enno van Gelder gerecenseerd op een wijze, die het boek én de geschiedkundige toeleg van de auteur geenszins recht deed en die qua inhoud en teneur voor auteur en werk (alsook voor de promotor) meedogenloos beoogde te zijn. Gelukkig kon in andere recensies genuanceerd de betekenis en betrouwbaarheid van dit proefschrift, de eerste monografie over het tot dan toe goeddeels veronachtzaamde terrein van deze papieren oorlog worden uitgemeten. Hoe het ook zij, het heeft de auteur in elk geval voldoening gegeven dat de geschiedkundige belangstelling voor dit proefschrift uit 1956 zo groot was, dat het nadien nog zelfs tweemaal, in 1978 en 1983, in reprint kon worden uitgegeven. Behalve voor de ideologische bouwstenen van de Nederlandse Opstand heeft de historicus Geurts meer onderzoek- en publicatiedrift ontplooid. Van zijn totale werk, enkele monografieën en vele tientallen artikelen, kunnen hier enkel de voornaamste thematieken worden aangestipt. Allereerst zijn studies over het prille begin van de Leidse universiteit: naar aanleiding van specifiek academisch-Leidse fenomenen als ‘Vierschaar’, ‘Privilegium Fori’ en Statencollege zijn verschillende te Leiden figurerende persoonlijkheden, zoals Jan van Hout, Pieter Adriaens- | |
[pagina 87]
| |
zoon van der Werf, Willem van Assendelft, Bonaventura Vulcanius, Johannes Cuchlinus, Herman Reneker en Volker Westerwolt, met hun bestuurlijke gedragingen, wetenschappelijke kwaliteiten en menselijke onvolkomenheden voorzien van op gedegen bronnenonderzoek steunende aandacht en zijn zij met empathie behandeld. In tweede instantie mogen dan ook de onderwijskundige en (vak)didactische werkzaamheden van de historicus Geurts worden gememoreerd. Ook als geschiedenisleraar deed hij van zich spreken, onder meer in de vorm van tientallen gepubliceerde bijdragen en notities in en rond de mede op zijn instigatie in het leven geroepen vgn: de vereniging van geschiedenisleraren in Nederland, met haar tijdschrift Kleio. In een van zijn vele onderwijsfuncties publiceerde hij in 1963 een Pleidooi voor onderwijs in eigentijdse geschiedenis: een brochure die bij haar verschijning en blijkens een herdruk opgang maakte en te midden van een wat vermolmd ogend geschiedenisonderwijs wel opgang moest maken. Zo'n kwart eeuw later zou de auteur ervan telkens tijdens mondelinge gedachtewisselingen grif toegeven dat hij de eerder met veel vaart en verve uitgedragen zienswijze over die contemporaine geschiedenis - vooral op grond van de dan ook door hem met spijt waargenomen, al te grote en eenzijdige nadruk op de geschiedenis van de laatste halve eeuw en de daarbij door tal van historici van de Nieuwste Tijd aan de dag gelegde habitus - zich allengs toch wel wat onbehagelijk was gaan voelen; historici moesten zelf veel meer, langer en verder terug in de tijd reizen en zij konden daarbij heel wat licht in en uit donkere periodes van vóór 1870 gaan opsteken. Een derde aspect uit de geschiedkundige werkzaamheid van P.A.M. Geurts kan gevoeglijk worden gerubriceerd onder de noemer ‘aren lezen’. Ook hier bleek Geurts als docent en historicus ten behoeve van studenten en een jongere generatie historici het ritme van de tijd en de behoeften aan theoretische en methodologische beschouwingen te kennen. De vier bundels, samengesteld en geredigeerd met dr. F.A.M. Messing, een collega uit zijn Tilburgse jaren, in de reeks ‘Geschiedenis in veelvoud’ over Economische Ontwikkeling en Sociale Emancipatie en over Theoretische en methodologische aspecten van de economische en sociale geschiedenis, heeft P.A.M. Geurts als redacteur bekendheid verleend, al besefte hij persoonlijk terdege dat zijn rol van mederedacteur hier er eerder een was uit de dienstverlenende sector dan die van een historicus die in zijn onderzoek alsnog in praktijk ging brengen wat hij aldus allemaal in ‘readers’ bijeen had helpen brengen. In diezelfde reeks zag hij in 1981 zijn oude voorkeur | |
[pagina 88]
| |
