Er volgde ander werk: romans, novellen, verhalen en dichtbundels. In haar proza zette zij de lijn voort van psychologisch-realistische auteurs als Herman Robbers, Ina Boudier-Bakker en Top Naeff. In feite borduurde zij dus voort op het patroon van de generatie voor haar, die door veel jongeren als achterhaald werd beschouwd. Mogelijk ligt daar de verklaring voor het feit dat zij als romancière nooit echt heeft kunnen doordringen. Haar poëzie was evenmin avantgardistisch. Ook daarin volgde zij de lijn van de traditie. Dus: veel sonnetten, waarin zij haar natuurliefde uitte en verder deernis en persoonlijke emoties. Later inspireerde de - vaak tragische - actualiteit haar soms tot wat geëngageerder poëzie, waaronder verzetsgedichten. Er volgden ook vertalingen van werk van Ludwig Bäte, H.E. Bates, Albert Schweitzer en Hermann Hesse (alle in de Preciosa-reeks, een serie fraai uitgevoerde boekjes die zij samen met Ben van Eysselsteijn redigeerde); van Manfred Kyber, Nicholas Monsarrat en Paul Horgan. In 1954 schreef zij ter herdenking van de bevrijding 5 Mei: Zij (muziek: Bertus van Lier) en in opdracht van de gemeente Rotterdam de tekst van de cantate Europa's poort (muziek Jos Vrancken), die in 1955 voor het stadhuis werd uitgevoerd. Verder is van haar de tekst voor de cantate Wat wilt Gij? (muziek Nancy van der Elst), die ter gelegenheid van het feit dat de componiste vijfentwintig jaar dirigent was van het Toonkunst Dameskoor te Amersfoort, in 1976 aldaar in de Johanneskerk werd vertolkt.
Kitty de Josselin de Jong publiceerde in menig literair tijdschrift en speelde een belangrijke rol in de pen-club. Al in 1931 hielp zij mee bij de organisatie van het pen-congres in Den Haag, waarop onder anderen Jakob Wassermann, John Galsworthy en Georges Duhamel aanwezig waren. Van 1945 tot 1949 was zij secretaresse van de pen-club Nederland. Meer dan eens was zij afgevaardigde op congressen in het buitenland: 1934 Edinburgh, 1935 Barcelona, 1937 Parijs, 1946 Stockholm, 1947 Zürich, 1952 Nice, 1953 Dublin, 1955 Wenen en 1956 Londen. In 1936 werd zij lid van het Provinciaal Utrechts Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, dat haar in 1986 tot gouden lid benoemde.
Van 1963 tot 1978 maakte zij deel uit van de Jury voor de vijfjaarlijkse Tollens-prijs (in die jaren uitgereikt aan Ina Boudier-Bakker, F.C. Terborgh, Anton Koolhaas en Michel van der Plas).
Ik heb haar, nadat zij in 1956 in de a.v.r.o.-studio gesproken had, daarna betrekkelijk laat opnieuw ontmoet, toen zij (sinds 1970) al in De Rozenhof te Epe woonde. Daar zocht ik haar nu en dan op. Ik genoot van