Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1991
(1991)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 160]
| ||||||||||
Eline Françoise Verkade-Cartier van Dissel
| ||||||||||
[pagina 161]
| ||||||||||
vember 1935 in het huwelijk getreden met een man die achtentwintig jaar ouder was dan zij: Eduard Verkade, de grote toneelleider die zijn landgenoten had getoond dat het artistiek juist was dàt te doen, wat over twintig jaar juist zou zijn. Eline werd zijn toegewijde, begrijpende, bewonderende en stimulerende echtgenote. Huize Klein Boom en Bosch te Breukelen, waar zij sinds 1939 woonden, was een gastvrij en vrolijk huis, een tehuis ook, waar velen gedurende de Tweede Wereldoorlog tijdelijk onderdak vonden, onder hen Adriaan Roland Holst, verdreven uit zijn woonplaats Bergen. Eline overleefde haar man, die in 1961 stierf, met bijna dertig jaar; ze overleed, welhaast tot het laatst actief, na een korte ongesteldheid op 12 oktober 1990 in haar vijfentachtigste jaar. Dit alles, hoe interessant en sympathiek ook, zou echter onvoldoende reden zijn om aan haar een levensbericht te wijden in het Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, van welke Maatschappij zij in 1961 tot lid gekozen was. Zij had wel degelijk betekenis voor onze literatuur, vooral voor de toneelletterkunde, en die betekenis was drieledig: zij was toneelschrijfster, dramaturge en biografe. Van haar negen stukken, die herhaaldelijk, langdurig en succesvol door amateurs gespeeld werden, werden er vijf bekroond. Een ervan, een blijspel met thrillerachtige momenten, Annalize, ontving in 1950 een regeringsprijs van het toenmalige ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. Ze schreef ook stukken in opdracht (voor de Utrechtse Vrouwelijke Studentenvereniging en voor de Geldersche Maatschappij van Landbouw), of nam deel aan prijsvragen (uitgeschreven door de Kunstcommissie Rotterdam en uitgeverij Maestro), waarbij zij de eerste prijs in de wacht sleepte. Steeds weer blijkt dat zij de traditionele dramatische techniek volmaakt beheerst en een vlotte, natuurlijke en geestige dialoog weet te schrijven. Spannende scènes, verwikkelingen, onverwachte wendingen kenmerken het dramatisch verloop, de figuren zijn duidelijk getekend, het slot van een bedrijf laat altijd nog iets te raden over, er komt nog steeds meer en - het moet gezegd worden - er komt te veel. De huidige lezer kan het bijna niet meer bijhouden, zóveel intriges, zóveel bijhandelingen, zóveel liefdesparen met de onvermijdelijke perikelen... Eline voldeed geheel aan de eisen van het burgerlijk toneelspel zoals we dat kennen sedert de achttiende eeuw. Maar mentaal stond zij wel midden in de twintigste! Geen sentimentaliteit, maar de problemen van haar tijd: bezetting en verzet, de periode van na de oorlog, de problemen in de landbouw, enzovoort. Aanpakken is de boodschap, niet praten, niet leuteren; opnieuw beginnen, | ||||||||||
[pagina 162]
| ||||||||||
breken met ondraaglijk geworden situaties. Toch wordt er geen maatschappijkritiek geoefend, geen sociale aanklacht gehoord. Talrijk zijn de vrouwenfiguren die de mannen opstoken om niet bij de pakken neer te zitten, maar iets te ondernemen. Vaak voorkomende conflicten in haar werk zijn de strijd tussen vader en zoon, tussen moeder en dochter, tussen oude gewoonten en nieuwe opvattingen, tussen conservatief en modern. De moeilijkheden worden evenwel aan het slot opgelost, de soms halsstarrige hoofdfiguren komen tot inzicht, en alle stukken eindigen met een verzoening. Opmerkelijk is tevens de kennis van zaken waarover de schrijfster beschikt wanneer het om het uit te beelden milieu gaat. Regie- en decoraanwijzingen zijn soms buitengewoon nauwkeurig, zoals die voor een stal in Stoelendans, of voor een visserswoning in De dominee van Urk, waar ook het plaatselijk dialect, benevens de vaktermen genoteerd staan. Bijzondere aandacht verdient De Kankantrie uit 1960, een vrucht van haar Suriname- Erlebnis, een van de weinige bijdragen aan de Nederlandse letterkunde over het voormalige West-Indië. Deze oude kolonie heeft bij lange na niet zoveel literaire produkten opgeleverd als de Oost. De werken van Cola Debrot, Bea Vianen en Albert Helman zijn bekend geworden en gebleven, en thans kunnen de romans, gedichten en toneelstukken van Astrid