Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1987
(1987)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 164]
| |
Jan den Tex
| |
[pagina 165]
| |
raire gymnasiastenvereniging. Toen deze vereniging De vogels van Aristophanes zou gaan opvoeren wist Jan te bereiken dat Alphons Diepenbrock er de muziek voor schreef. Diepenbrock kende hij goed, omdat die hem toen klaar maakte voor het staatsexamen gymnasium bèta, nadat zijn vader hem van school had genomen om hem een klas over te laten slaan. Voor dat besluit is Jan hem zijn leven lang dankbaar gebleven, niet omdat hij er een jaar door ‘won’, maar omdat Diepenbrocks lessen hem veel meer gaven dan de school ooit had kunnen bieden. Voorgoed was toen zijn liefde gewekt voor de klassieke cultuur en vooral voor de filosofie. In de zomer van 1916 deed hij staatsexamen, waarna hij in Amsterdam rechten ging studeren. Hij werd lid van het corps, kwam in het dispuutgezelschap Unica en werd tot zijn verwondering in 1920 gekozen tot rector van de issa. Verwondering, omdat hij niet erg hechtte aan corpstradities en zich eerder als dissident beschouwde. Hij had niet veel op met het kroegleven en had ook bezwaren tegen een aantal groentijdgebruiken. Hij kon er goed inkomen dat sommigen zich doodongelukkig in het corps voelden, zoals bijvoorbeeld Menno ter Braak, die hij, zoals hij in zijn herinneringen vertelt, daarom aanraadde af te zien van het lidmaatschap van het corps met zijn ouderwetse tradities. Zelf kon hij er wel tegen, waarschijnlijk omdat hij adrem was en verbaal nogal weerbaar. De verkiezingen voor de volgende senaat wist hij te beïnvloeden door de vrouwelijke corpsleden aan te sporen mee te komen kiezen, met het gevolg dat de kroegpartij in die nieuwe senaat niet de meerderheid kreeg. Van zijn ambivalente gevoelens tegenover het corps getuigen vijf sonnetten die hij bij zijn afscheid schreef. Een eindigt met de woorden: ‘Adieu mijn Corps! U hoonen was genieten!’Ga naar eind1 Voordat hij rector werd had hij zijn militaire dienstplicht vervuld, waarbij hij zich nog onhandiger voordeed dan hij al was, zodat hij tot zijn vreugde niet in aanmerking kwam voor een officiersopleiding. Dat zou niet stroken met zijn pacifistische opvattingen en hem bovendien nog langer van de studie afhouden. Na zijn doctoraal begon hij aan een proefschrift over de verhouding tussen ultramontanisme en tolerantie, waarvoor hij in Parijs onderzoek moest doen. Hij bleef ongeveer een jaar in die stad, had er een interessante tijd, maar schoot niet op met datgene waarvoor hij gekomen was. Na verloop van tijd werd het hem duidelijk dat hij een verkeerd onderwerp gekozen had. Hij keerde terug naar Nederland en promoveerde in 1926 te Leiden op Locke en Spinoza over de tolerantie. Zijn ouders waren inmiddels overleden - zijn moeder in 1924, zijn va- | |
[pagina 166]
| |
der al eind 1916, na een lange ziekte. In dat jaar - het jaar van zijn eindexamen en de lessen van Diepenbrock - heeft hij veel gesprekken met zijn zieke vader gehad, waardoor zij elkaar veel nader zijn gekomen. Eén vaderlijke raad bleef Jan zijn hele leven bij: ‘Jan, je hebt veel goeds in je, maar laat het niet verkwalmen.’ Het ongebruikelijke woord ‘verkwalmen’ verhinderde niet dat de zoon de raad begreep: hij moest zich niet door beuzelingen laten afhouden van serieus werk en leven. Maar wie veel talenten heeft kan soms moeilijk kiezen; het heeft daarom vrij lang geduurd voor Jan den Tex zich op één onderwerp ging concentreren. Hij had van zijn ouders voldoende geërfd om onbekommerd te leven. Zijn dagen werden gevuld met verenigingswerk - voor de Alliance française, Natuurmonumenten en de Hollandsche Molen. Hij genoot van de contacten met de Franse sprekers, hij genoot ook van de tochten langs de molens. Maar eigenlijk was dat toch niet genoeg. Hij dacht erover in de politiek te gaan en sloot zich aan bij de Vrijheidsbond, meer uit familietraditie dan uit overtuiging. De Liberalen stelden hem al gauw teleur, zowel omdat zij niet altijd handelden volgens hun principes, als vanwege hun naar Jans mening te grote klassebewustzijn. Na de oorlog zou hij lid worden van de pvda, om ten slotte bij de psp te belanden. Aan dit nog weinig doelgerichte leven kwam in het begin van 1931 een eind, doordat hij gearresteerd werd op grond van zijn contacten met minderjarige jongens. In het daaropvolgende proces werd hij tot twee jaar veroordeeld. Met één slag verloor hij al zijn vroegere bezigheden, en kreeg de toekomst een ander gezicht. Het was een schok, maar tegelijk een opluchting, zoals uit zijn in gevangenschap geschreven brieven blijkt, want er was nu een eind gekomen aan het jarenlang geheim houden van zijn anders gerichte sexuele geaardheid. De brieven schreef hij aan zijn tante Helena Boissevain, die samen met Hein Boeken Thucydides vertaald had en nu bezig was met een Platovertaling. Ze zond haar concepten aan Den Tex, die er graag zijn mening over gaf. Ook maakte hij plannen voor het schrijven van een jongensboek, spelend in de tijd van Xenophons Tocht van de tienduizend. Uiteindelijk ging hij in de loop van 1933 met een studieopdracht van professor A.W. Byvanck naar Griekenland. Hij vestigde zich te Athene, waar hij zich bekwaamde tot archeoloog. Hij had er veel wetenschappelijke contacten en hield graag voordrachten voor studenten en andere belangstellenden. In 1938 trad hij in het huwelijk met Klára Weisz, een joodse vrouw uit Boedapest, die hij op een reis in Parijs had leren kennen. | |
[pagina 167]
| |
Toen de oorlog uitbrak stelde hij zich ter beschikking van de Britse ambassade, waar zijn kennis van het Nieuw Grieks en andere talen hem in staat stelde uit de kranten rapporten samen te stellen die van belang konden zijn voor de oorlogvoering. Op grond daarvan mocht hij in 1941 met de Britten mee evacueren, samen met zijn vrouw, die nog steeds het gevoel heeft dat ze hieraan haar leven te danken heeft. Ze verbleven gedurende de oorlog verder in Kaïro, waar Den Tex bij de Britse Intelligence werkte, voornamelijk bij de censuur van de correspondentie van krijgsgevangenen. Zijn scherpe oog voor daarin verborgen informatie werd zeer gewaardeerd. Na afloop van de oorlog konden ze Kaïro niet meteen verlaten. Den Tex bezocht daarom vaak de bibliotheek, waar hij tot de ontdekking kwam dat er geen behoorlijke levensbeschrijving van Oldenbarnevelt bestond. Hij besloot daar zelf wat aan te doen, maar het bleef bij een eerste aanzet: lezen en het maken van een chronologisch geordend kaartsysteem. Den Tex nam een functie aan in Rode Kruisverband bij de Control Commission in het door Groot Brittanië bezette deel van Duitsland. Toen daaraan een eind kwam vestigde hij zich in 1948 in Nederland. De Den Tex'en woonden eerst in 's-Graveland, maar zij betrokken in 1951 een huisje dat ze in Leusden hadden laten bouwen. Daar is Jan den Tex tot het einde van zijn leven blijven wonen. Hij was van 1955 tot 1958 het enige pvda-lid van de gemeenteraad van Leusden. Verder