| |
| |
| |
Willem Hendrik van de Pol
Nijmegen 1 april 1897 - Nijmegen 12 januari 1988
Willem Hendrik van de Pol werd op 1 april 1897 uit Hervormde ouders te Nijmegen geboren. De mij over zijn jongste jaren oudst bekende mededeling uit zijn mond is, dat wanneer er voor de Kerstfeestviering bij hem thuis kinderen werden uitgenodigd, zijn vader, die een grote sympathie had voor de Lutherse Kerk, er op stond dat ook kinderen van andere kerken werden gevraagd.
Kerken hebben in het leven van Van de Pol - zoals bij zoveel christenen van zijn generatie - van jongsafaan een centrale plaats ingenomen, en hoewel hij ook gereisd heeft in Frankrijk, Italië, Oostenrijk en Spanje, is Engeland altijd zijn favoriete land geweest. Met Engeland kwam hij voor het eerst in aanraking, toen zijn ouders tijdens de eerste wereldoorlog gastvrijheid verleenden aan hier te lande gedwongen verblijf houdende Engelse krijgsgevangen militairen.
Reeds jong ging hij geheel vrijwillig meerdere malen per zondag ter kerke en hoorde in Nijmegen bekende theologen preken als Slotemaker de Bruïne, Valeton, Obbink en J.A. Cramer. Later, toen hij in 1912 naar Utrecht verhuisd was, waren Gunning (de redacteur van Pniël), Bronsveld, P. Veen, en vooral G. Jonker en Barger graag door hem gehoorde predikanten, evenals de Gereformeerde Bondspredikanten Goslinga en Leenmans. Te Utrecht bezocht hij zondagsavonds ook de streng confessionele jongelingsvereniging van het Nederlands Jongeren Verbond, waar hij leerde nadenken en discussiëren over zijn geloof.
Na het afleggen van het examen middelbaar onderwijs aardrijkskunde, werd Van de Pol in 1920 tot leraar aardrijkskunde benoemd aan het Christelijk Lyceum te Zeist, dat in 1918 daarheen was overgeplaatst vanuit Zetten, waar het in 1909 als gymnasium was opgericht. Van de Pol richtte zijn lessen op geheel eigen wijze in, waarbij hij vooral aandacht schonk aan de religieuze ontwikkeling en invloed van mens, wereld en maatschappij. Met sommige leerlingen, met wie hij in gesprek trad over zijn religieuze overtuiging, werden banden voor het leven gelegd.
Van de Pols van jongsafaan bestaande belangstelling voor de theologie was zo groot, dat hij, reeds aardrijkskundeleraar zijnde, besloot alsnog in zijn vrije uren theologie te gaan studeren. Hiertoe moest hij het zware staatsexamen afleggen (Grieks en Latijn), waarvoor hij werd voorbereid
| |
| |
door de rector van het Utrechts Christelijk Gymnasium, dr. Hengeveld. Hij liep de theologische colleges van M. van Rhijn, H. Th. Obbink en A.M. Brouwer en de wijsgerige colleges van Ovink, die diepe indruk op hem maakten. Het was de tijd dat de studenten - althans vergeleken bij nu - nog weinigen waren, en de hoorcolleges der hoogleraren bijzonder instructief en soms zelf gebeurtenissen waren. Maar minstens zozeer van belang waren de nauwe banden met de ncsv, die in de jaren twintig en dertig een grote bloei beleefde, onder andere als ontmoetingspunt van vrijwel alle belangrijke hervormde theologen van die dagen. Hier werden discussies en gesprekken gevoerd, die het hart van het geloofsleven raakten. Menig student uit die jaren heeft vooral aan de ncsv zijn religieuze vorming te danken.
Op vier niveau's leerde Van de Pol in zijn jonge jaren de kerk dus kennen: door de zondagse prediking, door de jongelings-vereniging, door de ncsv en door de theologische colleges.
