Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1991
(1991)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 116]
| |
Willem van Maanen
| |
[pagina 117]
| |
in zijn moeder behalve een toeverlaat ook een voortreffelijke pianolerares. Bij zijn verlangen naar het dichterschap voegde zich de wens om de muziek tot zijn beroep te maken. Wat daarvan overbleef was onder meer een uitzonderlijke gave voor muzikale improvisatie; met zijn latent gevoel voor harmonie kon hij al modulerend in romantische stijl urenlang zijn eigen ongeschreven composities uitvoeren, als hij tenminste zichzelf niet begeleidde bij het zingen van liederen uit zijn geliefde repertoire: Schubert, Schumann, Wolf en Mahler. Zijn artistieke gaven verhinderden de jeugdige Willem van Maanen geenszins zijn plichten als scholier en student na te komen. Na de vijfjarige h.b.s. behaalde hij, omdat er door verkeerde beleggingen in de familie geen geld meer was voor een universitaire studie, in korte tijd het onderwijzersdiploma. Of hij toen al van plan was een studie moderne talen te volgen is niet bekend, maar wellicht dat zijn voornemen om zijn pasverworven kwaliteit in Engeland in praktijk te brengen een aanwijzing in die richting is. In elk geval heeft hij als jonge onderwijzer in een dickensiaanse omgeving enkele klassen Londense jeugd in zijn beste Engels de beginselen van taal en rekenen bijgebracht. Teruggekeerd in Nederland deed hij staatsexamen-A (oude talen), om zich daarna te werpen op het behalen van de aktes Engels m.o.-a en -b. Het was in die tijd nog niet mogelijk aan de Nederlandse universiteiten academische examens in de moderne talen af te leggen. Wel werd er voor de middelbare aktes opgeleid, maar wilde de student in die talen kandidaats- of doctoraalexamen doen, dan moest hij naar het buitenland, naar een Duitse universiteit bijvoorbeeld, waar overigens ook nog niet veel meer werd gedaan dan het behandelen van Middeleeuwse teksten en het ontcijferen van oude charters. Groningen was de eerste universiteit die hier te lande de studie moderne talen op academisch niveau mogelijk maakte, maar pas in 1922 was het zover dat er academische examens werden afgenomen, op grond van het Academisch Statuut van 1921. Dr. E. Kruisinga was de eerste gedoctoreerde anglist in Nederland, maar hij had zijn graad behaald in Heidelberg. Hij was het onder anderen die Willem van Maanen voor de m.o.-akte opleidde. Een van die anderen was de befaamde Eijkman met Zwaardemaker de internationaal bekende auteur van een leerboek der fonetiek. Bij professor Swaen, in 1913 de eerste hoogleraar Engelse taal- en letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam, legde Van Maanen na het behalen van de m.o.-b-akte ten slotte zijn doctoraalexamen af. Aan diezelfde universiteit promoveerde hij in 1927 | |
[pagina 118]
| |
tot doctor in de letteren en wijsbegeerte, op een proefschrift over Maarten Maartens, poet and novelist. Maarten Maartens, pseudoniem van Jozua Marius Willem van der Poorten Schwartz (1858-1915), was een in het Engels schrijvend auteur van Nederlandse afkomst, die in landen als Engeland, de Verenigde Staten en Duitsland geliefd was en in hoog aanzien stond (hij werd daar zelfs vergeleken met groten als Ibsen, Tolstoi en Dostojewski), maar die, met uitzondering van Lodewijk van Deyssel, door zijn tijd- en vakgenoten in Nederland werd verguisd. In de jaren zeventig werd er plotseling enige belangstelling voor hem getoond met de vertaling (door Jean A. Schalekamp) van zijn roman God's Fool en een vleiend portret door Wim Zaal in diens essaybundel Nooit van gehoord, maar het was een opleving van korte duur. Willem van Maanen heeft er nog vol vuur aan deelgenomen, onder meer met het houden van een lezing in het Maarten Maartens-huis, latere benaming van het kasteel De Zonheuvel, dat de rijk geworden schrijver in Doorn had laten bouwen. Van Maanen bewaarde goede herinneringen aan die omgeving, waar hij tussen de harnassen en familieportretten en onder het toeziend oog van Maartens' dochter Ada met zoveel ijver en plezier aan zijn proefschrift had gewerkt. Ada beloonde hem na zijn welslagen met een in leer gebonden uitgave van haar vaders werken, die hij niet in, maar op zijn boekenkast bewaarde, tussen twee aardewerken steunen. In die tijd was hij leraar Engels in Kampen, waar hij tien jaar lang met plezier werkte en woonde, totdat hij meende de kleine provinciestad te moeten inruilen voor de wereldhaven Rotterdam. Hij hield het er niet langer dan drie jaar uit, en solliciteerde toen naar een baan in Utrecht. Daar heeft hij twintig jaar lang zijn vak gedoceerd, van 1933 tot 1953. Intussen was hij lid geworden van de examencommissies voor de akten m.o.