Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1987
(1987)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 148]
| |
Benjamin Aäron Sijes
| |
[pagina 149]
| |
kleine Ben en zijn zusje moesten mee naar de synagoge. In zijn herinnering golden er veel verboden: ‘bij het eten, bij het liefhebben, bij het haten, bij alles.’Ga naar eind3 Het is moeilijk na te gaan wat de invloed van de joodse orthodoxie op zijn latere leven is geweest. Het is verleidelijk zijn marxistische leerstelligheid of misschien nog meer de strenge morele normen die hij aanlegde, hiermee in verband te brengen. Zelf zei hij zijn inspiratie niet te putten uit het joodse geloof, wel later mede uit zijn jood-zijn.Ga naar eind4 Hoewel Ben Sijes in het Portugees-Joodse geloof werd grootgebracht drong zijn moeder er bij zijn vader op aan hem mee te nemen naar socialistische vergaderingen in Handwerkers Vriendenkring, of in het grote gebouw van de diamantbeurs. ‘Laat 'm maar zien, hoe dat gaat.’ Hij herinnert zich daarvan dat op een gegeven moment iedereen overeind rees en staande begon te juichen. Dat was voor Troelstra. Maar ook dat de een de ander voor verrader schold, en dat er gevochten werd. Ordewachten werkten degenen die het podium bestormden er weer hardhandig af. In rauwe kreten uitte de meerderheid zijn woede over de verpesters der eenheid. Nadat, zoals Ben Sijes later begreep, de reformisten de revolutionairen de deur hadden uitgewerkt kwamen de emoties niet direct tot bedaren. Als de spreker zich nog niet verstaanbaar kon maken, was er wel iemand die begon te zingen ‘Op ten strijde, makkers.’ Dan keerde de rust terug. Ben Sijes was toen een lagere schoolkind en begreep er niet veel van, maar in zijn bedstee droomde hij van een mooie, verre wereld en van de prachtige wolkengevaarten die Van Eeden in De kleine Johannes beschreef.Ga naar eind5 Toen de lagere school achter de rug was deden zijn ouders alles wat ze konden om hem verder te laten leren. Kantoorwerk stond bij de handarbeiders hoog aangeschreven. Hij doorliep de vijfjarige Openbare Handelsschool. Zijn moeder deed thuiswerk om bij te verdienen. Zij naaide knoopsgaten in militaire uniformjassen. Ben moest de jassen halen en brengen ergens op de Nieuwendijk. Acht tot tien jassen tegelijk, dat was een hele vracht. In die tijd gingen medeleerlingen golfen of tennisen. De klassentegenstellingen ervoer hij aan den lijve. Later zei hij: ‘Ik heb nog steeds geen affiniteit met rijke mensen. Ik spreek ze wel natuurlijk, maar ik voel ze niet.’Ga naar eind6 In de middelbare schooljaren kwam hij voor het eerst met anti-semitisme in aanraking. Het meisje waar hij verliefd op was en mee ging wandelen, kwam bij een verkeersongeluk om het leven. Bij haar graf zei een familielid tegen hem: ‘Wat doe jij hier, joden horen hier niet thuis.’ Tegen het einde van zijn leven gaf hij als commentaar: ‘Gelukkig heb ik de grofheden van één bepaalde niet-jood nooit veralgemeend.’Ga naar eind7 | |
[pagina 150]
| |
In zijn middelbare schooltijd was hij al socialist en gaf scholing. Zijn keuze voor het socialisme noemt hij vanzelfsprekend, want: ‘Ik kwam uit een poel van armoede.’Ga naar eind8 Verschillende keren zal hij later zeggen: ‘Armoede leert dromen.’ Sijes liet het niet bij alleen maar een vaag verlangen naar een nieuwe wereld, hoe intens ook. Kennis stond hoog aangeschreven. Lezen en nog eens lezen. Een honger naar kennis die tot het einde van zijn leven onverzadigd is gebleven. Boeken over de Franse Revolutie en natuurlijk Das Kapital van Marx. Zijn leraar Engels, dr. G.A. Dudok raadde de klas aan zijn dissertatie Sir Thomas More and his life te lezen. Ben nam dit boek inderdaad ter hand, maar vond het te moeilijk. Tenslotte las hij Utopia in een Nederlandse vertaling en vervolgens Thomas More, Een treurspel in verzen van Henriëtte Roland Holst en haar boek De revolutionaire massaaktie.Ga naar eind9 Van haar treurspel was hij diep onder de indruk, haar studie over de massa-staking zou hem later helpen tot een andere opvatting van het socialisme te komen. Na de middelbare school was het zijn wens oogarts