Met name drie kerken boeiden Van der Pol: de Hervormde Kerk, de Lutherse Kerk en de Engelse Kerk. In de Hervormde Kerk was hij gedoopt, en hij volgde er vooral de ethische prediking. In Nijmegen ontmoette hij in de Lutherse Kerk voor het eerst de liturgie. In Utrecht kwam daar de Anglicaanse Kerk bij, die hem voor zijn besef ‘de volheid van de liturgie’ leerde kennen, zozeer dat hij in 1964 tot mij zei: ‘Ik heb na de ontmoeting met de Engelse Kerk de Lutherse Kerk in mijn leven eigenlijk niet meer nodig gehad.’ In het kleine kerkje aan het Van Hogendorpplein te Utrecht, woonde hij jaren lang iedere zondag de diensten bij, naast die van de Hervormde Kerk. Dit alles werd aangevuld door zijn vacantiereizen naar Engeland, waar hij de Engelse cathedrals en parish churches bezocht en ook daar de diensten nauwgezet bijwoonde, want voor hem gold een woord, in 1969 gesproken door prof. dr. F.G.L. van der Meer: ‘Kerk is eredienst.’ De evenwichtigheid van de morning prayer en de evening prayer, het dagelijks zingen van de psalmen - geen berijmde, maar de letterlijke vertalingen, ondersteund door orgel en koor -, de gebeden, een korte preek en een hymn, dat alles gaf rust aan zijn jong, soms geëmotioneerd gemoed, dat van streek kon raken door uitvallen tegen theologische tegenstanders in soms lange Nederlandse preken. Alleen de vrijzinnige prediking en die van de Gereformeerde Kerken spraken hem in het geheel niet aan. Eveneens in 1964 vertelde hij mij: ‘Ik ging met mijn vriend De Kluis, de latere legerpredikant, een keer naar de gereformeerde kerk, en hoorde er niemand minder dan dr. de Moor preken. Wat me nu hinderde in die
| |
| |
kerk waren eigenlijk drie dingen: het nonchalante praten voor de dienst begon; het kale kerkinterieur, waar niets aan een tempel herinnnerde; en het sterk intellectuele accent van de preek.’ Het enige wat van de zijde van de Gereformeerde Kerken in zijn jonge jaren diepe indruk op hem maakte was het grote werk Onze eredienst (1911) van dr. Abraham Kuyper, dat hij met instemming grondig bestudeerde, evenals wat Gunning sr., Van der Leeuw, Noordmans en Bakhuizen van den Brink over de liturgie publiceerden.
Van de Pol had bij zijn theologische studie het voordeel, dat hij - hoewel zelf nog jong - als oudere student, die reeds in het leven stond, méér dan de beginnende studenten van de faculteit uit was op een eigen, persoonlijke ontmoeting met wat hij bestudeerde; terwijl zijn studie ook breder georiënteerd was doordat hij, dank zij zijn veelvuldige aanraking met de Engelse Kerk, de continentale reformatie van Luther, Zwingli en Calvijn steeds kon vergelijken met de insulaire reformatie van Cranmer en diens tijdgenoten. Daartoe kreeg zijn studie een zekere tweesporigheid.
Door zijn vele bezoeken aan Engeland en zijn contacten met de destijds zo bekende bisschop van Gloucester, dr. A.C. Headlam, een groot theoloog, auteur en oecumenicus, raakte hij steeds meer geïnteresseerd in de Oxford Movement - waarvan men in Engeland in 1933 het eeuwfeest vierde - en in haar leiders Newman, Pussey, Keble en Church, wier werken hij nauwgezet bestudeerde. Dit leidde op 31 maart 1936 tot een promotie tot doctor in de theologie cum laude, onder promotorschap van de kerk- en dogmenhistoricus prof. dr. Maarten van Rhijn, op het proefschrift De kerk in het leven en denken van Newman, een ook na een halve eeuw nog altijd lezenswaardig geschrift, dat destijds grote aandacht trok, en dat onder anderen door dr. O. Noordmans waarderend beoordeeld werd.
