Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1991
(1991)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 121]
| ||||||||
Christine Andrina Elisabeth Maria Mohrmann
| ||||||||
[pagina 122]
| ||||||||
in het bijzonder op het oudchristelijk Latijn; hij werd de grondlegger van de theorie van de oudchristelijke groeptaal en aldus de stichter van wat al spoedig heette de ‘Ecole de Nimègue’.Ga naar eind3 Met uitzondering van de volkskunde, waarmee zij zich weinig heeft beziggehouden, nam de leerlinge de belangstelling van de meester over. Niet dat zij op al deze gebieden wetenschappelijk actief was: over Griekse taalkunde heeft zij weinig gepubliceerd (maar zij schreef wel een opmerkelijke Homerische Spraakleer en, met twee andere auteurs, een Grieksche Grammatika voor het gymnasiale onderwijs). Ook haar bijdragen aan de Latijnse taalkunde (hoofdzakelijk over het vulgair Latijn) zijn betrekkelijk gering in aantal, en haar werk op het gebied van de algemene taalwetenschap had voornamelijk een dienstverlenend karakter. Maar de kennis van deze gebieden kwam haar uitstekend te stade in het vak waarin zij excelleerde: het oudchristelijk en weldra ook het liturgisch en het Middeleeuws Latijn.Ga naar eind4 Schrijnen had betoogd dat de nieuwheid van het christendom zich noodzakelijk weerspiegelde in alle onderdelen van de taal: de vormen, de syntaxis en de woordenschat. Hij classificeerde de specifieke taalverschijnselen van het oudchristelijk Latijn als morfologische, syntactische, lexicologische en semantische christianismen, waarbij de christianismen partieel of integraal konden zijn al naargelang ze uitsluitend of voornamelijk in het christelijke taalgebruik voorkwamen en direct of indirect al naargelang ze al dan niet specifiek christelijke zaken aanduidden. Dit oudchristelijk Latijn karakteriseerde hij met de technische term Sondersprache of langue spéciale, dat wil zeggen niet, zoals telkens weer uitgelegd moest worden, een afzonderlijke taal, maar een taalvariatie binnen het kader van de algemene taal. Schrijnen legde zijn theorie vast in de Charakteristik des altchristlichen Latein, waarmee hij in 1932 de serie ‘Latinitas Christianorum Primaeva’ opende, en gaf een eerste uitwerking ervan in het tweedelige Studien zur Syntax der Briefe des hl. Cyprian, dat hij reeds samen met Christine Mohrmann schreef. Maar het was Mohrmann die de theorie uitbouwde, vooral op het gebied van de lexicologie en semantiek. Trouw aan het erfdeel van Schrijnen liet ze nog in 1977 de Charakteristik, die intussen onvindbaar was geworden, integraal in deel vier van haar Etudes sur le latin des chrétiens afdrukken. Maar ze was niet blind voor de zwakke zijden van de oorspronkelijke theorie; in de anastatische herdruk van haar proefschrift, die in 1965 verscheen, zette ze in een reeks van retractationes (de augustiniaanse term was haar dierbaar) de evolutie in haar | ||||||||
[pagina 123]
| ||||||||
opvattingen uiteen en aan de herdruk van de Charakteristik voegde ze een commentaar van dertig bladzijden toe, onder de titel ‘Nach vierzig Jahren’. Haar favoriete auteur was inderdaad Augustinus, aan wie ze haar proefschrift en vele opstellen wijdde en van wiens preken ze een Nederlandse bloemlezing in het licht gaf. ‘Il faut aller tout droit au sommet’: met deze uitspraak van De Gaulle motiveerde ze haar voorkeur. Haar studies op het gebied van de liturgische taal werden gestimuleerd door de naoorlogse ontwikkelingen in de katholieke kerk, die in haar eredienst een steeds grotere plaats voor de volkstaal inruimde. Hoewel Mohrmann van mening was dat deze ontwikkeling zich in geen ongelukkiger tijd had kunnen voordoen, stelde ze haar inzicht con amore in dienst van de nieuwe behoeften. In 1953 verscheen van haar en dom B. Botte