nemarken. Ze zou er tot het eind van haar leven blijven.
Maar dan wel - zoals al aangeduid - als iemand met twee vaderlanden, persoonlijk en functioneel. Hoewel Geerte de Vries de taal beheerste, land en volk kende, en veel goede vrienden en bekenden in Denemarken had, heeft ze er zich toch altijd min of meer een buitenstaander gevoeld. Voor een alleenstaande als zij is dat des te begrijpelijker. Maar voor een beoefenaar van de neerlandistiek ‘extra muros’ is niets anders weggelegd. De noodzakelijke aanpassing aan het land waar men werkt, mag niet ten koste gaan van de kennis van en vertrouwdheid met de taal en cultuur van het land dat men vertegenwoordigt. Want de neerlandicus in het buitenland vertegenwoordigt zijn land (sterker nog: zijn taalgebied) als een soort cultureel ambassadeur. Hij of zij doet veel meer dan alleen Nederlandse taal- en letterkunde (soms ook geschiedenis) doceren. Op zichzelf is dat al werk genoeg, zeker als men er alleen voor staat en dus geacht wordt alle onderdelen van het vak, van middeleeuwse letterkunde tot moderne grammatica, min of meer te beheersen. Ook De Vries heeft vele jaren op die manier moeten werken. Maar er komt meestal nog zoveel bij. Om alleen maar een paar dingen te noemen die in haar geval van toepassing zijn: het bevorderen van de bekendheid van de Nederlandse literatuur, door zelf te vertalen of anderen daartoe te stimuleren; het schrijven van bijdragen voor naslagwerken, het meewerken aan radiouitzendingen, het houden van lezingen, het meewerken aan de ontvangst van al dan niet hooggeplaatste Nederlanders en Vlamingen, en vooral: het zorgen voor de noodzakelijke hulpmiddelen voor het onderwijs, zoals woordenboeken, grammatica's, enzovoorts. Dat kan alleen wie voortdurend ‘op reis’ is, figuurlijk en vaak letterlijk, net als Geerte de Vries.
Haar verblijf in Århus duurde maar één jaar (1957-1958). Daarna kon ze een benoeming krijgen aan de universiteit van Kopenhagen, waar het Nederlands, zoals aan veel buitenlandse universiteiten, ressorteerde onder het instituut Duits. Ze werd eerst ‘buitenlands lector’, een tijdelijke aanstelling. In 1965 werd ze bevorderd tot ‘amanuensis’, wat toen de gewone titel was voor vast benoemde medewerkers met een onderwijstaak die geen hoogleraar waren. In 1972 werden alle amanuensissen automatisch ‘lector’ (belast met onderwijs en onderzoek) en kreeg ook Geerte de Vries die titel en die functie.
Niet alleen haar persoonlijke carrière, ook de personeelsbezetting van de afdeling Nederlands vertoonde een opgaande lijn. Was Geerte de