Inmiddels nam Van de Pol, met name als liturgie-specialist een vooraanstaande plaats in binnen de Nederlands Hervormde Kerk, ook ten aanzien van haar groeiende oecumenische contacten op internationaal niveau. De Oecumenische Beweging was in de jaren twintig en dertig nog in opkomst, maar had via de arbeid van Nathan Söderblöm, William Temple en A.C. Headlam en anderen reeds de nodige invloed in de kerkelijke wereld op internationaal niveau; haar boodschap had ook in Nederland in diverse kerken weerklank gevonden. Men vaardigde Van de Pol af naar de bekende oecumenische wereldconferentie te Edinburg (augustus 1937), direct gehouden na die te Oxford (juli 1937). Gegeven dat de Rooms-ka- | |
| |
tholieke Kerk in die dagen ieder officieel contact met de Oecumenische Beweging meed, dreigde deze laatste een anti-roomse concentratie van kerken te worden, wier voornaamste kenmerk en punt van gemeenschap was dat zij niet rooms-katholiek was. Dit door de jonge Visser 't Hooft van die dagen binnen de Nederlandse delegatie te Edinburg sterk bevorderd standpunt, werd door Van der Pol niet alleen scherp bestreden, maar ook als in wezen onoecumenisch afgewezen. Het gaf Van de Pol een zware schok en bracht hem, na een overspanning, waarbij hij tijdelijk zijn werk moest neerleggen, opnieuw tot bestudering van de vragen over Rome-Reformatie, en tot een nieuwe bezinning op Newman: was de keuze van Newman, om in 1846 tot de Rooms-katholieke Kerk over te gaan, dan tóch juist geweest? Na een bezinningsproces van drie jaren, liet Van de Pol zich met Pasen 1940, evenals zijn enige zuster, in de Rooms-katholieke Kerk opnemen.
Dit gaf grote veranderingen in zijn leven, naar later zou blijken de grote verandering.
Van de Pol was op het Zeister Lyceum gewoon geweest in de klas vrijuit te spreken over zijn religieuze opvattingen met de leerlingen die daar interesse voor hadden, maar de curatoren achtten het niet gewenst dat hij dit bleef doen, nu hij overtuigd rooms-katholiek was geworden. Zij verzochten hem ontslag te nemen, met als argument dat het Christelijk Lyceum te Zeist een uitgesproken protestants karakter had. Hierin hadden zij gelijk, maar de suggestie om de school te verlaten griefde Van de Pol, omdat er diverse leraren waren die nauwelijks een uitgesproken christelijke overtuiging hadden, en niet praktiseerden, terwijl hij, die na veel innerlijke strijd tot de keuze voor de Rooms-katholieke Kerk was gekomen - toch altijd nog een uitgesproken christelijke kerk! - tot heengaan werd gedwongen. Het was nu eenmaal een tijd waarin de tegenstelling Rome-Reformatie ook binnen maatschappelijk vlak - waaronder het middelbaar onderwijs - scherp beleefd werd.
Van de Pol, die in 1941 de school verliet, dreigde geheel zonder inkomen te geraken; maar de diep menselijke, alles begrijpende aartsbisschop van Utrecht, de latere kardinaal De Jong, die de weg van Van de Pol aandachtig en met sympathie gevolgd had, schoot te hulp, en nodigde hem uit te Nijmegen een aanvullende studie theologie aan te vatten, begeleid door de hoogleraren Kreling, Post en gesprekken met andere docenten van deze universiteit.