L'Ordinaire de la Messe. Texte critique, traduction et études, en in 1957 de tekst van een drietal Amerikaanse gastcolleges onder de titel Liturgical Latin: its Origin and Character. Verder is haar naam verbonden aan het Spectrum-missaal, uitgegeven door haar vriend C.A. Bouman, en het Amerikaanse Jesus, Mary, and Joseph Daily Missal van 1962. Haar onderzoek van de Middeleeuwse latiniteit richtte zich enerzijds op taal en stijl van grote figuren als Patrick en Bernardus, anderzijds op de vraag naar de eigenheid van het Middeleeuwse Latijn. Aan deze laatste vraag was ook haar afscheidscollege in Amsterdam gewijd. Zij kwam daarin tot de typering van het Middeleeuws Latijn als second language, zoals het Frans en het Engels dat in de landen van de Derde Wereld waren: niemands moedertaal, maar een onmisbaar communicatiemiddel in een wereld van weinig ontwikkelde volkstalen. Christine Mohrmann heeft haar hele leven onderwijs gegeven, van de tijd van haar doctoraalstudie tot na de oorlog aan scholieren, van 1937 tot 1973 aan studenten, in de oorlog zelfs op verschillende onderduikadressen. Haar colleges waren goed voorbereid en origineel; zij boeide haar gehoor niet alleen door haar humor: haar ordening van de stof zelf hield de aandacht gevangen. Haar stijl was altijd helder, in mondelinge en schriftelijke voordracht. Haar doctoraalcolleges deden die van de collegae zware concurrentie aan, al moet men bedenken dat het aantal priesters onder de studenten oude talen in Nijmegen hoog was: elke orde en congregatie streefde naar wettelijke erkenning van haar seminarie en had daartoe bevoegde classici nodig. Mohrmann heeft niet minder dan tweeëntwintig leerlingen tot de promotie gebracht.Ga naar eind5 Het geheim, zoals ze het zelf noemde, van dit succes lag | ||||||||
[pagina 124]
| ||||||||
in haar ongebruikelijke aanpak: periodiek liet zij via een assistent aan de promovendus meedelen, dat de hooggeleerde weer ‘scripta’ wenste te zien. De promovendus had het hart niet met lege handen te komen, en zo was de weg vrij om een van de befaamde zaterdagmiddagbesprekingen te arrangeren waarin zij zoveel van haar ervaring op haar leerlingen heeft overgedragen. Het deed haar genoegen dat de leerstoelen voor laat- of Middeleeuws Latijn van drie Nederlandse universiteiten buiten Nijmegen door haar leerlingen werden bezet. Het deed haar ook genoegen dat haar studenten een club gesticht hadden, de voorloper van het latere Genootschap voor oudchristelijke studiën, waarin zij zonder dat de meester erbij was de problemen van het vak bediscussieerden; eenmaal per jaar ontving zij dit gezelschap in een passende omgeving om het op wijn en een voordracht over een onderwerp van haar keuze te onthalen. Haar drang om haar kennis mee te delen uitte zich ook in geschrifte. Van 1935 tot 1938 verschenen talrijke bijdragen van haar in de serie ‘Uit oudchristelijke taal- en letterkunde’ van De Tijd; ook na de oorlog heeft ze daarin meermalen geschreven. Van haar didactische boeken zijn er al twee genoemd; daaraan dient de bloemlezing uit de Latijnse kerkvaders onder de titel Annus Festivus, die zij in 1935 uitgaf, toegevoegd te worden. Ook later heeft zij zich altijd geroepen gevoeld haar kennis voor een ruimere kring vruchtbaar te maken. Met Frits van der Meer schreef zij de Atlas van de oudchristelijke wereld, die weldra ook in Frans, Duits en Engels beschikbaar was, en kort na elkaar verschenen twee forse boekdelen met Nederlandse vertalingen van patristische teksten: de al genoemde preken van Augustinus en de hoofdwerken van Tertullianus, beide met substantiële inleidingen in een stijl toegankelijk genoeg om ook de niet-vakman aan te spreken. Mohrmann had een ontzagwekkende werkkracht. Haar publikaties omvatten vele boeken, en een reeks van