voor de geschiedenis van de geschiedbeoefening, de historiografie, gehonoreerd. Met een Nijmeegs collega gaf hij in 1981, eveneens in de reeks ‘Geschiedenis in veelvoud’, in twee delen de bundels Geschiedschrijving in Nederland. Studies over de historiografie van de Nieuwe Tijd uit. Tot de vierde component in het geschiedkundig werk van P.A.M. Geurts kunnen de tientallen artikelen over regionale geschiedenis en talrijke bijdragen over allerlei katholieke en culturele voormannen uit vooral de negentiende en twintigste eeuw worden genoemd. Tijdens de laatste levensjaren, toen zijn gezondheid begon te haperen, besefte hij dat hij ‘in blessuretijd speelde’ en dat werk van lange adem hem niet meer vergund was. Na zijn pensionering bezocht hij, als een soort volontair voor halve dagen, vrijwel dagelijks het Instituut voor Intellectuele Betrekkingen van de Katholieke Universiteit. Daar verrichtte hij dan 's morgens talrijke onderzoekingen, die hij 's middags en 's avonds in het franciscaanse klooster aan de Nijmeegse Vermeerstraat binnen het ritme van alledag liet uitmonden in kleine publicaties in tijdschriften, bundels en reeksen. Vooral de geschiedenis met betrekking tot de provincie Limburg en zijn geboorteplaats kreeg aldus in het laatste decennium van zijn leven steeds meer aandacht. Daarbij genoten markante, vooral culturele persoonlijkheden die in of voor Limburg betekenis of aanzien wisten te verwerven, zoals W. Everts, H. Poels, A.H. Geurts, Victor de Stuers, J.A. Alberdingk Thijm, Lodewijk van Deyssel, P.J.H. Cuypers, Marie Koenen en Bertus Aafjes, steeds meer voorkeur. Een ontmoeting met Walter Geurts hoefde nooit problematisch te zijn, mits men zich maar hield aan eenmaal gedane toezeggingen; hij bezat een directe openheid en wist onder inachtneming van de vereiste vormelijkheid door een origineel en subtiel soort humor en verrassende zinspelingen het ijs meestal al direct te breken. Vertrouwde vrienden ontving hij te Horst, alwaar hij bij zijn zus Riet Geurts praktisch elk weekeinde placht door te brengen, beurtelings genietend van natuur en lectuur, rust en inspanningen in en rond de tuin, steeds bezig en bij diezelfde zus zich altijd weer thuis voelend. Walter Geurts bezat ongeveinsde hartelijkheid. Hij was een fideel man: trouw aan zichzelf, aan zijn naaste omgeving, aan zijn vrienden en aan zijn verplichtingen en vak. Maar zijn leven lang bleef hij ook trouw aan zijn priesterschap en bleef hij loyaal jegens de franciscaanse orde en haar alsmaar kleiner wordende leefgemeenschap te Nijmegen. Mede als gevolg van een hem door zijn orde opgelegde, ononderbroken reeks onder- | |
[pagina 89]
| |
wijstaken was er bij hem geen pastorale of kerkelijke gedrevenheid zichtbaar. Ten opzichte van kerkelijke polarisaties wenste hij geen kleur te bekennen en dan kon hij zich wel eens laten ontvallen dat extreme standpunten van enerzijds godgeleerde hardlopers in Nederland en anderzijds frenetieke bewonderaars en bedieners van het Romeinse noodrem-systeem op hem geen stichtelijke uitwerking hadden. Tijdens gesprekken of gedachtewisselingen die zich bewogen in de richting van binnenkerkelijke aangelegenheden en ontwikkelingen van de laatste decennia, gaf hij al gauw de voorkeur aan luisteren en zwijgen. Van zijn kant was dat zwijgen beslist geen desinteresse, veeleer een niet te verwoorden onmacht, waartegen ook luim of scherts niet vermocht te helpen. Pater Geurts maakte persoonlijk echter wel degelijk onderscheid tussen enerzijds de waan van de dag en anderzijds Openbaring en Overlevering. Ofschoon bezield door een diep verankerd geloof, was hij wars van elke vorm van bigotterie; wie hem heeft zien voorgaan in stille eucharistievieringen, telkens ingeleid door een korte overweging, kan beamen dat zijn innerlijke vroomheid direct was: oprecht en zonder franje; zijn geloof hoefde niet met krullen en uithalen te worden uitgedragen. Vanaf het fatale moment in de vroege zomer van 1993, toen hij door een herseninfarct getroffen werd, tot op de dag van zijn overlijden moest hij, half verlamd en zonder te kunnen spreken, volkomen ontwapend voor zijn zus, zijn confraters en zijn trouwe vrienden die hem bleven bezoeken, machteloos neerliggen; toen kon een relativiteitsbesef geen heil of troost meer brengen. Met zijn overlijden, dat als een verlossing kwam op 19 maart 1994, luttele weken voor hij tachtig jaar zou zijn geworden, ging een ingetogen, trouw, veelal blijmoedig priester-franciscaan, een bevlogen docent, een kundig en relativerend historicus heen: van de tijdelijke betrekkelijkheid van dit aards bestaan naar een absoluut eeuwig Beter Leven.
a.e.m. janssen | |
[pagina 90]
| |
Voornaamste publicatiesIn bovengenoemd Libellus lustralis, p. 24-33, is ook een chronologisch geordende lijst opgenomen van 136, grote en kleine, geschiedkundige publicaties tot in 1989. Een lijst van de 26 nadien nog verschenen artikelen en boekbesprekingen is gedeponeerd in het Katholiek Documentatie Centrum te Nijmegen, alwaar ook zijn schriftelijke nalatenschap berust. |
|