| |
| |
| |
| |
Alexander Stempels
Utrecht 5 februari 1912 - Rotterdam 22 september 1987
Vandaag, 22 september 1988, is het een jaar geleden dat mijn oud-collega en vriend Lex Stempels is overleden. Twee dagen later, op 24 september, stonden we op de Rotterdamse begraafplaats Hofwijk bij de open groeve. Daar had ruim drie jaren eerder ook de begrafenis van zijn vrouw Marie (Mies) van der Hoeven plaats gehad. Lex had haar, in wat hij in de annonce zou noemen ‘een heel moeilijke lijdensweg’, verzorgd op een wijze die respect afdwong. Nu stonden we er voor hem: zijn dochter Caroline, haar echtgenoot Rijntjes, de kleindochters Aimée en Merel, voorts familie en vrienden. Er werden nog goede woorden gesproken.
Nu, een jaar later, gaat het mij als stellig velen. Ik zie hem nog voor me: elegant, voorkomend, altijd stipt gekleed, wit overhemd, grijs vest, en vooral die vlinderdas, als een merkteken. Ik had hem de laatste jaren vrij vaak bezocht, ook omdat ik de indruk had dat hij na de dood van zijn vrouw vereenzaamd was. Ze hadden aanvankelijk nog enkele jaren gewoond in Neerijnen, onder het verkeersknooppunt Deil. Dat bleek me, goede voornemens ten spijt, wat ver. Maar toen werd het toch weer Rotterdam, nader: Alexanderstad. Dat was beter bereikbaar. Daar zat hij dan, met zijn poezen, en misschien ook met zijn vissen, maar dat weet ik niet meer.
Daar hebben we dan heel wat herinneringen opgehaald, twee al wat oudere mannen, met wat ‘jong’ was in de glaasjes. Twee met niet geheel gelijke achtergronden. Hij de geestelijke nazaat van Thorbecke, ik meer van Groen van Prinsterer. Maar hadden die beiden niet al respect voor elkaar gehad? En hadden die beiden niet behoord tot heel onze natie? Welnu dan. Bovendien, op ons vakgebied, dat van journalistiek en perswezen, hadden de lijnen als regel wat parallel gelopen. Beiden destijds parlementair redacteur, daarna beiden hoofdredacteur, zij het van verschillende bladen, bovendien beiden met nogal wat bemoeienis met de organisatievormen in het perswezen, en - ten slotte - beiden eindigend als lid van de Persraad: dat adviescollege naar de overheid in aangelegenheden betreffende de pers. Toegegeven: anders dan de schrijver van deze regelen is Stempels geen hoogleraar geworden, maar als er één was die de jaren door bewezen heeft dat men geen hoogleraar behoefde te zijn om te kunnen doceren, dan wel hij.
| |
| |
Wat de afweging van hoogleraar en hoofdredacteur, in elk geval hoofdredacteur van Stempels' krant, immers de Nieuwe Rotterdamse Courant, betreft, is een aardig voorval het vermelden waard. De voorganger van hoofdredacteur Stempels, Maarten Rooij, was benoemd tot hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam, als opvolger van Kurt Baschwitz. Daardoor ontstond bij de krant de vacature die Stempels zou gaan vervullen. Maar moeder Rooij bleek met de benoeming van haar zoon zeker niet onverdeeld ingenomen: ‘Jongen, zou je dat nu wel doen? Hoogleraar zijn er velen, maar er is maar één hoofdredacteur van de nrc.’
Terug naar Stempels. Deze was geboren te Utrecht en daar opgegroeid in een liberaal gezin, met een opgewekte, levendige, artistieke - onder meer muzikale - inslag. De vader leraar Engels. Vier kinderen, van wie Lex de derde. De oudste, Nicolaas Alexander (Klaas), heeft een belangrijk aandeel gehad in het verzet, onder meer - er was veel meer - als oprichter in 1941 van het illegale blad der jonge liberalen, Slaet op den Trommele, een blad aan welks verschijnen ook Lex aandeel had. Klaas, een figuur met een duidelijke uitstraling, heeft zijn inbreng met de dood moeten betalen. Hij is op 9 oktober 1943 in Fort Rhijnauwen gefusilleerd.