H. Roemer, Tip Marugg en Boeli van Leeuwen nog vermeld worden. Mevrouw Verkade mag dus hier op een eervolle plaats aanspraak maken. De naam ‘kankantrie’ is een verbastering van het Engelse cottontree, een soort kapokboom. Volgens het animistisch volksgeloof woont er in die boom een geest die onder geen beding, op straffe van onheil, verdreven mag worden. De modernisering van een plantage eist echter onvoorwaardelijk dat zo'n boom omgehakt wordt. Zal nu een ernstig ziek creools jongetje dat daar woont, sterven als dit gebeurt? De boom wordt inderdaad omgezaagd - maar het kind overlijdt niet, het geneest. Waardoor? Doordat een blank dweepziek meisje, in Suriname geboren en getogen en instinctief aan dat land gebonden, in de boom klimt en met hem neervalt, zichzelf als het ware ten offer brengend? Of doordat de kleine patiënt op tijd de nieuwe geneesmiddelen penicilline en adrenaline toegediend krijgt? Het antwoord zal een verlicht mens niet zwaar vallen, maar wie is werkelijk te allen tijde verlicht? Van dit probleem, geplaatst in de haar zo vertrouwde sfeer van het Surinaamse land, heeft de schrijfster dramatisch partij getrokken. | ||||||||||
[pagina 163]
| ||||||||||
Haar gehele toneeloeuvre overziend moet men echter met een Nijhoff-variant concluderen: er staat wat er staat, meer niet. Aan haar spelen ontbreekt dat wat een stuk werkelijk tot groot drama maakt. Wie had kunnen vermoeden dat deze vrouw, zo verankerd naar het scheen in het beproefde burgerlijke realisme, als dramaturge mede leiding zou geven aan een progressief en toonaangevend gezelschap van de jaren zestig, de Toneelgroep Studio. Onder leiding van Han Surink, dan onder die van Kees van Iersel, speelde dit gezelschap in een speciaal voor hen door Wim Vesseur verbouwd theater, de Brakke Grond te Amsterdam, waar het publiek niet meer recht tegenover het podium zat, maar links en rechts ervan, in een scherpe hoek, terwijl het voortoneel puntig vooruitstak. Daar kwam het zogenaamde absurde toneel in al zijn facetten volledig aan bod: we noemen alleen de namen van Albee, Arrabal, Beckett, Genet, Ionesco, Van Itallie, Jellicoe en Mrozek. Doch het waren niet alleen de buitenlandse auteurs die er gespeeld werden. In de elf seizoenen van 1959/1960 tot 1969/1970 werden eenentwintig stukken van vijftien Nederlanders geïntroduceerd, tegenover werk van vijfentwintig buitenlanders.Ga naar eind2 Mevrouw Verkades aandeel in deze repertoirevorming was niet gering. Ze las tweehonderd stukken per jaar, ging eens in het jaar naar Londen en Parijs om daar in dertien dagen twintig voorstellingen te zien, en bracht gemotiveerd verslag uit aan de artistieke leiding. Haar hart ging uit naar het nieuwe: ‘Je moet altijd open blijven’, verklaarde ze, ‘nooit zeggen: dàt is het. Je moet van Beckett durven springen naar een jonge vent in Amerika die het anders doet. Ik praat liever met jonge mensen dan met oude, en ik vind het bar boeiend wat er uitkomt.’ Hoewel van nature aanwezig, werd deze mentaliteit sterk gestimuleerd door Eduard Verkade, die immers gezegd had - we citeerden het reeds - dat het artistiek juist was dat te doen wat over twintig jaar juist zal zijn. Die instelling heeft haar vooruitstrevend toneelbeleid bepaald. En haar eigen leven werd bepaald door haar echtgenoot. Geen wonder dan ook dat zij in een arbeid van zes jaar een biografie van hem schreef, gericht vooral op zijn strijd voor een nieuw toneel. Duidelijk komt uit dat Verkade een niet alleen esthetische, maar ook morele wilsdaad volbracht toen hij besloot onafhankelijk van andere groten van zijn tijd (Heijermans en Royaards) een voor Nederland nieuwe, eigen weg in te slaan. Als vrouw van wetenschap heeft zij hierbij van ontoegankelijke, verborgen en vergeten documenten gebruik gemaakt, om als kunstenaresse, gegrepen door het wezen en de idee van Eduard Verkade, een voortdu- | ||||||||||
[pagina 164]
| ||||||||||
rend boeiend, vaak geestig boek te schrijven, dat zich laat lezen als een roman: een voorbeeldige bijdrage aan de toneelgeschiedschrijving van ons land. Vooral daarmee heeft zij zich een plaats verworven in de historie van de Nederlandse letterkunde.
h.h.j. de leeuwe | ||||||||||
Voornaamste geschriftenToneel
| ||||||||||
Bewerkingen en vertalingen
| ||||||||||
Verdere publikaties
| ||||||||||
[pagina 165]
| ||||||||||
|
|