land benoemde. In 1928 volgde hij een trimester journalistiek in Heidelberg. Daar leerde hij zijn eerste vrouw, Wera Neubecker, kennen. De journalistiek trok hem en in zekere zin zou hij die blijvend beoefenen, geheel onafhankelijk en op een hoog niveau. De gedenkboeken geschreven ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van de Technische Hogeschool, voor de honderdjarige Billiton-maatschappij met de aardige titel De standvastige tinnen soldaat en bij de viering van honderdvijftig jaar Nederlandsche Bank, ‘'s Konings oudtse dogter’, werden ook buiten de kring van vierders en herdenkers gelezen. Kamp stond erop dat ze in prachtband werden uitgegeven. Hij ging er terecht van uit dat instellingen die een rijke geschiedenis achter de rug hadden en daarenboven geld hadden overgehouden, voor een waardige herdenking flink in de buidel moesten tasten. Zijn eigenlijke literaire werk had voorrang boven het schrijven van deze boeken, zijn belangrijkste literair-historische werk kwam pas daarna.
Journalistiek bedrijven in georganiseerd verband lag hem niet, hij wilde besturen. Zijn intelligentie en intuïtie zeiden hem dat hij onderaan de ladder moest beginnen, maar dat het wel een ladder van een opvallend model moest zijn. Hij solliciteerde naar de functie van secretaris bij het Openbaar Lichaam de Wieringermeer. De inpoldering werd in 1930 voltooid, in dat jaar ging Kamp er aan de slag. Hij wist dat veel bestuurlijke ogen op de ontwikkeling van de jongste loot van onze rijke waterschaps- en waterstaatsgeschiedenis waren gericht. Hij legde een stevige grondslag onder de bestuurlijke en administratieve inrichting van de nieuwe polder. Wat hij deed viel op; door de degelijkheid waarmee hij zijn werk verrichtte en door de publikaties die hij eraan wijdde. Geen wonder dat vijf jaar later zijn sollicitatie naar het burgemeestersambt van Texel werd gehonoreerd.
In die jaren schreef hij twee boeken die een grote populariteit kregen. Wie stak achter het pseudoniem F. le Maire, die de aantekeningen die zijn vader, G. le Maire, na diens pensionering had gemaakt, tot een boek had verwerkt? Dit Grote man in kleine stad werd ook door de literaire kritiek gunstig ontvangen. Nijhoff schreef erover. Hij vergeleek deze ‘burgemeestersidylle’ met de Camera en constateerde terecht dat het die hoogte niet haalde, dat ook niet pretendeerde, maar dat het hem wel aan het werk van Klikspaan (J. Kneppelhout) deed denken. Kort daarop verscheen Magistraat in miniatuur. Ik las het toen ik mijn eerste schreden op het ambtelijk pad zette. Mijn vader gaf het mij. Hij herkende er de sfeer in van de