Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1989
(1989)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 148]
| |
Gerard Theodoor Rothuizen
| |
[pagina 149]
| |
spirituele overweging, werkten in zijn leven wederzijds op elkaar in, en zouden hem tot het einde blijven bezielen. Zijn laatste column in Hervormd Nederland (23 juli 1988), De Drentse A (p.24) is daar een sprekend voorbeeld van. Dat de wereld groot en breed was, te veelomvattend om ooit ‘gekend’ te worden, zou hij kort na zijn studententijd ervaren, toen hij van 1949 tot 1952 vlootpredikant was onder leiding van J.H. Sillevis Smitt. Het pleit voor de jonge Rothuizen, blijkens zijn treffend In memoriam Henk Sillevis Smitt in het Gereformeerd Weekblad van 16 januari 1967, dat deze strenge maar nobele chef zulk een indruk op hem heeft gemaakt: ‘Deze man is een poosje een vader voor me geweest.’ En hoe begrijpelijk, want Sillevis Smitt heeft de gereformeerde wereld nooit vaarwel gezegd, maar was als vlootpredikant uit het hout gesneden van die weinigen, die met John Wesley konden zeggen: ‘My parish is the world.’ Uithoorn, een dorp in Noord-Holland, werd Rothuizens eerste vaste gemeente (1952-1957); daarna koos hij voor het studentenpastoraat te Leiden. Te wonen en te werken in de schaduw van Nederlands oudste universiteit bood hem veel gelegenheid tot studie, ontmoetingen en theologische bezinning. In 1962 voltooide hij zijn dissertatie Primus usus legis. Studie over het burgerlijk gebruik van de wet, een studie waarop hij op 29 juni 1962 aan de Vrije Universiteit promoveerde tot doctor in de theologie, onder promotorschap van prof. dr. R. Schippers. De promotie had mede tot gevolg dat de generale synode van de Gereformeerde Kerken hem in 1964 benoemde tot hoogleraar in de ethiek, als opvolger van prof. dr. G. Brillenburg Wurth, waarover Rothuizen later vaak spottend vertelde dat de stemverhouding met zijn tegenkandidaat, dr. A. Troost, slechts één stem verschilde. De gereformeerde ethiek is in Nederland vanuit de negentiende eeuw een geheel eigen weg gegaan. De breed georiënteerde V. Hepp en de diep borende K. Schilder bouwden haar, evenals hun voorgangers Geesink en A.G. Honig, vooral rondom de Tien Geboden op, en onderstreepten tegenover Friedrich Paulsens Diätetik haar strikt normatief karakter. Brillenburg Wurth poogde met zijn publikaties op voorzichtige wijze binnen gereformeerde kring opvattingen van anderen meer bekend te maken. R. Schippers toonde met zijn boek De gereformeerde zede (1954) het sterk gedateerde en lokale karakter aan van de gangbare, traditionele ethiek binnen de Gereformeerde Kerken in Nederland. H.M. Kuitert en Rothuizen | |
[pagina 150]
| |
echter gingen een grondige theologische confrontatie aan met eigen en andermans ethische wereld, waarbij het hun niet allereerst ging om een systematisch beschreven ethiek, maar veeleer om de praktische, en vooral actuele ethische vragen die veler hart beroerden, en die om een oplossing vroegen. In Rothuizens innerlijk vond bovendien de strijd plaats tussen het heroïsche beeld dat de soms barokke, steeds strijdbare en veelzijdige Abraham Kuyper bij het nageslacht had nagelaten, en de nieuwe vragen en inzichten waarvoor vele gereformeerden van zijn dagen zich meer en meer openstelden. Hierdoor geven Rothuizens ethische opvattingen zowel breuken als verbindingslijnen te zien met de klassieke gereformeerde ethiek. Zijn vele publikaties op ethisch terrein bieden mede daarom tochten vol toernooien en schermutselingen, waarop vaak het woord van Huizinga's autobiografie van toepassing is: ‘een zweven over de tuinen van den geest, een hier en daar tippen aan de bloesems en dan meteen weer verder gaan.’Ga naar eind2 Hierbij mag niet verzwegen worden dat Rothuizen, met zijn grote belangstelling voor de politiek, tot die gereformeerden behoorde die met Berghuis voor een ‘linkse’ a.r. kozen, en geen sympathie konden opbrengen voor een c.d.a. waaraan Van Agt leiding gaf. Voor wat het internationale kleurlingenprobleem betreft, was zijn antipathie tegen de rassendiscriminatie in Zuid-Afrika en elders