artikelen, waarvan slechts een gedeelte is gebundeld in de vier delen Etudes sur le latin des chrétiens, die van 1959 tot 1977 bij Storia e Letteratura in Rome verschenen. Haar grootste productiviteit bereikte zij na de oorlog; in 1962 verschenen niet minder dan elf artikelen en vijf boekbesprekingen van haar hand. Daarna nam haar scheppingskracht af, al leverde zij nog verscheidene doorwrochte bijdragen, zoals die over Tertullianus, Ambrosius, Egeria, het monachisme. Na haar zeventigste verjaardag, destijds de leeftijd van het emeritaat, nam zij nog het initiatief tot de uitgave van een bundel van martelarenakten (teksten met vertaling, commentaar en inleiding), maar ze kon daar- | ||||||||
[pagina 125]
| ||||||||
aan zelf niet meer bijdragen, zoals zij ook andere plannen voor boeken en artikelen moest opgeven. De laatste tien jaar van haar leven heeft zij niet meer gepubliceerd. Hierboven is al duidelijk gemaakt dat haar wetenschappelijke werk geen verwaarlozing van haar omvangrijke onderwijstaak betekende. Er is echter nog een derde reeks van activiteiten: haar werk in besturen, commissies en redacties. Voor bestuurswerk in faculteit en universiteit nam zij de vrijheid te bedanken, daar zij van mening was dat anderen hiertoe evenzeer geschikt waren, maar vanaf de tijd van haar doctoraalstudie tot in haar laatste levensjaren heeft zij zich belast met organisatorisch werk in instellingen van cultuur en wetenschap, vooral in internationaal verband. Samen met Schrijnen was zij al in 1928 betrokken bij de oprichting van het Comité International Permanent des Linguistes, waarvan zij tot 1964 tweede, later eerste secretaris was en daarna tot 1977 secretaris-generaal; zij vertegenwoordigde dit Comité in de Conseil international de la Philosophie et des Sciences humaines van de Unesco. Vele jaren heeft zij de leiding gehad van de Bibliographie Linguistique. Zij was consultor van de Raad ter Uitvoering van de Constitutie over de heilige Liturgie (Vaticanum ii), lid van de Société des Etudes Latines, de Société de Linguistique de Paris, de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, erelid van de American Linguistic Society, lid van twee en corresponderend lid van vier academies van wetenschappen; in 1972 nam zij haar vierde eredoctoraat in ontvangst. Met vele vooraanstaande geleerden in Europa en Amerika was zij dan ook persoonlijk bevriend; zij gaf gastcolleges in Frankrijk, Italië, Ierland, Duitsland, Engeland, België, Oostenrijk, Portugal en de Verenigde Staten.Ga naar eind6 Haar grote liefde gold echter Frankrijk en de Franse cultuur. Zij publiceerde bij voorkeur in het Frans en had een uitstekende mondelinge beheersing van die taal, die zij als klein kind van haar grootmoeder had geleerd. Het deed haar goed in 1985 geëerd te worden met de Légion d'Honneur. In eigen land richtte zij met enkele vakgenoten het tijdschrift Vigiliae Christianae op, en lanceerde zij met anderen de series ‘Stromata Patristica et Mediaevalia’ (kritische edities van Latijnse teksten), ‘Monumenta Christiana’ (‘Bibliotheek van christelijke klassieken’, in Nederlandse vertaling), ‘Graecitas Christianorum Primaeva’ (een tegenhanger van de reeds vermelde ‘Latinitas’) en de Supplementa bij Graecitas en Latinitas. Zij was een overtuigd katholiek en leefde hartstochtelijk mee met het wel en wee van de kerk. Reeds in de jaren twintig was zij door Schrijnen | ||||||||
[pagina 126]
| ||||||||