-a en -b, waarvan hij later tot voorzitter werd benoemd. Daarnaast was hij van 1950 tot 1960 rector van de in Utrecht gevestigde Centrale Opleidingscursussen voor Middelbare Akten (cocma). Tijdens zijn rectoraat verveelvoudigde het aantal cursisten van honderddertig naar duizend en het aantal docenten van vijftien naar zeventig. In 1953 volgde zijn benoeming tot hoogleraar in de Engelse taal- en letterkunde aan de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam. Het tekent Willem van Maanen dat hij van mening was die benoeming niet te hebben verdiend. Deze bescheidenheid kon niet zijn ingegeven door een besef van eigen tekorten waar het achtergronden en publikaties betrof. Alleen al uit de lijst van die laatste blijkt zijn brede belangstelling en | |
[pagina 119]
| |
veelzijdigheid. In vakblad en literair tijdschrift beschreef en behandelde hij de meest uiteenlopende onderwerpen en figuren: ‘George Moore en het Engelse naturalisme’ (De Gids), ‘George Gissing's life from his letters’ en ‘George Gissing, escapist’ (Neophilologus), en in datzelfde blad een uitvoerig gedocumenteerde studie over Sartres zeer vrije bewerking van Dumas Père's toneelstuk Kéan, ou désordre et génie, dat in 1953 ter gelegenheid van Dumas' honderdvijftigste geboortedag in Parijs in première was gegaan. In 1924 verscheen in Onze Eeuw Van Maanens metrische vertaling van Deirdre, toneelstuk in verzen van William Butler Yeats. Hij publiceerde in 1932 A short history of English literature, schreef met veel begrip over de ‘schipperaar’ Polonius uit Shakespeares Hamlet, was in 1964 gastredacteur voor een Shakespeare-nummer van De Gids, beleed in 1947 zijn sympathie voor de kortelings overleden H.G. Wells (diens History of Mr. Polly uit 1910 bleef tot kort voor zijn dood onder handbereik), en behandelde de Engelse letterkunde van 1700 tot 1850 in de Algemene Literatuurgeschiedenis, onder redactie van dr. J.C. Brandt Corstius. Van Maanen hoefde zich voor die lijst niet te schamen; een lijst die nog met vele andere studies en niet te vergeten zijn gedichten in diverse literaire tijdschriften, kan worden uitgebreid. Wat hem tot de verzuchting bracht het hoogleraarschap niet te hebben verdiend, had waarschijnlijk te maken met de commotie die zich publiekelijk om de benoeming afspeelde. De faculteit had dr. D.G. van der Vat als eerste op de voordracht geplaatst en Willem van Maanen als tweede. Op gezag van het Amsterdamse stadsbestuur werd Van der Vat om politieke redenen gepasseerd en kreeg Van Maanen de functie die de eerstgeplaatste al door een eigenmachtig optredende faculteitsvoorzitter was toegezegd. ‘Onder professoren’ is over die kwestie nog veel te doen geweest, maar Van Maanen onthield zich van commentaar, verwijderde zich van een enkeling in wie hij was teleurgesteld en begaf zich, hoffelijk als hij was, naar degeen die was gepasseerd om hem begrip voor de situatie te vragen. In zijn inaugurele rede sprak de nieuwe hoogleraar over William Hazlitt en de geest van de tijd. Hazlitt publiceerde in 1825 een verzameling portretten van tijdgenoten onder de titel The spirit of the age. Van Maanen toonde aan hoe die zogenaamde tijdgeest van een romantisch begrip in Hazlitts eeuw was uitgegroeid (of ingekrompen?) tot een wijsgerig begrip in de onze, en uitte ten slotte twijfel aan het bestaan ervan: ‘Mocht er wezenlijk zoiets bestaan dan is het een geest met vele en gevarieerde verschijningsvormen, een ‘elusive something’.’ Iets ongrijpbaars, en dat is wat | |
[pagina 120]
| |
Willem van Maanen met al zijn kennis van zaken onvermoeibaar in de literatuur heeft nagejaagd. Een gedicht, een roman, bleef in laatste instantie een mysterie dat met liefde voor de literatuur, zoal niet kon worden opgelost, dan toch het meest nabijgekomen. Hij is erin geslaagd die liefde op enkele generaties leerlingen en studenten over te dragen, een gezelschap waarbij de schrijver van dit levensbericht zich maar al te graag aansluit.
willem g. van maanen |
|