te worden, maar met een ohs-diploma was dat niet mogelijk. Na bij een bank gewerkt te hebben besloot hij alsnog te gaan studeren. Wat wel kon met zijn ohs-diploma en waar de regering, vanwege de behoefte aan bestuursambtenaren, beurzen voor beschikbaar stelde, was Indologie. Na enige jaren staakte Sijes de studie. De gedachte om koloniaal ambtenaar te worden zal hem zijn gaan tegenstaan. Bovendien was hij met Indonesische nationalisten in aanraking gekomen. Sijes vervulde trouw zijn dienstplicht en bracht het tot eerste luitenant bij de cavalerie.Ga naar eind10 Ook deed hij aan boksen, worstelen en schermen. In 1926 - hij was toen achttien jaar - sloot Sijes zich aan bij de sdap en sdsc (Sociaal-Democratische Studentenclubs). Hij schuwde het gewone dagelijkse partijwerk niet, nam deel aan straatdiscussies, hield vijf-minuten-speeches op verkiezingswagens, gaf en kreeg scholing. Ook in de sdsc voelde hij zich thuis. De leden waren ‘idealistische jongens uit de arbeidersklasse en de gezeten burgerij. Standsverschil kenden we niet. Socialisme was het bindende element.’Ga naar eind11 Zijn marxisme was dat van de sdap. Het droeg het stempel van Karl Kautsky. Dit veronderstelde een strenge wetmatigheid die aan de natuurlijke en maatschappelijke processen ten grondslag lag. De sdap-leden, Ben Sijes niet uitgezonderd, geloofden dat de uitkomst van de geschiedenis het socialisme zou zijn. Naarmate de wereldcrisis zich echter vanaf 1930 duidelijker aftekende en dieper ingreep in het leven van de werkende bevolking, ging Sijes twijfelen, | |
[pagina 151]
| |
niet zozeer aan het orthodoxe marxisme maar wel aan de juistheid van de door de sdap-leiding uitgestippelde weg. En hij niet alleen. Er vormde zich een oppositie die in 1932 buiten de sdap kwam te staan en een eigen extreem linkse partij stichtte.Ga naar eind12 Sijes verliet wel de sdap maar sloot zich bij deze osp niet aan. Hij brak veel radicaler met de sociaal-democratie. Zijn leidsman daarbij was Anton Pannekoek, wiens geschriften hem al veel langer boeiden. Daarbij ging het niet zozeer om een andere interpretatie van de marxistische theorie, maar om een fundamenteel andere politieke strategie.Ga naar eind13 Steeds radicaler wees Pannekoek na 1920 niet alleen de parlementaire democratie en de vakorganisatie af, maar ook een revolutionaire partij. De leiderscultus, het manipuleren van mensen, inherent aan het partij-wezen verwierp Pannekoek en stelde daarvoor in de plaats het zichzelf bewust worden van de noodzaak het kapitalisme te overwinnen en het zichzelf organiseren van de arbeidersklasse. Pannekoek sprak zich uit voor een radencommunisme. In 1926 had Henk Canne Meijer de Groep van Internationale Communisten gesticht. Toen Ben Sijes in 1933 of 1934 tot deze gic toetrad waren er volgens hem niet meer dan een tiental actieve leden, maar dezen waren allen theoretisch uitstekend geschoold. Sijes beschouwde Canne Meijer als de belangrijkste theoreticus naast Pannekoek. Eveneens in 1926 was de Duitse radencommunist Jan Appel naar Amsterdam verhuisd. Appel werkte nauw met Canne Meijer samen. Beiden oefenden een grote invloed uit op Sijes.Ga naar eind14 Zij hielden zich vooral bezig met de wijze waarop de communistische maatschappij ingericht zou moeten worden, uitgaande van de gedachte dat de arbeiders volledig dienden te beschikken over hun arbeidskracht, de produktie en distributie. Canne Meijer sprak over de gic als een kleine groep die zich diende te beperken tot het bekendmaken van haar inzichten en niet tot taak had de actie te organiseren.Ga naar eind15 Wel werd tussen 1936 en 1940 vooral bij stempellokalen gecolporteerd met het blad Proletenstemmen. Ben Sijes zette zich volledig in voor het gic en nam aan het praktisch werk deel. Tot eigen historisch en theoretisch werk zou hij pas na de oorlog komen. De kost verdiende hij onder meer met het bijhouden van de boeken van kleine neringdoenden. In 1938 trouwde hij met Greetje van der Hulst. Zij was niet-joods. Sijes beleed een proletarisch internationalisme dat weinig nadruk legde op landsaard of jood-zijn. In het licht van de komende socialistische wereldcultuur verloren deze zaken in zijn ogen aan betekenis. De bezettingsjaren veranderden niet alleen op slag zijn bestaan, maar op den duur ook zijn inzichten, en wel ingrijpend. Op 14 mei 1940 trokken | |