een vanzelfsprekendheid, waarvoor hij bereid was alle registers van zijn schrijforgel open te zetten. Inmiddels had een stroom van geschriften - bij hem méér dan een beeldspraak - zijn schrijftafel verlaten. De schrijfdrang bij Gerard Rothuizen was onbedwingbaar en in zekere mate tomeloos. Hij was geen geleerde die zich naast het geven van zijn wekelijkse colleges verplicht gevoelde periodiek een boek te schrijven dat over zijn vakgebied handelde, omdat de wetenschappelijke wereld dat van hem verwachtte. Wanneer hem een onderwerp boeide, kon hij er zozeer door zijn aangegrepen, dat het voor hem een onmogelijkheid was er niet over te schrijven. Wat dat betreft was hij meer dichter en artiest dan geleerde en systematicus. Dat hij daarbij ook projecten op lange termijn niet schuwde en steeds bereid was de nodige studie te verrichten en zich intens in te spannen om tot goede resultaten te komen, bewijzen zijn tussen 1965 en 1968 verschenen moedige driedelige, kleurrijke psalmenmeditaties Landschap (de titel is typerend!), waarin hij alle psalmen behandelde, vol onverwachte impressies en ingevingen. | |
[pagina 151]
| |
Zijn Bonhoeffer-biografie, Aristocratisch christendom (1969), vertoont Rothuizen in al zijn begaafdheden, in al zijn wilskracht en mogelijkheden. Het was een prestatie om dit jong afgebroken leven als een gaaf geheel te boekstaven; er was wilskracht nodig om, terwijl hij van professie geen historicus was, dit leven als een afgerond levensverhaal te beschrijven. Zijn leven lang is hij Bonhoeffer trouw gebleven. Bonhoeffer was voor Rothuizen geen ‘voorbijgaande periode’ in zijn studieleven, maar levenslang een wegwijzer en richtsnoer, iemand wiens levensgang Rothuizen diep ernstig nam. Het mede door hem in 1977 opgerichte Bonhoeffer Werkgezelschap Nederland heeft aan Rothuizens inspiratie en stimulering veel te danken. Terecht werd hij bij zijn overlijden in het orgaan van dit Werkgezelschap een der beste Bonhoeffer-kenners genoemd. Voorts schreef Rothuizen vele artikelen over de theologen Karl Barth, H. Bavinck, G.C. Berkouwer, Allan A. Boesak, Calvijn, J. Douma, C.J. Hoekendijk, O. Jager, H.M. Kuitert, Abraham Kuyper, J. Moltmann, J.H. Newman, A.J. Rasker, J.A.T. Robinson, A.A. van Ruler, J. Sperna Weiland, Teilhard de Chardin, W.H. Velema en Maurice F. Wiles. Ook aan de filosofen Ludwich Feuerbach, H.J. Heering en Nietzsche besteedde hij in boek en artikel de nodige aandacht.
Zijn rectorale oratie over Anton van Duinkerken en Menno ter Braak, Steen of stroom (1969), kan men als het hoogtepunt van zijn wetenschappelijke literaire activiteiten beschouwen. Niet alleen blijkt hij de literatuur van en over en rondom deze beide literatoren nijver te hebben afgegraasd, maar ook heeft hij beider boodschap nauwgezet in zich opgenomen. Evenals hij later, in 1982, in een serie artikelen De ernst van het spel, over de Chinese gedichten van Willem de Mérode, met zekere graagte de tegenstelling christen-heiden in deze christelijke dichter centraal plaatste, ging hij in zijn rectorale oratie grondig in op het vraagstuk christendom-heidendom, waarover ook Marsman zich zo aangrijpend - zij het meer hevig dan diep - heeft uitgelaten. Dat Rothuizen vanaf de theologische katheder zozeer de Nederlandse letterkunde betrok in zijn onderwijs en publikaties, en deze zelfs tot onderwerp maakte van een rectorale oratie, die in kwaliteit kan wedijveren met die van menige neerlandicus, rechtvaardigde op zichzelf reeds zijn lidmaatschap van onze Maatschappij, waartoe hij in 1983 gekozen werd, omdat hij onze arbeid dáár uitdroeg, waar maar weinigen onzer in staat zijn acte de présence te geven. Hij kon het en hij deed het! Ook Gerrit Achterberg, Hans Andreus, Willem Barnard, | |
[pagina 152]
| |
J.C. Bloem, J.B. Charles, P.N. van Eyck, Geerten Gossaert, Coen Poort, A. Roland Holst en C. Rijnsdorp kregen in artikelen uitvoerig zijn aandacht. Dit alles was ingeleid door een kleine bloemlezing uit de Nederlandse poëzie, die in 1961 onder de typerende titel Klimatologisch het licht zag en waarin men de poëtische voorkeuren van Rothuizen aantreft.