ingeschakeld bij het bestuurswerk van de Federatie van Katholieke Universiteiten. Zij beleefde haar wetenschappelijke activiteit ook als een dienst aan de kerk, en schroomde niet zich te verzetten tegen de classicistisch Latijnse vertaling van de Psalmen die onder leiding van de latere kardinaal Bea in Rome vervaardigd was; naar haar mening was die vertaling verraad aan een levende traditie die tot de tweede eeuw terugging. Paus Paulus vi, met wie zij persoonlijk bevriend was, stelde prijs op haar oordeel, en het gaf haar veel voldoening dat haar oude leermeester Titus Brandsma, mede op grond van haar getuigenis, zalig verklaard werd. Voor menigeen gold zij als conservatief. Dit is tot op zekere hoogte juist, maar veel kenmerkender voor haar was haar onafhankelijkheid van geest, die zich even fel tegen conservatieve bekrompenheid als tegen progressieve beeldenstormerij kon keren. In het bijzonder was zij gekant tegen de opvatting die voor de vrouw geen roeping zag gelegen buiten de geestelijke staat of het moederschap; zij eiste het recht op haar leven te wijden aan de wetenschap en legde ook in publikaties verantwoording voor haar visie af, zoals in haar opstel ‘De plaats van de vrouw in de Kerk. Kanttekeningen bij: Drs. Tine Govaart-Halkes, Storm na de stilte, De plaats van de vrouw in de Kerk’, in De Heraut van 1965. Zelf had ze als vrouw in de wetenschap tegenwerking ondervonden in een mate die wij ons nog maar nauwelijks kunnen voorstellen. Terwijl na de dood van Schrijnen allerwegen verwacht werd dat zij hem zou opvolgen, heeft het tot 1953 moeten duren eer het episcopaat zijn bezwaren hiertegen overwon.Ga naar eind7 Zij was verknocht aan de Katholieke Universiteit, maar de richting die deze in latere jaren, vooral in haar theologische faculteit insloeg, stemde haar zo bitter dat zij haar hele bibliotheek aan de universiteit van Groningen, haar geboortestad, vermaakte.Ga naar eind8 Christine Mohrmann had een sterk ontwikkeld gevoel van eigenwaarde. Studenten die priester waren, en van dezen waren er velen in de eerste jaren van haar Nijmeegs professoraat, werd drastisch duidelijk gemaakt dat zij tegenover haar geen voorrechten op grond van hun geestelijke stand moesten opeisen. Haar wil was wet. Haar laatste promotie viel in de tijd na de beëindiging van haar ius promovendi, maar dat was een ambtelijk bezwaar waarmee geen rekening gehouden kon worden; de promotie ging door. Dit gevoel van eigenwaarde kon ook extremer vormen aannemen. Het was haar vaak onmogelijk begrip op te brengen voor standpunten of handelwijzen die zij afkeurde, en zij kon daaraan in ongezouten en ook wel onheuse bewoordingen lucht geven. Bij de jaarlijkse ontvangsten | ||||||||
[pagina 127]
| ||||||||
van haar leerlingen waren priesters die het ambt vaarwel hadden gezegd niet welkom. Met verscheidene vrienden en relaties is het op grond van een verschil van mening tot een breuk gekomen; en een breuk was in haar geval onheelbaar. Anderzijds won zij mensen door haar charme en humor, haar amusante anekdotes, vertrouwelijke mededelingen en commentaren.Ga naar eind9 Dit was van haar kant geen manipulatie (dat zou infra dignitatem geweest zijn), maar eenvoudig een wijze van omgaan met personen op wie zij gesteld was. Voor het wel en wee van haar vrienden en leerlingen toonde zij een oprechte belangstelling, die zich ook in daden kon uiten. Verscheidene vrienden heeft zij op indrukwekkende wijze herdacht; zij had de gave hen zo op te roepen dat zij als bemoedigende voorbeelden voor de lezer kwamen te staan. Christine Mohrmann is door haar werk van blijvende betekenis voor de wetenschap van het oudchristelijk en Middeleeuws Latijn. Maar zij is daarnaast ook als persoon, door haar intrigerende karakter en door haar levensgeschiedenis, een ideaal onderwerp voor een volwaardige biografie.
a. hilhorst | ||||||||
[pagina 128]
| ||||||||
Voornaamste geschriftenDe publikaties van Christine Mohrmann worden vermeld in haar Etudes sur le latin des chrétiens i, Roma 19612, p. ix-xxii (jaren 1928-1956) en iv, Roma 1977, p. 405-411 (jaren 1957-1976). Aanvullingen:
| ||||||||
[pagina 129]
| ||||||||
|
|