[pagina 152]
| |
Sijes en zijn vrouw de deur van hun woning achter zich dicht om bij vrienden de nacht door te brengen. Zij zouden er niet meer terugkeren. Tijdens de Februari-staking in 1941 werkte Sijes korte tijd als electrisch lasser bij de werf Verschure en Co. in Amsterdam-Noord langs het IJ.Ga naar eind16 Over het begin van de actie bij dit bedrijf schreef hij later in De Februari-staking: ‘Bij Verschure's Machinefabriek, waar een groot deel der arbeiders reeds op het voorterrein verzameld was, stapte een oude sociaal-democratische arbeider resoluut naar de prikklok en stempelde zijn kaart af. Anderen volgden hem.’Ga naar eind17 Daarna dook Sijes onder. Eerst bij een zelf illegaal levende Duitse politieke vluchteling die betrokken was geweest bij de Hamburgse opstand in 1918, en later bij Jan de Boot, die hij van Verschure kende.Ga naar eind18 Over zijn politieke activiteit in deze jaren is weinig bekend. De leden van de gic hebben misschien ieder op hun eigen wijze een bijdrage aan het verzet geleverd, maar de groep als geheel ontplooide geen activiteit in de vorm van een eigen blad. Nadat het Marx-Lenin-Luxemburg-Front, de verzetsgroep onder leiding van Sneevliet, was opgerold, en alleen Stan Poppe sr. van de leiding in engere zin dit overleefde, ontstonden in de zomer van 1942 twee nieuwe groeperingen: één die als meer rechtstreekse erfgenaam van de Sneevlietlijn kan gelden en één onder leiding van Poppe, die het blad Spartacus uitgaf en de radencommunistische weg insloeg. Volgens Poppe had de massavakorganisatie afgedaan en moesten revolutionairen zich uitsluitend richten op de vorming van arbeiderscomité's.Ga naar eind19 Leden van de gic gingen meewerken aan Spartacus en in de tweede helft van 1944 sloot de gic zich als groep bij de Communistenbond Spartacus aan. Ook Sijes was hierbij. Naast de politiek ging Sijes zich tevens meer actief bezig houden met de geschiedenis. Bij het uitbreken van de oorlog was hij bezig - in opdracht van prof. N.W. Posthumus - met een catalogus over de arbeidersraden in Duitsland rond de Eerste Wereldoorlog.Ga naar eind20 Posthumus, zelf socialist en historicus, had in 1935 het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis gesticht en was na de oorlog de initiatiefnemer voor de oprichting van het Instituut voor Oorlogsdocumentatie. Hij betrok Sijes bij zijn plannen, en deze hielp een gebouw zoeken voor de huisvesting van oorlogsdocumentatie en was actief bij het in beslag nemen van Duitse bibliotheken en archieven. De keuze voor de leider van het nieuwe instituut viel uiteindelijk op Lou de Jong. Ben Sijes, Lou de Jong en Jacques Presser zouden ieder op hun wijze voor een groot publiek de geschiedenis van onderdrukking en verzet schrijven. Alle drie waren ze socialist, alle drie Amsterdam- | |
[pagina 153]
| |
mer en alle drie van arme joodse komaf. Sijes was de enige van de drie die geen professioneel historicus was, maar wel de leerschool van het marxisme doorlopen had. Daardoor was hij zowel grondig vertrouwd met de economische wetten van het kapitalisme als met het collectieve verzet hiertegen. Een prima propadeuse.Ga naar eind21 Alvorens nader in te gaan op zijn historische werk dat hij in de jaren 1945-1978 heeft verricht in dienst van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie en ook nog daarna, is het voor een juist begrip noodzakelijk twee punten aan te stippen. Door de verschrikkingen van de oorlog kreeg het jood-zijn voor Sijes een andere betekenis. Wel bleef hij zeggen ‘Ik ben alleen maar jood, omdat ik tot jood werd gebombardeerd en niet omdat ik een joodse moeder heb.’ Zijn ouders en zuster zijn omgekomen in een vernietigingskamp. Ook zei hij: ‘Ik voel een lotsverbondenheid met Israël in deze voor joden soms vijandige wereld.’ Natuurlijk maakte deze solidariteit met Israël hem niet politiek blind. De verwevenheid van kerk en staat wees hij af. ‘Vanzelfsprekend moet er een oplossing gevonden worden voor het nationale probleem van de Palestijnen.’ Daarbij dacht hij aan een Palestijnse staat naast Israël, maar niet in plaats van Israël. De totale politieke afhankelijkheid van Amerika stond hem niet aan, omdat Israël daardoor te weinig politieke initiatieven kon ontwikkelen.Ga naar eind22 Zionisme strookte niet met zijn raden-communistische internationalisme. Na de oorlog bleef hij het nu legaal geworden blad Spartacus trouw, en hij was er aanvankelijk ook actief voor. In 1950 traden Canne Meijer en hij echter uit de Spartacus-groep. Hun politieke activiteit vond te weinig weerklank. De radencommunistische geschriften bleven onverkocht, zelfs die van Pannekoek. De stakingsbeweging verliep in de jaren vijftig. In verband met de aard van Sijes geschiedschrijving is het van belang vast te stellen dat hij zijn hele leven toch aan de radencommunistische gedachte is blijven vasthouden, al liep het anders dan hij verwacht had: ‘Ik heb het tot heden gewoon verkeerd gezien... Er is een geest van tevredenheid gekomen, Vroeger dachten we dat het kapitalisme aan een innerlijke tegenstrijdigheid kapot zou gaan. Dat het een onleefbare maatschappij zou opleveren met crises en oorlogen, een ongelofelijke haat, een geweldige klassenstrijd die het maatschappelijke leven volkomen zou verlammen.’ Na de oorlog bleven de massastakingen echter uit. Het kapitalisme herstelde zich en zag kans de arbeidersklasse te laten meeprofiteren. ‘Op het moment zie ik het niet. De arbeidersklasse speelt nauwelijks een rol. De inzet is gering. Actie wordt overgelaten aan de organisatie.’Ga naar eind23 En dat laatste is nu net het tegendeel van wat het radencommunisme beoogde. | |
[pagina 154]
| |
De loop die de maatschappelijke ontwikkeling nam, maakte dat Sijes de politiek voornamelijk nog zou bedrijven in de vorm van een nauwgezette en wetenschappelijk verantwoorde geschiedschrijving. Ook in ander opzicht veranderde zijn bestaan. Na jaren een zwervend illegaal leven geleid te hebben, kwam er nu een tijd van rust. Sijes en zijn vrouw vestigden zich in de Zacharias Jansenstraat, aan de buitenkant van Amsterdam-Oost gelegen, waar de achtertuin overging in weilanden en kwekerijen, en tenslotte in Frankendaal. Hier werden in 1949 en 1950 hun beide zoons geboren. Het eerste historisch onderzoek van Sijes gold de Februari-staking. Al tijdens de oorlog had Posthumus hem gevraagd dit te doen. Omdat Sijes zelf had meegestaakt kende hij de actie als het ware van binnen uit. Zijn indruk was aanvankelijk dat het om een spontane massa-staking had gegaan. Bij de reconstructie ervan stonden hem in het begin behalve politierapporten niet veel schriftelijke bronnen ter beschikking. Dit dwong hem een nieuwe weg in te slaan. In honderden gesprekken met de betrokkenen legde hij vast wat in de herinnering voortleefde. De neerslag hiervan in de interviews verwerkte hij kritisch. Hij toetste de verkregen gegevens onderling, en kwam tot de conclusie dat het geen spontaan gebeuren is geweest, maar het werk van de illegale cpn. Maanden en maanden van voorbereiding zijn aan de staking voorafgegaan. Steeds weer opnieuw hebben communisten levensgevaarlijke risiko's genomen om de arbeiders tot verzet aan te sporen. De staking zelf kwam ook maar moeizaam op gang. Sijes geeft een levendig beeld van de urenlange taaie strijd die de communisten op allerlei punten moesten voeren om een begin te krijgen, en van de wijze waarop zij later op de dag weer overal verschenen waar de staking dreigde af te brokkelen, om er opnieuw hun schouders onder te zetten. De communisten waren hiertoe in staat omdat ze over een grote en voldoende vertakte organisatie beschikten. Sijes zelf had het als fel tegenstander van de cpn moeilijk met deze uitkomst van zijn onderzoek. Om toch iets te redden van de idee van een spontane massa-staking geeft hij de cpn wel de eer de staking geproclameerd te hebben maar ‘Verder reikten de krachten van deze partij niet: noch op het karakter, noch op de omvang der staking oefende zij invloed uit.’Ga naar eind24 Deze conclusie staat wat haaks op de resultaten van zijn eigen onderzoek, waar hij met grote accuratesse en zonder zich door zijn eigen vooronderstellingen van de wijs te laten brengen, verslag van doet. Het duurde lang voordat het onderzoek als boek verscheen. Eerst toetste Sijes de verkregen gegevens nog aan de in 1951 beschikbaar gekomen Duitse archieven. Toen het boek tenslotte in 1954 uitkwam was de | |
