Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1996
(1996)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 73]
| |
Elie Aron Cohen
| |
[pagina 74]
| |
maakte. Toen in juli 1942 de joden naar de werkkampen moesten, dook hij onder in zijn eigen huis. Kort daarna kwam er een kans om tegen betaling naar Zweden gesmokkeld te worden, maar die ‘hulp’ bleek op verraad uit te draaien. Zo kwam Cohen op 23 oktober 1942 in het Polizeiliches Durchgangslager Amersfoort. ‘Ik heb het gevoel dat de belevenis bij mijn binnenkomst in het kamp mijn gedrag voor de rest van mijn kampjaren voor een deel heeft bepaald. [...] Ik zag bij de Tor twee mensen staan, waarvan er één een bordje op de borst had dat ik niet kon lezen. Er kwam een SS'er, die sloeg die man zo vreselijk tot hij erbij neerviel, en mijn reactie was dat ik het van buitenaf bekeek als door een kijkgat, ik maakte er geen deel van uit, ik had er niets mee te maken.’ Dit verdedigingsmechanisme, dat hij in zijn proefschrift depersonalisatie genoemd heeft, paste hij vaker toe, zoals toen hij de exwethouder van Amsterdam De Miranda ‘als een hoopje vuil’ in een kruiwagen naar de appelplaats reed: ‘Ik zag het wel, maar ik zag het niet.’Ga naar eind2
Inderdaad was Cohen hier, zonder het te weten en zonder het te willen, begonnen aan de voorbereiding van zijn proefschrift. Deze depersonalisatie zou gevolgd worden door het stadium van de aanpassing (en in engere zin de regressie - min of meer intensieve identificatie met de SS) en ten slotte het stadium van het berusten, waarin haatgevoelens voor de SS vervangen waren door minachting. Om die conclusie te bereiken was een gruwelijke leerschool nodig. Een leerschool die Cohen heeft kunnen volbrengen dankzij zijn vak, zoals hij bij herhaling schrijft. Zo werd hij al in Amersfoort, dankzij een toevallige ontmoeting met een verpleegster die hem kende, uit het zware Jodencommando overgeplaatst naar de polikliniek, waar hij extra eten kreeg. En zo werd hij na zijn overplaatsing naar Westerbork op 7 december 1942 al snel van de strafbarak geplaatst bij de medische staf. Naast zijn gewone taak als medicus vervulde hij daar de functie van transportarts. In die hoedanigheid kon hij mensen ‘transportunfähig’ verklaren. Toen zijn verklaringen niet bleken te kloppen met die van een ‘Sanitäter’, was het afgelopen. Op 16 september 1943 kwam Cohen met vrouw en kind en schoonouders, die inmiddels ook in Westerbork waren aangekomen, in Auschwitz. Mannen en vrouwen werden gescheiden. Op de roep ‘Ärtze austreten’, meldde Cohen zich en werd bij een groep jongeren geplaatst. De Stubenälteste feliciteerde hem: ‘De rest van jullie transport is al vergast.’ | |
[pagina 75]
| |
‘Hoe reageert een mens als hij in één klap hoort dat zijn hele familie is vermoord? [...] Vond ik nu dat het verder niet meer voor mij hoefde, legde ik het bijltje erbij neer, dacht ik: als mijn hele familie dood is waarom zal ik dan nog proberen in leven te blijven? Objectief zou dit een normale reactie geweest zijn, maar zo reageerde ik niet. [...] Wel weet ik dat ik mijn uiterste best ging doen om te proberen in leven te blijven.’Ga naar eind3 Het lukte Cohen om in het Stammlager-Auschwitz op de medische afdeling geplaatst te worden. Het stadium van de aanpassing kon beginnen. In het ziekenhuis ging alles om de schijn. De artsen-Häftlinge stelden soms verkeerde diagnosen om mensen uit de gaskamer te houden. Ze stonden voor de keus: geef ik ernstige patiënten nog medicamenten ofbewaar ik die voor anderen? Ze kregen SS'ers als patiënt omdat die wel wisten dat de Häftlinge hun alle zorg en aandacht zouden geven. Daar stond tegenover dat ze behoorden tot de categorie van ‘Prominenten’. Die groep was goed gekleed en deed geen zwaar lichamelijk werk. Ze hadden ook ontspanning en er was zelfs een bordeel (alleen voor ‘Arische’ gevangenen). ‘Als iemand, laten we zeggen in de zomer van 1944, dit kamp bezocht zou hebben, had hij zich niet kunnen voorstellen dat hij zich in een Lager des doods bevond.’Ga naar eind4 Maar steeds dreigde de dood. Eens moest Cohen een paar verzwakte Häftlinge helpen lopen naar de auto die hen naar de gaskamer zou voeren. ‘Wij liepen naar de wagen, zetten daar onze last in en wilden teruggaan naar het Block, maar de SS'er begon te schreeuwen: ‘Was ist los, Mensch? Wohin?’ en beleefd als ik altijd was, zei ik: ‘Herr Sturmmann, wir gehen zurück ins Block’, waarop hij antwoordde: ‘Aber Mensch, das geht doch nicht, ihr seid doch mitgezählt.’ Als je nu eenmaal meegeteld bent, ja dan ben je meegeteld en is je lot beslist.’ Er moest een hogere SS'er aan te pas komen eer Cohen terug mocht. Diezelfde middag kreeg hij te maken met een Hauptstürmführer; dat liep goed af doordat Cohen goed Duits sprak en de SS'er recht in de ogen keek. ‘Zonder opzet ontnam ik hem zijn superioriteitsgevoel en stonden er twee mannen van hetzelfde niveau tegenover elkaar. Ik behoorde niet meer tot het Ungeziefer en behoefde dan ook niet vernietigd te worden.’Ga naar eind5 In deze wereld van moord en waanzin waren de laatste maanden betrekkelijk aangenaam. De Russische troepen naderden, de SS-discipline werd losser en het vergassen werd gestaakt. In de nacht van 17 op 18 januari 1945 kwam het bevel: ‘Jeder muss sich fertig machen für den Abtransport.’ | |
[pagina 76]
| |
Een dodenmars begon; de SS schoot iedereen die niet meekon neer. Daarop volgde een treinreis in open kolenwagons, met honderdtwintig man in een wagon, zonder eten en drinken, via Mauthausen naar Melk. Het was afgelopen met de artsenstatus. Op 6 mei 1945 kregen de Häftlinge te horen dat de Amerikanen het Lager zouden bombarderen en dat hun, voor hun eigen veiligheid, werd aangeraden te schuilen in een (door de Häftlinge) in de bergen uitgehouwen grot. De Häftlinge weigerden massaal, uit angst dat ze in die grot zouden worden omgebracht. ‘Ze lieten ons maar staan en wij waren erg nieuwsgierig naar wat er zou gaan gebeuren. Om elf uur kwam plotseling het bevel: ‘Allen terug naar de barakken.’ Wij begrepen er niets van en om ongeveer twaalf uur ging plotseling de kreet door het Lager: ‘De Amerikanen zijn er!’ ’Ga naar eind6 Cohen had voor zichzelf berekend dat hij het nog tot half mei zou hebben kunnen uithouden. ‘Ik heb op die appelplaats gelopen met de armen omhoog - ik kon dus nog lopen - en ‘Vrijheid! Vrijheid!’ uitgeroepen. En toen bestormden we de SS-magazijnen. En wat nam ik? Ik nam geen eten. Ik nam een schrijfmachine, papier, enveloppen. Want ik wou gaan schrijven. [...] Ik heb niet geschreven, nee. Ik was echt aan het onderkantje.’Ga naar eind7 De terugkeer in de maatschappij was moeilijk. In 1948 schreef Cohen: ‘Ik heb soms wel het gevoel dat de jaren na de bevrijding veel moeilijker waren dan de tijd in het concentratiekamp, omdat de verschillen ten opzichte van degenen die normaal leefden, zo pregnant waren.’Ga naar eind8 Verdriet om de moord op familie en vrienden, woede om het gebrek aan hartelijkheid en begrip in dit krenterige land, eenzaamheid. Hij kreeg een assistentschap in sanatorium Zonnestraal in Hilversum en in 1947 vestigde hij zich als huisarts in Arnhem. Hij trouwde met Margot Herrmann; ze zouden twee kinderen krijgen: Naomi en Dan. Eind 1947 vroeg het Rijksbureau voor Oorlogsdocumentatie hem zijn belevenissen te dicteren aan een medewerker. Op basis van dit verslag wilde hij promoveren bij de hoogleraar psychiatrie H.C. Rümke. Rümke voelde aanvankelijk meer voor een onderzoek naar wreedheid bij de SS, maar geleidelijk aan groeide toch de behoefte aan een uitvoerige literatuurstudie waarin de persoonlijk ondergane beproevingen werden verwerkt en daarmee het lot van de Häftling, zoals Cohen de concentrationair consequent aanduidt. ‘Daardoor komen wij voor het eerst te staan voor een proefschrift opgebouwd op persoonlijke belevenissen en de wetenschappelijke verantwoording daarvan’, aldus Rümke bij de promotie | |