In juli 1944 werd Van de Pol tot priester gewijd, en volgde, om prakti- | |
| |
sche pastorale ervaring op te doen, zijn benoeming tot kapelaan te Bunnik (1944-1945) en daarna tot rector te Laren, n.-h. (1945-1949). In 1948 werd hij, dank zij sterke aandrang van kardinaal De Jong, benoemd tot hoogleraar in de fenomenologie van het protestantisme aan de Katholieke Universiteit van Nijmegen. Dit betrof een nieuwe leerstoel, die tot doel had aan de rooms-katholieke studenten een duidelijke uiteenzetting te geven van wat de Reformatie was en beoogde en ons vandaag nog te zeggen heeft. Als docent door een twintigjarig leraarschap en in de ncsv door discussies geoefend, was Van de Pol een uitstekend hoogleraar, die tevens altijd bereid was in persoonlijke gesprekken en op studentenconferenties belangrijke voorlichting te geven. Hij vermeed doorgaans de apologetische toon en stelde zich ten doel de in die jaren nauwelijks bestaande kennis van de reformatorische theologie bij de rooms-katholieke studenten te verbeteren, en, waar hij de kans kreeg, op reformatorische studentenconferenties de rooms-katholieke geloofsvisie - die daar eveneens nauwelijks bekend was - uiteen te zetten.
In de loop van zijn leven heeft Van de Pol veel geschreven. Allereerst diverse artikelen in het Cultureel Weekblad, waarvan de Utrechtse hoogleraren H. Th. Obbink en M. van Rhijn de redactie voerden. Bovendien zagen in de jaren dertig enige kleinere geschriften van zijn hand het licht, over liturgie, de eenheid en reorganisatie der kerk, deels in samenwerking met de hoogleraren J.A. Cramer en G. van der Leeuw en met dr. O. Noordmans. Van der Pols dissertatie over Newman uit 1936 blijft - met het drie jaar later verschenen boek De rechtvaardigingsleer bij Newman van mevr. dr. C.J. de Vogel - tot de belangrijkste en meest instructieve boeken over Newman in de Nederlandse taal behoren. Door hun beider roomskatholiek worden, respectievelijk in 1940 en 1944, zijn velen afgeschrokken van Newman-studie, wat zeer te betreuren is, omdat het leven, de geschriften en de problematiek van Newman door de strikte sfeer van zijn spiritualiteit een boodschap uitdraagt die én aan continentale én aan insulaire protestanten veel te zeggen heeft, evenals aan de hedendaagse roomskatholieken. Van der Pols boek Het wereldprotestantisme (1956) was in wezen een moedige daad, omdat hij vanuit één greep het veelvormig protestantisme wilde beschouwen, en het dusdanig wenste uiteen te zetten, dat het ook voor de rooms-katholieken als christelijk verschijnsel aanvaardbaar zou zijn. Het is ook voor protestanten en niet-christelijke humanisten een helder geschreven boek, waarin Van der Pol een christelijke stroming uiteenzet, waarvan hij overtuigd afscheid had genomen, maar die
| |
| |
hem ook als rooms-katholiek is blijven inspireren. Het kreeg in 1960 een vervolg in zijn boek Het getuigenis van de reformatie. Een unieke plaats onder zijn werk neemt zijn boek Het anglicanisme in oecumenisch perspectief (1962) in, een heldere uiteenzetting over een wereldkerk, die sinds zijn jonge jaren de liefde van zijn hart had en altijd heeft behouden. De opmerkelijk geringe lectuur die in de Nederlandse taal bestaat over de Anglicaanse Kerk, maakt het boek tot een belangwekkende informatiebron, die, afkomstig van iemand die zoveel jaren ‘als Anglicaan’ geleefd had, van hoge kwaliteit is. Het is te hopen dat zij die inzien dat ook de Anglicaanse Kerk een reformatorische kerk is, doch dat haar ‘stichters’ de Reformatie anders beleefden en anders wensten te realiseren dan men op het Continent deed, het belang van deze studie niet zullen vergeten, want weinigen in Nederland hebben de unieke Anglicaanse spiritualiteit zo diep en langdurig ingeademd als Van der Pol. Zijn kleine boekje De Oecumene (1961) was in de jaren zestig, alleen al omdat het vanuit Nijmegen verscheen, actueel en pikant. Het is de tragiek van menigeen die nieuwe dingen zegt en deze later algemeen aanvaard ziet, dat zijn aanvankelijk isolement en progressiviteit daarna vergeten worden, omdat men zich nauwelijks meer herinnert dat wat thans in bepaalde kringen algemeen inzicht is, destijds iets nieuws was, en dat er moed en doorzetting voor nodig was om van dat nieuwe inzicht te getuigen. Van der Pols Einde van het conventionele Christendom (1966), gevolgd door Het voortbestaan van Kerk en Christendom (1970), sloot aan bij radicale inzichten, die alom na het tweede Vaticaans Concilie zich openbaarden. Het bewees in ieder geval dat hij veel met zijn studenten gesproken had en zich ernstig had rekenschap gegeven van geestelijke doorbraken, die zowel binnen rooms-katholieke als protestantse kringen zich voordeden.