[pagina 155]
| |
Koude Oorlog al in volle hevigheid gaande. Anti-communistisch Nederland was uitermate ongelukkig met de doorslaggevende rol die de communisten volgens dit boek gespeeld hadden. Men behielp zich met het beeld van een steeds kleiner wordende vonk en een steeds groter kruitvat. De cpn heeft het boek niet als propaganda gebruikt, maar daarentegen Sijes en het riod bestreden. In 1950 had de partij elke medewerking aan het historisch onderzoek van deze instelling geweigerd. Nog eerder waren belangrijke communistische leiders niet bereid geweest zich door Sijes te laten interviewen, en dit heeft zeker enige afbreuk gedaan aan het onderzoek.Ga naar eind25 In Mondelinge geschiedenis, een beschouwing over Oral History uit 1983, noemt Ton Wagemakers Sijes terecht een pionier op dit terrein.Ga naar eind26 Bovendien heeft Sijes zich grondig rekenschap gegeven van de methodologische problemen die zich hierbij voordoen. Zowel van de wijze waarop herinneringen gekleurd en selectief van aard zijn als van de wijze waarop de normatieve vooronderstellingen van de historicus het interview beinvloeden, gaf hij zich grondig rekenschap, zoals blijkt uit zijn lezing uit 1963 Over enkele grondslagen van het interview en zijn betekenis als historische bron.Ga naar eind27 Het is jammer dat hij zijn inzichten en bevindingen niet in een uitvoeriger publikatie heeft vastgelegd. De bijdrage van Sijes aan het onderzoek van P.J. Bouman naar De April-Mei-stakingen van 1943 in Twente, dat in 1950 gepubliceerd werd, steunde eveneens op een groot aantal interviews. Hoezeer Sijes zich in de daardoor opgeroepen emoties kon verplaatsen blijkt uit zijn uitspraak: ‘Ik wilde in Twente een aantal vrouwen spreken van gefusilleerde mannen. De eerste twee met wie ik sprak huilden van ellende. Ze waren gebroken. Ik voelde dat ik de geschiedenis niet zou verrijken door ermee door te gaan. Ik ga geen wonden openrijten, als dat historisch niet van belang is.’Ga naar eind28 Sijes wekte graag de indruk dat het hem niet om emoties maar om het analyseren van waarneembaar collectief handelen ging, en het effect daarvan, als hij aan het interviewen was. Niettemin loofde hij Presser die er in Ondergang ‘in geslaagd is de geschiedenis van het verdriet van de Joden in Nederland te beschrijven en aan ons over te brengen. En het is lang niet iedere historicus gegeven dat te kunnen.’Ga naar eind29 Toch spreekt de ene uitspraak de andere niet tegen, daarvoor is het métier van historicus te gecompliceerd. Zijn samenwerking met Bouman zal niet eenvoudig zijn geweest. Sijes was een man van principes en daar week hij niet vanaf, ook niet als historicus. Bouman, een verzoener van alle sociale tegenstellingen, was in | |
[pagina 156]
| |
het algemeen een fel tegenstander van stakingen. In het geval van zijn onderzoek naar de April-Mei-stakingen wilde hij dan ook in de eerste plaats een bijdrage leveren tot ‘onze kennis omtrent de streek- en volkskarakters in Nederland.’Ga naar eind30 Geen wonder dat Sijes er niets voor voelde zijn bijdrage in Boumans boek geïntegreerd te zien. Zijn weergave van de staking in Twente werd een aparte bijlage van honderd pagina's. Met de arbeidersbeweging in Twente zou Sijes zich nog verder bezig houden, en ook de tweede maal niet zonder moeilijkheden. De Leidse universiteit deed een sociologisch onderzoek naar de textiel-moeheid in Twente, dat wil zeggen naar de onvoldoende bereidheid bij de Twentenaren om werk te zoeken in de textielnijverheid. Sijes kreeg tot taak dit probleem in historisch perspectief te plaatsen, en onderzocht daartoe het verloop van de grote Twentse textielstaking in 