[pagina 77]
| |
in Utrecht op 11 maart 1952. Behalve een beschouwing van de medische aspecten van de concentratiekampen en van de psychologie van de Häftling bevat het een beschouwing van de psychologie van de SS-man, waarin Cohen concludeert dat de Duitsers in staat waren tot hun misdaden door de autoritaire opvoeding die ze in het gezin, op school en in de maatschappij kregen.Ga naar eind9 Cohen begint zijn proefschrift met de zinnen: ‘Hij die thans over de Duitse concentratiekampen schrijft, doet het niet, omdat er algemene belangstelling voor bestaat. Ook al is het slechts luttele jaren geleden, dat dank zij de militaire Duitse nederlaag, de overlevenden deze kampen konden verlaten en de wereld kennis kreeg van de afschuwelijke gebeurtenissen, die zich hier hadden afgespeeld, de belangstelling hiervoor is gering.’ In tegenstelling tot die verwachting was het boek na vier dagen uitverkocht, zodat de uitgever, die het zetsel al vernietigd had, poot-aan moest werken om in mei een volgende druk te laten verschijnen. Meer drukken verschenen, en vertalingen in het Engels, het Zweeds en het Japans.
Het kamp zou Cohen niet meer loslaten. In mei 1961 versloeg hij voor Het Parool het Eichmann-proces. Na de tenuitvoerlegging van het doodvonnis schreef hij (2 juni 1962): ‘Het is nog te begrijpen dat hij zich in de processen trachtte te verdedigen, want per slot van rekening was hij van de juistheid van zijn gedrag overtuigd geweest. Onbegrijpelijk echter is zijn gebrek aan zelfrespect toen hij president Ben-Zwi om genade smeekte; nooit had hij duidelijker zijn lafheid kunnen demonstreren, nooit had hij beter kunnen bewijzen dat de macht die hij ten toon spreidde niet aan zijn eigen persoonlijkheid ontleend was, maar uitsluitend en alleen aan het nazi-systeem.’ Cohen werkte hard, maar het werken werd moeilijk. ‘Ik kon de praktijk eigenlijk niet meer aan, maar het concentratiekamp zat vastgebakken in mij: pas op, niet ziek zijn, want dit betekent je dood. [...] De doorbraak kwam met het huwelijk van kroonprinses Beatrix met prins Claus (1966). Ik was nergens meer, het was alsof mijn dochter ging trouwen met een Duitser.’Ga naar eind10 Veertien dagen na het huwelijk kreeg Cohen een hartinfarct. Hij deed zijn praktijk van de hand, kwam een beetje tot rust, werd schoolarts en besefte dat hij nu heel veel tijd had voor studie en reizen. | |
[pagina 78]
| |
Hij ging de ‘Spätfolgen’ van de concentratiekamptijd bestuderen. Voor verschijnselen zoals dromen, slecht slapen, prikkelbaarheid, emotionele labiliteit, snelle paniekgevoelens, depressieve stemmingen en snelle vermoeidheid, waar hij voor zichzelf wel steeds verklaringen voor had gevonden, vond hij nu de juiste: post-concentratiekampsyndroom. Cohen ging op veel manieren dat syndroom te lijf. In kranten en andere media schreef hij over het misverstand dat slachtoffers van concentratiekampen te helpen zouden zijn met een schouderklopje, een pilletje en een ‘kop op’ van een niet-begrijpende arts. Hij schreef over het schandaal dat joden die de kampen overleefd hadden, zelfs geen recht op buitengewoon pensioen hadden, omdat ze geen verzet gepleegd hadden. Door zijn acties ontstond de Rijksgroepenregeling voor oorlogsslachtoffers 1940-1945; hij werd voorzitter van de medische subcommissie die adviseerde over toekenning van pensioenen. In het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde schreef hij twee artikelen over het post-concentratiekampsyndroom.Ga naar eind11 Het begrip was in 1954 geformuleerd op een medische conferentie in Kopenhagen. Veel ex-concentrationairs bleken na een aanvankelijk snel herstel toch op den duur de reeks verschijnselen te vertonen die Cohen bij zichzelf bemerkt had. Artsen zonder kampervaring konden die