De gymnasiast Lex Stempels wordt ons getekend als een briljant leerling met liefde en eerbied voor de taal. Het lag voor de hand, dat hij aan de universiteit te Utrecht zou gaan studeren. Het werd rechten, onderbroken door militaire dienst (bereden artillerie). Als reserve-majoor heeft hij een actieve rol gehad in de verdediging van ons land, in het bijzonder bij vliegveld Valkenburg. In later tijd kon hij met enige nadruk vertellen de oudste nog levende reserve-officier van Nederland te zijn, en in de opsomming van functies in de rouwannonce vindt men het ‘gepensioneerd reserve-majoor’ terug. Vele jaren later zou hij nog op een specifieke wijze, helemaal passend bij zijn persoon, bij de defensie betrokken raken, en wel als lid, vervolgens ook als voorzitter - opvolger van mr. T.A. van Dijken - van de Adviescommissie Dienstweigering. Bij het neerleggen van dit voorzitterschap werd hij benoemd tot ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. In 1967 was hij reeds benoemd tot officier in de Orde van Oranje Nassau. Ook kreeg hij in zijn leven buitenlandse onderscheidingen.
Maar nu weer terug naar de jaren dertig. Snel afgestudeerd dus, maar wat was anders te verwachten bij zulk een aanleg bij een jongeman die bovendien al een aardig meisje had leren kennen - dat later zijn vrouw zou worden? Via een jaar volontairschap is hij in 1935 redacteur binnenland
| |
| |
bij de nrc geworden. In een artikel in de nrc van 8 augustus 1956 (later opgenomen in het jubileumboek Kijk in een jarige krant) heeft dr. Marcus van Blankenstein geschreven dat de nrc een zekere voorkeur had voor jonge academici uit Leiden. Stempels kwam uit Utrecht, maar het betrof een keuze die men niet zal hebben betreurd. Wel heeft Stempels, hoezeer dankbaar aan Utrecht terugdenkend, steeds affiniteit gevoeld met typische Leidenaars, in het bijzonder met iemand als Cornelis van Vollenhoven. In het reeds genoemde jubileumboek, samengesteld onder zijn redactie, zijn enkele in de nrc geplaatste artikelen van Van Vollenhoven opgenomen. Een van zijn boeken zou hij aan de nagedachtenis van Van Vollenhoven opdragen.
In de oorlogsjaren heeft Stempels, evenals anderen, ook Rooij, het al heel spoedig als journalist laten afweten. Hij wist ergens anders als bedrijfsjurist onder dak te komen. Zijn uit vroeger jaren stammende liefde voor het Latijn heeft hij intussen blijkbaar weten te voeden. In 1945 immers, kort na de bevrijding, verscheen van zijn hand een vertaling uit het Latijn van Hugo de Groots De fide et perfidia, Over goede trouw en onbetrouwbaarheid. Uit de inleiding door de vertaler citeer ik: ‘Het geschrift doet ons begrijpen de samenhang tussen de perfidia waarmee de Duitse bezetter ons vijf jaar heeft behandeld en het gemis van vrijheid waaronder wij gedurende die vijf jaren hebben geleden.’
Bij de herverschijning van de nrc werd Rooij hoofdredacteur en Stempels de schrijver van het parlementaire overzicht. Dat is hij geweest tot 1958, toen Rooij als hoogleraar naar Amsterdam ging. Naar mijn indruk zijn die ‘Haagse jaren’ voor Stempels bijzonder gelukkige geweest. Na zijn overlijden konden hoofdredactie en redactie in haar annonce schrijven: ‘Als parlementair redacteur heeft hij groot gezag verworven als objectief rapporteur en streng bewaker van de zuivere parlementaire verhoudingen.’ Het kost geen moeite dit oordeel te onderschrijven.
Denken aan Stempels doet ook terugdenken aan de wijze waarop toendertijd in een krant als de zijne - en die krant niet alleen - de parlementaire berichtgeving werd beoefend. Een verslag waarin de objectiviteit werd nagestreefd, met daarnaast een overzicht van het verhandelde, waarbij dat overzicht meer placht in te houden dan een scheppen van wat orde in het parlementair debat. Het hield ook het element in van het bieden van inzicht in het te behandelen, ja ook het element van het houden van toezicht op het reilen en zeilen in de publieke zaak. Het was de res publica, die Stempels in dit alles zeer ter harte ging.