1931-1932. In 1956 was zijn rapport gereed, maar pas in 1979 kwam het tot publikatie.Ga naar eind31 Sijes had gebruik mogen maken van het werkgeversarchief en vond daarin gegevens over de wijze waarop de rk-Vakorganisatie St. Lambertus de staking had helpen breken. Om St. Lambertus niet in verlegenheid te brengen gaf de secretaris van de werkgeversorganisatie geen toestemming tot publicatie. Maar Sijes oefende liever geduld dan iets aan zijn beroepseer af te doen. Behalve met onderzoek naar stakingen bestudeerde Sijes ook het lot van de arbeidersklasse in oorlogstijd. Hiervan getuigt De razzia van Rotterdam 10-11 november 1944 dat in 1951 is gepubliceerd. Ditmaal een niet controversieel geschrift. Na een jarenlang intensief archiefonderzoek, aangevuld met een beperkt aantal interviews, verscheen in 1966 het magnum opus van Ben Sijes De arbeidsinzet. De gedwongen arbied van Nederlanders in Duitsland, 1940-1945. Het bijzondere is niet dat Sijes bronnen als overheidsarchieven en ambtelijke rapporten op bewondering afdwingende wijze heeft weten te bewerken, maar de wijze waarop hij zijn thema boven een al te gemakkelijk veroordelende geschiedenis heeft weten uit te tillen. Hier laat Sijes goed zien wat marxisme voor hem impliceert: ten eerste niet moraliseren, maar proberen te verklaren waarom het zo gegaan is; niet de staf breken over ambtenaren die het vanzelfsprekend vonden dat Nederlandse arbeiders in Duitsland gingen werken, maar de vraag stellen hoe het kwam dat zij dit vonden. Ten tweede niet puur een verhaal vertellen, maar analytisch te werk gaan.Ga naar eind32 Zijn boek opent met de zin: ‘Arbeidslaven vormden van oudsher de buit van overwinnende legers.’ Wat er in die duizenden jaren ook veranderd is: ‘vreemde arbeidskracht bleef een begerenswaardig bezit | |
[pagina 157]
| |
als bron van extra verrijking.’ Sijes gaat terug tot de jaren dertig, toen de christelijk-liberale overheid werklozen dwong in Hitler-Duitsland te gaan werken. Politieke bezwaren van de werklozen hiertegen telden niet, want zij gingen naar Duitsland om te werken en niet om politiek te bedrijven. Een ambtenaren-apparaat dat zich in vredestijd deze gedachtengang eigen had gemaakt, had er in de bezettingstijd geen moeite mee hieraan vast te houden. Sijes licht het functioneren van de overheidsbureaucratie door en laat daarbij het verzet van de lagere organen tegen de gedwongen tewerkstelling in 1943 niet onvermeld. Tegelijk schrijft hij de geschiedenis van de arbeidersklasse, van leef- en werkomstandigheden in Duitsland van Nederlandse arbeidskrachten. Door de feiten zo zakelijk mogelijk samen te vatten, spaart hij geen enkele autoriteit. Zijn roem als sociaal-historicus heeft hij hier definitief mee gevestigd. Intussen was Sijes als onderzoeker op nog een ander terrein actief geworden. In 1960 kreeg Oorlogsdocumentatie uit Israël de vraag voorgelegd of men beschikte over informatie die van belang kon zijn bij de berechting van de oorlogsmisdadiger Eichmann. Sijes leek de aangewezen persoon om de benodigde gegevens op te sporen en een rapport te schrijven. Aanvankelijk voelde hij hier niet veel voor. Zijn interesse gold de naamloze massa van onderdrukten en ontrechten, niet het individu, en zeker niet dat van een onderdrukker. Met zijn gezin ging hij op vakantie, en onder het vissen dacht hij na over de vraag hoe hij zo'n zaak zou kunnen aanpakken. Pas toen hij een duidelijke opzet in zijn hoofd had, zei hij ja en ging aan het werk. Uiteraard tilde hij het individuele geval op het niveau der kapitalistische maatschappij als geheel en stelde zich in het bijzonder de vraag ‘hoe sluimerende maatschappelijke krachten, materieel zowel als psychisch, tot ongekende verwoestingen konden leiden - zowel bij de slachtoffers als bij de bedrijvers zelf.’ Figuren als Eichmann ‘waren gehoorzame dienaren in vredestijd, maar een in hen sluimerende bezetenheid brak los toen zij als gehoorzame dienaren in oorlogstijd mochten doen wat zij altijd zo graag hadden gewild.’Ga naar eind33 Als mens ging het er Sijes natuurlijk ook om dat er recht gesproken werd in naam van de miljoenen die vermoord waren. Want hoewel een fel tegenstander van de doodstraf, voor welke criminelen ook, vond hij misdaden tegen de mensheid terecht van een andere orde. In 1963 werd Rajakowitsch in Oostenrijk gearresteerd. Weer schreef Sijes een rapport. In de Weense rechtszaal ging hij de confrontatie aan met Rajakowitsch, die in Nederland de deportatie van joden had voorbereid | |
