Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1990
(1990)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 99]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Olaf J. de Landell
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| ||||||||||||||||||||||||||||
schoolopleiding maakte hij niet af. Hij had enorm veel interesses, wat de keus van een opleiding uitzonderlijk moeilijk maakte. In Amsterdam volgde hij een tijdlang de tekenopleiding bij de legendarische Huib Luns. Hij wilde gaan dansen, maar dat werd uiteindelijk ook niets. Toch was hij zo veelzijdig dat hij voor het ballet van Rudi Mees, waarbij hij ook gedanst had, de kostuums en de schoentjes ontwierp. Maar dat niet alleen, hij maakte ze ook zelf. Hij wist ook alles van stenen en maakte prachtige ringen. Met het leren van de edelsmeedkunst was hij al in Hilversum begonnen bij Catrien Bogtman; ook haar broer, de zanger Laurens Bogtman, maakte mooie sieraden. Toen De Landell naar Berlijn reisde om te trachten bij de film te komen en dit mislukte, volgde hij daar een uitgebreidere opleiding in de edelsmeedkunst. Vanuit het burgerlijke Hilversum, waar hij met zijn moeder in de Javalaan woonde - het huis dat hij tot zijn dood bleef bewonen - kwam hij naar Berlijn in de meest turbulente periode van die stad. Op dat moment de mondaine hoofdstad van Europa, waar hij in aanraking kwam met mensen en toestanden waarvan hij thuis nog nooit had gehoord. Hij viel midden in de decadentie van die stad, maar maakte er ook kennis met het volle kunstleven van toneel, cabaret en dans. Hij maakte de Rijksdagbrand mee en zag op die koude februari-avond de danseresjes uit het nabijgelegen cabaret in hun tutu's gekleed naar de brand staan kijken. Koud hadden ze het allerminst: ze werden verwarmd door de vlammen. Hoe benijdenswaardig dit deel van de wereldgeschiedenis van zo nabij te hebben meegemaakt, in een stad met een sprankelend kunstleven, op weg naar de algehele ondergang. Hij heeft daar ook over geschreven in zijn boek Uit naam van de aartsengel: een tijdsbeeld. Natuurlijk, er zijn betere werken over het Berlijn van die jaren geschreven; de boeken van Isherwood zijn nooit geëvenaard. Maar het publiek dat Olaf J. de Landell leest, komt aan die lectuur nooit toe. Uit zijn boek krijgen ook zij een indruk van de grootheid en ondergang van deze metropool. Terug in Hilversum begon hij te schrijven. Spiegel aan de wand en Ave Eva behoorden tot zijn eerste veel gelezen boeken. Maar echt succes bleef uit tot hij in 1951 het boekenweekgeschenk mocht schrijven. Hij had concurrenten die al een grotere literaire bekendheid genoten: Josef Cohen, Maurits Dekker, Jaap Romijn. De literaire kritiek oordeelde niet gunstig over De porseleintafel. Ook de kunsthistoricus prof. dr. H.E. van Gelder, die in De Groene van 17 maart 1951 een bespreking van het boek schreef onder de titel Een premature porceleintafel, spaarde De Landell zijn kritiek niet. Hij | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| ||||||||||||||||||||||||||||
toonde aan dat in het Friesland van het midden van de vorige eeuw het porselein dat in het boekje beschreven wordt, nog niet bekend kon zijn. Dat kwam pas een eeuw later. Hij stelt dat een Sneeker klerenkoop en een ‘door verzamellust bevangen joffer’ hier niet van hadden kunnen weten. Van Gelder dong evenwel niets af op de juistheid van de beschrijving van al dat moois. En dat is als een groot compliment te beschouwen. Het boekje is later het begin geworden van de trilogie De porseleinboom, de roman van De Landells familie en in wezen een autobiografie. Dit boek geeft een beeld van de bodemloze armoede in de vorige eeuw. De beschrijving van Sneek en van Hilversum, tot na de oorlog een ingeslapen stadje, vormt voor de ouderen onder ons een weerzien met bijna vergeten dingen. Zijn beide laatste boeken spelen in Brabant, een provincie waar hij vaak en graag kwam, zo heel anders dan het Friesland uit het begin van zijn schrijverschap. Hij voelde zich er thuis. Hoewel hij niet rooms-katholiek was, logeerde hij er