| |
| |
Het was de behoefte aan het beoefenen van waakzaamheid, waardoor hij zich bij dit alles liet leiden. In de vakliteratuur wordt de journalist van dit type nogal eens aangeduid als de nervous watchdog. Ik had niet de indruk dat Stempels bijzonder gespannen was. Hij gaf slechts scherp acht op het zuiver houden van de structuren in ons parlementair-constitutionele staatsbestel; hij was een Thorbeckiaan en wilde dat weten. Van deze instelling bij hem heb ik in de loop der jaren interessante staaltjes mogen meemaken. Zoals, toen een Troonrede, ons journalisten vantevoren onder embargo verstrekt, ter elfder ure diende te worden gecorrigeerd, omdat Stempels daarin een materiële tekortkoming had ontdekt, tijdig genoeg om een herdruk mogelijk te maken. Het gericht zijn op het overzichtelijke stelde hem daarnaast in staat publicaties van meer blijvend karakter in het licht te geven. Het zijn er twee geworden. In 1950 verscheen De parlementaire geschiedenis van het Indonesische vraagstuk. Zoals wel te verwachten was, had de parlementaire journalist goed opgelet: ‘Bij de beschrijving zijn wij uitgegaan van hetgeen wij hebben waargenomen, hun doen en laten in het parlement volgende.’ In 1956 volgde Europese smidse, over de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal.
Zoals gezegd, naar mijn indruk waren dit voor Stempels extra gelukkige jaren, waarin hij als journalist optimaal functioneerde. Een wezenlijke factor was stellig de vrije hand die zijn hoofdredacteur Rooij hem liet.
Dan vertrekt Rooij in 1958 naar Amsterdam. De parlementair redacteur leek, ook in de ogen van de redactie, voor de bezetting van de hoofdredactie de meest aangewezene. Is immers het overzien van het politiek bestel niet tevens een goede leerschool voor het overzien van het wereldgebeuren? Stempels heeft zelf, naar hij mij later verzekerde, wel even geaarzeld. Begrijpelijk. Hij had als parlementair journalist zijn draai gevonden. Maar zou, wanneer een ander benoemd werd, de verhouding tot de hoofdredacteur gelijk blijven, inclusief de vrijheid en de ruimte die de huidige hem gaf? Stempels wérd hoofdredacteur en is dat gebleven tot 1970.
In die hoedanigheid heeft hij de traditie van zijn voorgangers voortgezet. Rooij had de verhouding al aangegeven als te zijn die van primus inter pares. En zoals Stempels het eens heeft uitgedrukt in een interview: ‘Mijn opvatting van het hoofdredacteurschap is, dat je je redacteuren zoveel mogelijk hun eigen boontjes moet laten doppen, de grootst mogelijke vrijheid geven. Dat kan natuurlijk alleen als de redactie een team vormt, met een zekere mate van overeenstemming over de conceptie van de krant.’ Duidelijk is, dat een krant in deze variant het kenmerk vertoont van een
| |
| |
universiteit; met faculteiten waarin specialisten zitten, en met een hoofdredacteur als rector, aan wie als taken de algemene representatie, het bemiddelend optreden bij grensgeschillen, en zeker ook de belichaming van de identiteit van de krant zijn toebedeeld. Ik ben - om me eens een uitstapje te veroorloven - wel eens geneigd geweest tot de stelling dat de identiteit van een krant ook tot uitdrukking kan komen in de wijze waarop de redactie is gehuisvest. Ik spreek nu uiteraard in casu over de situatie onder mensen als Rooij en Stempels. Het was daar en toen een systeem van chambres séparées, soms compleet met doorgeefluikjes, meer living apart dan together. Maar ik voeg er terstond aan toe: de kamer van de hoofdredacteur stond altijd open, de befaamde hoekkamer op de eerste verdieping aan de Witte de Withstraat. En elke dag kwam er een krant.
Stempels is hoofdredacteur van de nrc geweest tot 1970. Zoals bij zijn dood is opgemerkt: ‘meer een schrijver dan een manager.’ Een krant behoeft intussen beiden. Hij weerstond, om maar iets te noemen, de verleiding van de primeur. Een krant, zeker de zijne, was in zijn ogen te belangrijk, dan dat ze zonder hoog-ethisch besef mocht worden gepresenteerd. Vrijheid was voor hem stellig een primaire levensbehoefte, maar ook zeker teneinde nakoming van verantwoordelijkheid mogelijk te maken. Op aanvechting van dit hooggestemde gedrag kon hij goedmoedig lachend reageren. Bijvoorbeeld toen de Londense Times ertoe overging af te stappen van het systeem de voorpagina met kleine advertenties te vullen. ‘Ga jij,’ vroeg ik hem, lichtelijk spottend, ‘nu ook het nieuws op de voorpagina zetten?’