[pagina 158]
| |
en, zolang Zopf met vacantie was, had geleid. ‘Het werd een geruchtmakend proces dat dagelijks door pers en radio werd verslagen. De oorzaak hiervan was, dat het proces ten gunste van Rajakowitsch dreigde te verlopen. Met de herinnering aan de vele geseponeerde klachten tegen nazimisdadigers en een aantal vrijspraken, verzocht Sijes de rechter of hij als getuige-deskundige mocht worden gehoord. Dit werd toegestaan. Sijes gaf daarop een zeer gedetailleerde uiteenzetting van Rajakowitsch’ aandeel in de deportatie en plundering van Joden. Deze uiteenzetting werd door zooveel feitenmateriaal gesteund dat de schuld van Rajakowitsch onomstotelijk vast kwam te staan. Sijes had als het ware de functie van openbare aanklager overgenomen.Ga naar eind34 In 1965 werd Rajakowitsch tot tweeënhalf jaar veroordeeld, en een half jaar later vrijgelaten. Toch was het voor Oostenrijkse begrippen een overwinning van de anti-fascisten. Het proces leidde tot een diepe vriendschap met Simon Wiesenthal, leeftijdsgenoot, en onvermoeid jager op oorlogsmisdadigers. Ook met de vervolging van Harster, Mengele en Slottke heeft Sijes bemoeienis gehad. In 1974 verscheen zijn zorgvuldig gedocumenteerde boek Studies over jodenvervolging. Het werken hieraan greep hem dermate aan dat zijn oude veerkracht en onuitputtelijke energie en werkdrift er door werden aangetast. Maar het baanbrekend werk van deze eigenzinnige autodidact begon nu erkenning te krijgen. In 1968 kreeg Sijes de Henriëtte Roland Holst-prijs voor De arbeidsinzet. De jury, bestaande uit Frits de Jong, Lucas van der Land en J.P. Kruyt, stelde in haar motivering vast dat Sijes ‘met vrucht gearbeid heeft naar de beste traditie der sociale geschiedschrijving waar het betreft de weergave van arbeidsvoorwaarden in de industrieel-kapitalistische maatschappij. Dit is een traditie waarin Henriëtte Roland Holst haar plaats heeft.’ Sijes die uit principe geen enkele ‘koninklijke’ onderscheiding ambieerde, was met deze prijs bijzonder gelukkig. Met Henriëtte Roland Holst voelde hij zich van jongs af zeer verbonden. Naast haar reeds genoemde onderzoek naar massa-staking had Kapitaal en arbeid hem zeer geïnspireerd. Wel had hij het er moeilijk mee gehad toen zij in de jaren dertig duidelijk de weg naar religie was ingeslagen: ‘Wij zaten toen net in een periode dat we wilden knokken en dan kom je niet zo ver met die godsdienst, althans wij niet.’Ga naar eind35 In 1970 verleende de Universiteit van Amsterdam hem een eredoctoraat. In hetzelfde jaar benoemde de Rijksuniversiteit in Leiden hem op de wisselleerstoel die de naam van prof. dr. Rudolph Cleveringa draagt. Sijes kreeg als leeropdracht ‘maatschappelijke structuren en politieke stromingen in de twintigste eeuw’. Op 26 november 1970 | |
[pagina 159]
| |
hield hij zijn oratie, getiteld Enkele marxistische opvattingen betreffende de verovering van de politieke macht in de laatste zeventig jaar. Hierin maakte hij de balans op van zijn politieke leven en formuleerde nogmaals zijn radencommunistische credo. Daarbij zette hij zich fel af tegen het bolsjewisme, trotskisme en maoisme. Sijes plaatste zich aan de zijde van Rosa Luxemburg in haar controverse met Lenin over de zelfstandige en creatieve rol van de massa in het revolutionaire proces. Maar hij moest vaststellen dat een verdere uitbouw van het radencommunisme na de jaren dertig niet meer had plaats gevonden, ook niet door de studentenactivisten van de jaren zestig. Hij confronteerde zijn opvattingen met die van hen. Wel waren ze anti-parlementair en anti-autoritair, althans mensen als de gebroeders Cohn-Bendit, maar zij konden hun ongeduld niet bedwingen en lokten met hun provocaties geweld uit in de hoop de massa te mobiliseren. Dit had voor Sijes iets kunstmatigs. Het verzet moet uit de massa zelf voortkomen, na een lang bewustwordings- en rijpingsproces, en kan niet op een willekeurig moment van buitenaf opgeroepen worden. Sijes verweet de gebroeders Cohn-Bendit het manipuleren met mensen op grote schaal, en dat was nu juist wat hij zo verfoeide in het Leninisme. Als troost gaf hij de jongeren mee dat ‘de mensheid slechts enkele duizenden jaren bestaat en de snelle groei van natuurwetenschap en techniek hoogstens twee eeuwen. De mens is nog jong en groot zijn zijn tekorten.’ De oratie was in de eerste plaats een eerbetoon aan zijn leermeester Pannekoek. Aanvankelijk was hij van plan diens brieven uit te geven. Toen dit moeilijk uitvoerbaar bleek besloot hij de memoires van Pannekoek, voorzien van een inleiding en annotaties, te publiceren. Pas na zijn dood, en met hulp van anderen zou dit boek in 1982 verschijnen.Ga naar eind36 Na drie jaar de Cleveringastoel bezet te hebben was Sijes nog één jaar buitengewoon hoogleraar in Leiden, met een soortgelijke leeropdracht. In de jaren daarna kreeg hij veel te verwerken. In 1977 overleed heel plotseling Greetje, zijn vrouw en levenslange kameraad, die hem in alles tot steun was geweest. In 1979 kwam te laat zijn prostaat-carcinoom aan het licht. Hij leed veel pijn, maar zijn politieke en wetenschappelijke activiteiten zette hij zo lang voort als hem dit mogelijk was. De laatste jaren woonde hij bij zijn vriendin Lien van Beverwijk. Hij werkte verder aan zijn onderzoek naar de vervolging van de zigeuners in Nederland tijdens de Duitse bezetting. Vanaf de jaren zestig waren Nico Rost, Lau Mazirel, Jan Rogier en Ben Sijes zich bezig gaan houden met dit vergeten hoofdstuk uit de geschiedenis.Ga naar eind37 Toen Sijes zag dat | |
[pagina 160]
| |
zijn krachten tekortschoten om het door hem verzamelde bronnenmateriaal te verwerken riep hij de medewerking in van M.C. Brands, hoogleraar in de geschiedenis. Deze vond vijf doctoraal-studenten bereid ieder een deel van het materiaal tot een scriptie te verwerken. Sijes vatte deze weer samen en schreef de definitieve tekst.Ga naar eind38 Hij stelde vast dat de vervolging van zigeuners niet alleen een gruwelijk gebeuren uit een ver verleden was, maar dat daar in het politieke heden in Nederland nog geen einde aan was gekomen. De laatste zin van zijn boek luidt: ‘In onze hedendaagse maatschappij zijn wij met betrekking tot de bijzondere categorie woonwagenbewoners qua wetgeving en mentaliteit niet veel verder gekomen dan datgene wat de Duitsers ons in het Besluit van juni '44 hebben nagelaten.’ De topambtenaren die voor het culturele minderheden-beleid van het ministerie van wvc verantwoordelijk waren reageerden met een perscommuniqué, waarin zij spraken van een klap in hun gezicht. Tenslotte besloot minister Til Gardeniers-Berendsen met Sijes te gaan praten. Sijes nam echter geen woord van het geschrevene terug en evenmin kwam het tot een intrekking van het communiqué. Kort voor zijn dood, in 1981, nam Sijes nog aan een actie deel. Jan Rogier zegt hiervan: ‘Zigeuners werden in afwachting van hun uitwijzing in leegstaande huizen van bewaring opgesloten tot rechters dat aan de staatssecretaris verboden. Er werd fel geprotesteerd en Ben Sijes heeft met zijn verzwakte lichaam in januari nog aan dit protest deelgenomen. Hij heeft toen zelfs nog voor de radio gesproken.’Ga naar eind39 Een half jaar later overleed Ben Sijes. Zijn werk en betekenis kunnen we het beste samenvatten in zijn eigen woorden: ‘Maar één ding trachten we levend te houden, namelijk het feit dat er altijd mensen bereid zijn zich voor anderen in te zetten tegen onderdrukking en terreur, die ook onder gevaarlijke omstandigheden de waarheid op papier zullen zetten, niet voor geld of eerbetoon te koop zijn en vanuit hun opvatting over gerechtigheid tot het uiterste willen gaan.’Ga naar eind40
Ger Harmsen | |
[pagina 163]
| |
Voornaamste geschriftenHiervoor verwijs ik naar de biografie van Ben Sijes van de hand van R. Roegholt, die in 1988 zal verschijnen. |
|