van 24 mei 1948, en hij zal er blijven tot 1 april 1955, datum van zijn ontslag uit het rijksnormaal onderwijs.
In 1949 sterft de zesenzestigjarige Verdeyen. Mathieu Rutten zal zijn leermeester opvolgen aan de Rijksuniversiteit te Luik: bij koninklijk besluit van 22 januari 1951 wordt hij tot ‘Chargé de cours’ (docent) benoemd, en in 1955 wordt hij ordinarius (koninklijk besluit van 22 februari 1955). Nadat de taalkundige W. Pée (9 april 1903 - 20 mei 1986) Luik had verlaten voor de Rijksuniversiteit te Gent, kreeg Rutten het literaire gedeelte van Pées opdracht toegewezen (koninklijk besluit van 28 april 1958), namelijk ‘Traduction à livre ouvert de textes néerlandais et explication d'auteurs néerlandais’ in de eerste kandidatuur.
Toen die andere grote figuur uit de Luikse neerlandistiek en pedagogie moderne talen, François Closset (1900-1966), overleed, werd Ruttens leeropdracht opnieuw uitgebreid, zodat hij nu ook in de licentie verantwoordelijk was voor het literatuuronderwijs (koninklijk besluit van 25 maart 1968), terwijl het taalkundige gedeelte Joseph Moors (geboren 7 juni 1914) te beurt viel. Hij werd emeritus op 28 april 1976, maar gaf college en nam de examens af tot het einde van dat academiejaar.
De taak die Mathieu Rutten zich als neerlandist en literatuurkenner aan de r.u.l. had gesteld, kan nogal summier geformuleerd worden: hij wilde de aankomende filologen leren lezen! Generaties van Luikse germanisten blijven hem hiervoor dankbaar. Op dat gebied is hij een levende legende geworden, al was de groei naar leesvaardigheid soms heel pijnlijk, want hij was veeleisend en streng, en hanteerde een bijtende humor. Wars van alle impressionistische inslag maakte zijn ergocentrische en taalkundige aanpak, gepaard gaande met de scherpe intuïtie die hem eigen was, dat hij telkens kon doordringen tot de kern van de meest hermetische poëzie; iets waarmee hij zijn studenten altijd opnieuw wist te verbazen.
Een zelfde grondstelling overheerst heel zijn essayistische oeuvre. In tegenstelling met P. Minderaa, die andere Van de Woestijne-kenner, die de speurtocht ondernam naar de persona poetica Karel van de Woestijne, is Mathieu Rutten steeds een voorvechter geweest van de tekst op zichzelf. Alleen de tekst telde voor hem. Zijn hele produktie is een poging om door te dringen tot het innerlijke wezen van de dichtkunst, zoals die in de dichter ontstaat. Het literaire, en inzonderheid het poëtische, is voor hem taal-kunst en spraak-kunst.
Diezelfde stelling verdedigt hij ook in de twee bundels van zijn Neder-