In 1970 heeft Stempels het hoofdredacteurschap neergelegd. Ook zijn krant was inmiddels in een fusie geraakt, die onvermijdelijk op de identiteit zou inwerken. Zoals collega's in een vergelijkbare positie achtte hij toen voor zichzelf het ogenblik van heengaan daar. Hij zou, zei hij, bij tijd en wijle nog wel eens wat schrijven, maar daarvan is weinig gekomen. Hij heeft zich, naar zijn aard, stil teruggetrokken. Evenzeer typerend was, dat hij zijn werk aan de krant neerlegde aan het einde van een parlementair jaar. Hoofdredacteur was hij geworden, parlementair redacteur was hij gebleven.
In het bovenstaande is vooral aandacht besteed aan de betrekkingen van Stempels met zijn krant. Het ligt voor de hand dat daarheen in het bijzonder zijn werkzaamheid zich heeft uitgestrekt. Nu nog een enkel woord over het vele daarnaast.
Stempels heeft gedurende vele jaren een belangrijke plaats ingenomen
| |
| |
in het organisatiewezen op het gebied van journalistiek en perswezen. Het ging bij een deel van deze organisaties als regel om twee zaken: die welke typisch zijn voor een vakorganisatie (bijvoorbeeld de arbeidsvoorwaarden) en die welke vooral een standorganisatie raken. Waar bij deze beide het accent lag kon wel eens wisselen met de leidinggevende personen. Bij een man als Rooij, met zijn opmerkelijke activiteit, was van onderscheid in belangstelling weinig sprake. Maar te verwachten was, dat Stempels, zonder het functioneren als vakorganisatie te verwaarlozen, toch vooral het accent zou leggen op het functioneren als standorganisatie. Dit kwam uit in de inbreng die hij had op het gebied van de opleiding in de journalistiek, alsook op de omschrijving en naleving van de journalistieke ethiek, ofschoon deze - het moet erkend - door Rooij evenmin waren vergeten.
Van de Persraad heeft Stempels deel uitgemaakt van 1971 tot zijn overlijden, eerst als vice-voorzitter, dan als voorzitter. Hij heeft de laatste vergaderingen van dit college - het is eind 1987 opgeheven om samen met de Omroepraad plaats te maken voor een Mediaraad - niet meer gehaald. Hij was op dat moment al wel gevorderd in zijn stellig voornemen om de regering met klem nog bepaalde zaken onder de aandacht te brengen.
En dan waren er al die andere organisaties waar hij lid van was, of geweest was, in vele gevallen tevens als voorzitter. Want een geboren voorzitter was hij; ook in die hoedanigheid wel eens lang van stof, maar dat hing weer samen met zijn neiging tot doceren. Die neiging tot uitweiden meen ik te mogen verklaren uit zijn oprecht bedoelen dat een onderwerp het veelal verdient van meer dan één kant te worden belicht, wil de besluitvorming verantwoord en rechtvaardig zijn. Hij was tot het eind de jurist, in formele, maar ook in materiële zin.
Last but not least - zeker voor een herdenking in het Jaarboek - zijn waakzaamheid ten dienste van de taal. De Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, het Genootschap Onze Taal, de Stichting Toegepaste Taalwetenschap - zij mochten zich in zijn actieve belangstelling verheugen. Tezeer was hij overtuigd, hoezeer de media het taalgebruik kunnen beïnvloeden, vaak ten kwade, mocht het zijn soms ook ten goede.
Wie haar gelezen hebben zullen mijmerend hebben getoefd bij de dichtregels van Herman Gorter in de annonce van Stempels' heengaan:
| |
| |
Een treffend woord voor een die in zijn leven zoveel, ook zoveel waardevols, had geschreven en gezegd.
E. Diemer
| |
Voornaamste geschriften
Hugo de Groot, Over goede trouw en onbetrouwbaarheid, Uit het Latijn vertaald. 's-Gravenhage 1945.
De parlementaire geschiedenis van het Indonesische vraagstuk. Amsterdam 1950.
Adoptie, Ontstaan en bestaan van pleeggezinnen. Amsterdam 1953.
Europese smidse, Inrichting en werkwijze van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal. Leiden 1956.
Kijk in een jarige krant, nrc 125. (Redactie: A. Stempels.) Rotterdam 1969.
Van bezigheid tot beroep. Amsterdam 1970.
Beschermd door anderen, Kinderen in recht en mensenmaatschappij. Amsterdam 1971.
Samen met W.A. Wagenaar en G. Zalsman: dp, Rotterdams Weekblad. Rotterdam 1948 (twaalf nummers).
|
|