verschijnselen niet in verband brengen met de kamptijd en spraken al gauw van een traumatische neurose (‘dat gaat wel over’) of van een ‘renteneurose’ (‘de patiënt wil er beter van worden’). Maar de gecompliceerde gevolgen van ondervoeding en psychische spanning waren niet te bestrijden op grond van zulke diagnoses. Zijn introductie van het begrip post-concentratiekampsyndroom in Nederland leidde tot studie naar de behandeling en bovenal tot aandacht voor de kampslachtoffers, een aandacht die tot 1968 bijna geheel afwezig was geweest. Zoals gezegd, het kamp zou Cohen niet meer loslaten. Hij verdiepte zich in de geschiedenis van het vernietigingskamp Sobibor. Hij woonde processen tegen oud-kamppersoneel bij en reisde de halve wereld af om te spreken met de schaarse overlevenden en enkele SS'ers. Bij de presentatie van zijn boek De negentien treinen naar Sobibor (Amsterdam 1979) was Cohen ziek. Het systematisch ordenen van de gruwelijke gegevens, het doorwerken van veel afschuwelijke literatuur en het interviewen van de overlevenden had te veel energie gekost. Het ergste was het gesprek geweest met de SS'er Gomerski. Tweemaal had Cohen een gesprek met | |
[pagina 79]
| |
hem afgezegd omdat hij het niet aankon. De derde keer was het gelukt omdat de psychiater W. Schumacher, die Gomerski voor de rechtbank onderzocht had, met hem wilde meegaan. Bij dezelfde gelegenheid zei de psychiater J. Bastiaans dat ‘de kracht van dit boek wellicht besloten is in de aansporing die het geeft juist niet te ontkennen wat mensen andere mensen kunnen aandoen. Enkelen kunnen miljoenen mensen vermoorden als zij geleid worden door het waanidee dat zondebokken er moeten zijn om gedood te worden. Er is eens gesteld dat een maatschappij gezonder is naarmate zij minder behoefte heeft aan een zondebok. Hoe ziek was die maatschappij die zoveel miljoenen zondebokken afslachtte en hoe was zij zo ziek geworden. Deze laatste vraag wordt ook in dit boek van Cohen niet ten volle opgelost.’ Dat maakt juist de hoofdstukken waarin de ontwikkeling van de moordindustrie beschreven wordt, zo aangrijpend. Cohen bleef bezig met de kampen en de slachtoffers. Eind 1991 sprak Paul Witteman met hem voor de televisie. In dat gesprek zei Cohen dat hij in leven was gebleven doordat hij zijn eigenbelang had laten overheersen boven de belangen van het algemeen of boven een principiële, eerlijke houding. Aan het eind van het gesprek vroeg Witteman: ‘Voelt u zich schuldig?’, waarop Cohen met ja antwoordde. Die vraag wekte bij veel kijkers hevige verontwaardiging, zozeer dat het VARA TV-magazine van 29 november 1991 een gesprek tussen Cohen en Witteman plaatste waarin gevraagd werd wat Cohen zou zeggen als het interview opnieuw zou plaatsvinden. Cohen: ‘Van mijn kant zou het niet anders verlopen. Mijn bedoeling was te laten zien waartoe Elie Cohen, die toch een heel gewoon mens is, in staat is. Om te overleven. Ik wilde niet dood. Ik vind dat er nooit te veel of te vaak over die afgrijselijke gebeurtenissen geschreven of gepraat kan worden.’ In 1992 verscheen Cohens laatste boek, Beelden uit de nacht. Kampherinneringen. Aan het eind schrijft hij: ‘Doordat ik God in Auschwitz heb achtergelaten werd mijn Jood-zijn niet door de godsdienst maar nationaal bepaald.’ Voor de zionist die Cohen altijd geweest was, betekende het bestaan van de staat Israël een overwinning. ‘Israël heeft mijn rug recht gemaakt, het heeft mijn Joodse minderwaardigheidsgevoelens mede doen verdwijnen. Dank zij Israël leef ik als een vrije Jood in Nederland, voel ik mij niet meer geraakt door opmerkingen over zogenaamde, en | |
[pagina 80]
| |
dan altijd kwalijke, Joodse eigenschappen. [...] Het is, althans zo voel ik het, voor ons Joden buiten Israël een geruststelling te weten dat, mocht het ooit weer misgaan, de poorten van Israël voor ons wijd open staan.’Ga naar eind12
willem mooijman |
|