Na zijn emeritering was het of Van de Pol nieuwe ontwikkelingen doormaakte. Hij keerde terug naar een oude liefde, waarin hij door H. Th. Obbink onderwezen was, en waar hij leerlingen op school als aardrijkskundeleraar gepassioneerd over spreken kon: de godsdienstgeschiedenis. Het was met name de studie van Buddha die hem imponeerde en dagelijks bezig hield. Zoals de historicus J. Huizinga was aangevangen met zich diep te bezinnen op Buddha - zijn Amsterdamse Openbare Les in 1904 handelt over godsdienstgeschiedenis! - zo heeft Van de Pol de laatste jaren dat hij lezen en studeren kon, zich ernstig rekenschap gegeven van leven en wijsheid van Buddha, al heeft hij daarover niet meer kunnen schrijven.
| |
| |
Van de Pol heeft voor vele theologen en niet-theologen, protestanten en rooms-katholieken door zijn colleges, geschriften en gesprekken, ook als persoon, veel betekend. Daarbij viel op dat zijn hervormde theologische opleiding te Utrecht zich nooit verloochend heeft, evenmin als zijn grote liefde voor de Anglicaanse Kerk. Zoals Newman het beste van de Anglicaanse Kerk heeft trachten over te brengen in de Rooms-Katholieke Kerk, zo heeft Van de Pol dit op kleinere schaal eveneens gedaan. Zoals Newman na zijn overgang naar Rome nooit kwaad heeft gesproken over de kerk waarin hij gedoopt was en waarvan hij het Evangelie had ontvangen, zo heeft ook Van de Pol dit nimmer gedaan. Het is opmerkelijk dat Van de Pol na zijn kerkovergang nooit Rome heeft bezocht en dat hij het tweede Vaticaans Concilie slechts als verre toeschouwer heeft meegemaakt. Misschien kan men zeggen dat Van de Pol één van de zeer weinige rooms-katholieke theologen is geweest die het tweede Vaticaans Concilie niet nodig heeft gehad, want veel dat men binnen en buiten de Rooms-katholieke Kerk op en van het Concilie moest leren, was Van de Pol uit eigen levenservaring reeds lang bekend en duidelijk. Juist daarin vond de zozeer oecumenische kardinaal De Jong redenen hem tot hoogleraar te benoemen, om aldus de boodschap van de Reformatie in het Nijmegen van vóór het Concilie eindelijk bekend te maken.
Van de vruchtbare emeritaatsperiode, die op vrijdag 26 mei 1967 aanving met het uitspreken van zijn afscheidscollege Op weg naar een verantwoord Godsgeloof, bracht Van de Pol de laatste jaren in het Berchmannianum aan de Houtlaan te Nijmegen door, waar hij trouw verpleegd werd. Op dinsdagavond 12 januari 1988 kwam aan dit nijver, aristocratisch geleerdenleven een einde; op zaterdag 16 januari vond in besloten, maar ruime kring de uitvaart plaats, voorafgegaan door een eucharistie-viering, geleid door prof. dr. F. Haarsma, waarbij prof. dr. H. van der Linde een kort herdenkingswoord sprak. Aan het graf werd een Anglicaans gebed uitgesproken. Hij zou het niet anders gewenst hebben.
Canterbury, 16 augustus 1988
G. Puchinger
|
|