Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1991
(1991)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 140]
| |||||||||||
Petrus Spigt
| |||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||
len in het Humanistisch Verbond en het Multatuli-genootschap. Hij hield lezingen van wereld- en levensbeschouwelijke aard in talrijke plaatsen in het land en voor de microfoon. Hij schreef vele opstellen: over Diogenes, het Boek Job, Erasmus, Spinoza, Shakespeare, Belle van Zuylen, Multatuli en Simon Carmiggelt, over Leo Polak en A.H. Gerhard, over Nederlandse vrijdenkers van Junghuhn tot Romers, over Franse geestverwanten zoals Montaigne, Voltaire, Diderot tot en met Albert Camus - een bonte reeks, samengehouden door één levensvisie: de humanistische. Een groot aantal van die bijdragen werd later gebundeld nadat ze in tijdschriften zoals De Vrijdenker, Mens en Wereld, Maatstaf, De Nieuwe Stem, Tirade en Rekenschap verschenen waren. Voor Rekenschap, waarvan hij jarenlang redactiesecretaris was, schreef hij driemaandelijks zijn ‘Notities van een lezer’, kritische beschouwingen over internationale literatuur, later vervolgd in De Florijn, het maandblad van De Nederlandsche Bank. Sinds 1950 was hij mede-redacteur van de uitgave van Multatuli's Volledig Werk, onder hoofdredactie van Garmt Stuiveling, en na diens overlijden van Hans van den Bergh. Piet Spigt las, onderzocht, schreef - hij kòn niet anders. Dat die voortdurende geestelijke inspanning soms te veel werd en hem dwong rust te nemen, is begrijpelijk. Doch afgezien daarvan: hij was van jongs af aan een sterke roker. In zijn zeventigste levensjaar openbaarden zich verschijnselen die tot medisch ingrijpen noopten. Tevergeefs. Hij overleed in een ziekenhuis te Amstelveen, op 6 april 1990. Piet Spigt sprak altijd met hoogachting over Anton L. Constandse, die zijn eerste leermeester is geweest op weg naar het bevrijde, ondogmatische denken. Een ander die hem ontegenzeglijk beïnvloed heeft, was de Groningse hoogleraar in de filosofie Leo Polak. Velen hebben hun sporen in zijn denken nagelaten (misschien heeft hij trekken van zichzelf in hen herkend): Ter Braak en Du Perron, Romein en Huizinga, Fruin, Quack, Marx, Freud... Kenmerkend is zijn uitspraak (hij was toen drieëntwintig): ‘Ik wil geen roes. Ik wil steun. Essentialiteiten. Ik zoek Mensenstemmen.’ (Diogenisch 1943, ongepubliceerd.) Die vond hij bij velen, vooral bij Multatuli en Herman Heijermans. De leerling werd een boeiende leermeester. Eens, een lezing beginnende, ontwaarde hij op de eerste rij een man wiens ogen dreigden dicht te vallen. Die man moet wakker blijven, besloot hij, en hij sprak zo indringend en meeslepend dat de toehoorder zijn slaaplust vergat. Wakker maken, wakker houden, opwekken, beschouwde Spigt als zijn vanzelfspre- | |||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||
kende opvoedende taak. Hij kende de twijfel, was bereid tot herziening van oordeel, maar kon, als het naar zijn mening moest, ook partij kiezen en fiks zijn mening zeggen. Het leek onbarmhartig, maar was simpelweg gebaseerd op goed lezen van de stukken, zoals blijkt uit zijn corrigerende bestrijding van de oratie van de parapsycholoog Tenhaeff. Piet Spigt was een nauwgezet onderzoeker. Hij bracht licht in een episode uit het leven van Eduard Douwes Dekker, die aan twee mannen in een Amsterdams etablissement klappen had gegeven omdat zij een optredende zangeres hadden bespot (de zogenaamde klap-historie). Hij ontdekte het oerbeeld van Multatuli's Batavus Droogstoppel, de makelaar Robert Voûte. Maar daarbij bleef het niet. Zijn analytische geest dreef hem, de filosofisch geschoolde, tot scherpdenken, doordenken, diepdenken, stukdenken. Hij dacht de gedachten van anderen ten einde. In een dissertatie werd de vormgeving van de toneelstukken van Heijermans onderkend als ‘statisch’. Spigt, dit lezende, plaatste, verder gaand dan de gepromoveerde, de auteur in wijder verband, namelijk in de dramaturgie van het tragische. Heijermans was, zei hij, de ‘tragicus van de statische situatie’. Wie anders dan Piet Spigt zou op het idee gekomen zijn te filosoferen over de brief die Coriolanus meegeeft aan Menenius, in het laatste bedrijf van Shakespeares Romeinse tragedie, en waarvan dan geen sprake meer is? Waar is die brief gebleven? Spigts originaliteit uitte zich ook in zijn taalgebruik. Iedereen kent de uitdrukking ‘in staat van genade verkeren’. Hij maakte ervan: ‘in staat van besef’. Iedereen zegt wel eens: ‘Zonder dood is er geen leven.’ Hij veranderde dit in: ‘Het is geen leven zonder de dood.’ Er kwam steeds iets paradoxaals bij te pas. Over Multatuli als toneelschrijver verklaarde hij: ‘Hij is een ethisch, geen creatief dramaturg.’ Zo'n formulering weegt op tegen een heel proefschrift, al staan daar nog zoveel resultaten van detailonderzoek in. De man zelf, Douwes Dekker, omschreef hij in een boektitel als ‘keurig in de kontramine’, en het oordeel van de Lebakse regent over Dekker: ‘Hij is goed maar een beetje gek’, draaide hij om: ‘Hij was een beetje gek, maar goed!’ In 1985 verscheen na jaren van studie zijn opus magnum Het ontstaan van de autobiografie in Nederland, een titel die minder zegt dan de inhoud geeft. Het gaat namelijk niet alleen om Nederlanders, voorzichtig beginnend met Erasmus, maar ook om grote figuren uit de Oudheid, de Middeleeuwen en vooral de Renaissance, waar Cellini en Cardano in een geïnspireerde beschrijving naar voren treden, telkens ingeleid met een | |||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||
korte plastische toelichting op het gehele historische tijdvak. Na het breed opgezette standaardwerk van Georg Misch was dat een onderneming van formaat, maar hij deinsde er niet voor terug om naar die talrijke mensenstemmen te luisteren waar hij als jongeman al naar verlangd had. Telkens weer beproefde hij definities van het begrip autobiografie. Een geslaagde zelfbeschrijving, meende hij ten slotte, is het eigen verhaal van een boeiend mens die zich confronteert met zichzelf in een verwarrend en tegenstrijdig tijdvak. Hij gaat in op de autobiografie van ds. Simon Buitendijk (gestorven in 1910) en besluit met de zeer persoonlijke, eigenlijk aandoenlijke woorden: ‘Men zou hem gekend willen hebben.’ Misschien zal een latere generatie dat ook van Piet Spigt zeggen, al heeft hij geen zelfbeschrijving nagelaten. Hij is een hoeksteen genoemd van het Humanistisch Verbond, beter nog zou zijn: een sleutelfiguur van het Derde Humanisme in Nederland en voor dat alles: een wetenschappelijk essayist van hoog niveau.
h.h.j. de leeuwe | |||||||||||
Voornaamste geschriften
Hij voerde (mede) de redactie bij de totstandkoming van de volgende werken:
Voorts artikelen in De Nieuwe Stem, Rekenschap, Over Multatuli, Maatstaf. |
|