regelmatig in kloosters, waar hij een zeer gewaardeerde gast was. Het boek met de titel Met liefde en respect omvat de delen Het devies en Maskeravond. Toen hij aan het tweede deel begon, vroeg ik hem wat er met de vrouwelijke hoofdpersoon zou gebeuren. ‘Ik laat haar doodgaan,’ zei hij. Alsof hij voelde dat hij niet meer zou toekomen aan een derde deel. Behalve van Brabant hield hij van Brugge, een stad die hij beter kende dan de meeste van haar inwoners. Hij kwam er steeds terug, niet op de laatste plaats om zijn verzameling Middeleeuwse houten beelden aan te vullen. Klein begonnen - hij had zijn eerste beeldje achterop de fiets van Den Bosch naar Hilversum gebracht - groeide zijn verzameling, toen hij in zijn later leven daar meer geld aan kon besteden. Maar jammer genoeg niet meer tijd. Door zijn boeken en de lezingen die hij moest houden, kwam hij er nauwelijks toe van zijn verzameling te genieten. Na zijn dood bleek dat hij een groot deel van zijn kunstbezit had gelegateerd aan een klein museum in de Kempen, het Museum van Gerwen-Lemmens in Valkenswaard. Het museum vierde in 1990 zijn tienjarig bestaan en stelde samen met het eigen bezit, het legaat van De Landell tentoon, dat ongeveer vijftig stuks omvat. De nalatenschap bestaat voornamelijk uit houten beelden, met als topstuk het retabelgroepje Sterfbed van Maria. Het is Nederrijns, van omstreeks 1450, eikenhout met originele polychromie. Maar er is ook een Maria met Christuskind; Zuidelijke Nederlanden, begin zestiende eeuw. Het is een gevarieerde collectie van een verzamelaar met een brede belangstelling. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Door zijn Indische achtergrond en datgene wat hij als kind had meegemaakt in dat verre land, werd hij ontvankelijk voor de opvatting dat het toeval een bijzondere betekenis heeft. Toevalligheden zoals we die allemaal kennen, maar waar we in deze gemechaniseerde wereld geen belang aan hechten, kwamen in zijn herinnering naar voren als reeds van tevoren vaststaande, onontkoombare gebeurtenissen. Dat blijkt duidelijk in Weerzien met Indonesië, een verslag van een bezoek dat hij met een televisieploeg aan zijn geboorteland bracht. Vlak voor zijn vertrek uit Indonesië bezocht hij - alleen - het huis waar hij met zijn moeder en broertje had gewoond. Het was toen het eigendom van een Chinees, die hem vertelde dat hij het huis de volgende dag aan zijn broer zou geven, als geschenk op diens trouwdag. Het zou een onmetelijk groot geluk zijn, wanneer de oudst bekende bewoner dit feest met zijn aanwezigheid kwam opluisteren. En zo gebeurde het, hij was de eregast. Is het vreemd aan zo'n toeval grote waarde te hechten? De benoeming tot lid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde betekende voor hem een erkenning die hij van andere zijde niet heeft gekregen. Zijn boeken blonken niet zozeer uit door hun literaire waarde; wel staat vast dat De Landell een geboren verteller was. Hij laat zijn lezers niet los en vergunt hun bovendien een kijkje in een wereld, bijvoorbeeld die van de kunst, waarvan de meesten van zijn lezers niet op andere wijze kennis kunnen of willen nemen. De laatste keer dat ik hem sprak, was toen we elkaar in ons dorp Hilversum ontmoetten. Hij was boodschappen aan het doen, voor hem een dagelijks pleziertje. Het was begin 1989 en ik vertelde hem dat ik geen kerstkaarten had verzonden. Het jaar daarvoor had ik er zestig ontvangen en ik zag tegen de beantwoording op. Hij zei: ‘Ik had er over de driehonderd en al die mensen schrijf ik terug, daar hoop ik dan midden februari mee klaar te zijn.’ Dit is tekenend voor de sterke band die hij met zijn lezers had: mensen die ziek waren, lieten hem dat weten, waarop hij dan terugschreef of bloemen stuurde. Een lang ziekbed is hem bespaard gebleven: het schrikbeeld van een mens die niet aan de gangbare normen beantwoordt en voor wie de volledige afhankelijkheid van anderen daardoor des te moeilijker te dragen valt.
mart janssonius | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Voornaamste geschriften
|
|