Een geheel apart hoofdstuk in zijn leven vormde Engeland, of beter gezegd: Groot-Brittannië. Hij had kort na zijn promotie enige tijd in Edinburgh gestudeerd, en blijkens zijn bundel Een Schots dagboek (1975) was Schotland voorgoed in zijn geheugen gegrift. Hij noemde Schotland eens: ‘Het mooiste land dat ik ken.’Ga naar eind3 Maar daarnaast hadden Londen, waarin hij eindeloos kon dwalen, en vooral Oxford, waarin hij dagenlang de colleges kon langsgaan, om hun chapels en dining halls te bewonderen, zijn hart veroverd, terwijl ook Chartwell (Winston Churchill!) en Sissinghurst (Harold Nicholson en Vita Sackville-West) hoogtepunten vormden van zijn toeristische tochten. Gerard Rothuizen heeft inderdaad zijn hart opgehaald aan Engeland! Zijn in 1981 verschenen Engeland is een dorp neemt naast andere sterk beschouwende boeken over Engeland, als die van zijn generatiegenoten J.W. Schulte Nordholt (1960), Michel van der Plas (1974) en Willem Barnard (1975) een geheel eigen plaats in, omdat het niet alleen een indruk geeft van vele aspecten van Engeland, zijn samenleving en cultuur, die hem zozeer boeiden, maar het boek tevens een blik werpt in het bewogen gemoedsleven, de dynamische persoonlijkheid en de uitgesproken opvattingen van Rothuizen zelf, zij het steeds in confrontatie met Engeland. Zijn bijzondere interesse ging vooral de laatste jaren uit naar de Engelse War poetry, waarvan hij in Engeland alles kocht, verzamelde en bestudeerde wat mogelijk was. Ondanks de wens daartoe, uitgesproken door zijn vriend ds. J.A. Eekhof, in diens bijdrage The poetry is in the pity in de aan Rothuizen in 1987 aangeboden bundel Het leven is meer dan ethiek (p.43-57), is hem niet de tijd geschonken het boek over de War poetry te schrijven dat hem voor ogen stond. De kostbare verzameling is na zijn dood geschonken aan de bibliotheek van de Theologische Universiteit te Kampen, waar hij gedoceerd heeft. Voor wat de theologische kant van zijn Engelse interesse betreft, dient gewezen te worden op het feit dat Rothuizen de enige gereformeerde theoloog is geweest die een gedegen essay wijdde aan J.H. NewmanGa naar eind4, ter- | |
[pagina 153]
| |
wijl zijn op 25 september 1987 in het Nederlands uitgesproken afscheidsoratie, handelend over de theologie van de Oxfordse hoogleraar Maurice F. Wiles, in uitvoeriger vorm in het Engels is uitgegeven onder de titel Apologetics in Oxford. The theology of Maurice F. Wiles.Ga naar eind5 Buiten Nederland heeft hoogstwaarschijnlijk geen persoon hem méér aangesproken dan Dietrich Bonhoeffer; zo heeft mogelijk geen ander land zijn aandacht zozeer geboeid als Engeland, dat hem blijkens zijn publikaties zowel bekoorde als tegenstond, maar tot het einde toe bezighield.
Hoewel van opleiding en beroep geen letterkundige, heeft Gerard Rothuizen zich levenslang gelaafd aan met name Nederlandse en Engelse literaire bronnen. Hij las deze met een scherp analyserend vermogen, maar tevens met een bijna emotionele betrokkenheid en overgave. Hij schreef erover als een getuige, die anderen als het ware opriep toch te delen in datgene wat hem zozeer in diverse dichters en prozaschrijvers boeide en trof. Zijn geschriften geven daarbij tevens blijk van originaliteit en directheid, die mogelijk waren omdat hij levenslang jong is gebleven. Aangrijpend was het mede daarom voor zijn gezin, familie en vrienden dat hij, die op 25 september 1987 te Kampen in de goed gevulde monumentale Bovenkerk zijn afscheidsrede had uitgesproken, reeds enkele maanden daarna overvallen werd door de ziekte die hem vellen zou. Waar hij levenslang het toonbeeld was geweest van de kwaliteiten van de jeugd, moest ik daarom tijdens zijn laatste dagen gedurig denken aan de indringende woorden die Shakespeare schreef in zijn Passionate Pilgrim, xii: Crabbed age and youth
Cannot live together:
Youth is full of pleasure,
Age is full of care;
Youth like summer morn,
Age like winter weather;
Youth like summer brave,
Age like winter bare.
Youth is full of sport,
Age's breath is short;
Youth is nimble, age is lame;
| |
[pagina 154]
| |
Youth is hot and bold,
Age is weak and cold;
Youth is wild, and age is tame.
Age, I do abhor thee,
Youth, I do adore thee;
O! my love, my love is young:
Age, I do defy thee:
O! sweet shepherd, hie thee,
For methinks thou stay'st too long.
Gerard Rothuizen heeft een leven lang van de Nederlandse letterkunde intens genoten, en heeft in de brede protestantse kring waarin hij leefde en werkte nooit nagelaten in gesprek en geschrift te vertolken wat hij daaraan te danken had, en welke reacties daardoor in hem werden opgeroepen. Hij behoort tot de theologen - om slechts enkelen te noemen die aan zijn generatie voorafgingen - zoals J.J. Bierens de Haan, J.J. Thomson, K. Schilder en K.H. Miskotte, die, een ieder op zijn wijze, om met Goethe te spreken, ‘der Dichtkunst Stimme’ vernomen hadden, en die daarvan in hun publikaties niet anders konden zijn dan dankbare getuigen.
G. Puchinger | |
Voornaamste geschriftenIn de bundel Het leven is meer dan ethiek, studies aangeboden aan prof. dr. G. Th. Rothuizen (Kampen 1987), is een bibliografie opgenomen, van de hand van Johan Massier (p.222-229). |
|