werd hij lid, later bestuurslid van de Internationale School van Wijsbegeerte in Amersfoort. Maar deze bezigheden hielden hem niet af van zijn eigenlijke werk: het schrijven van een biografie van Oldenbarnevelt. Dat was geen geringe zaak: het leven beschrijven van een man die een leidende functie vervulde in de Republiek der Verenigde Provinciën in zeer kritieke decennia van haar bestaan, die een rol speelde in de burgertwisten tijdens het twaalfjarig bestand en die tenslotte het slachtoffer werd van... ja, van wat? Een gerechtelijke moord? Naijver? Zijn eigen eerzucht? Juist de uiteenlopende standpunten die er bestonden over het proces tegen deze man, en de rollen van de daarbij betrokken personen moeten voor Den Tex een stimulans zijn geweest om zich met deze figuur bezig te houden. Toevallig kan de keuze niet geweest zijn. Behalve dat het onderwerp een uitdaging was, voelde hij zich ook tot de persoon van Oldenbarnevelt aangetrokken. Hij meende in hem eigenschappen van zichzelf te herkennen, zowel goede als slechte. Hij kon bijvoorbeeld zeggen: ‘Oldenbarnevelt was ijdel... dat ben ik ook.’ Welke betekenis Den Tex gaf aan het woord ‘ijdel’ is niet duidelijk. | |
[pagina 168]
| |
Misschien bedoelde hij ermee dat Oldenbarnevelt zeer gevoelig was voor erkenning door de buitenwereld van door hem geleverde prestaties, en voelde hij in zichzelf eveneens een ambitie om die erkenning te bereiken. Een ambitie om alles wat hij ondernam goed en grondig te doen. Deze houding heeft zeker bijgedragen tot het welslagen van zijn levenswerk. Het schrijven van een biografie waarin zoveel personen voorkomen, was eigenlijk een kolfje naar zijn hand. Niet alleen had hij reeds als dertienjarige een grote belangstelling aan de dag gelegd voor levensbeschrijvingen van beroemde personen, van wie hij zelfs een kaartsysteem had samengesteld, maar hij interesseerde zich ook in het algemeen voor mensen met hun goede en slechte eigenschappen en had een uitstekend geheugen voor details uit hun levensloop. Op latere leeftijd kon hij uitgebreid en boeiend vertellen over mensen die hij gekend had. Hij deed dat met een zekere afstandelijkheid, dat wil zeggen zonder morele verontwaardiging, eerder met een soort geamuseerde verbazing over wat mensen toch allemaal kon bezielen. In zijn biografie van Oldenbarnevelt geeft hij echter tevens blijk van zijn vermogen om de grote lijn aan te houden, een vermogen dat hij ook had tijdens het onderzoek in de vele archieven dat hij moest verrichten, waarbij hij moest zorgen niet te verdrinken in details. Maar waar nodig trachtte hij toch altijd de juiste toedracht van een zaak te achterhalen. Uitspraken van Oldenbarnevelt toetste hij zoveel mogelijk op hun waarheidsgehalte, daar hij zich heel goed bewust was dat wat een politicus in het openbaar zegt kan dienen om iets anders te verhullen. De eigenlijke biografie belastte hij niet teveel met het resultaat van die onderzoekingen; het merendeel kwam als ‘excursus’ terecht in deel iv van zijn werk, enkele zijn afzonderlijk gepubliceerd. De erkenning kwam al snel na het verschijnen van de eerste twee delen, die in 1960 en 1962 het licht zagen. Den Tex was nu bekend geworden onder historici. Er ging haast geen congres voorbij of hij was onder het gehoor en hij wist meestal een prikkelende vraag te bedenken om de discussie op gang te brengen. Hij werd gevraagd om voordrachten te houden over facetten uit zijn werk en voldeed graag aan die verzoeken. Hij kon die lezingen goed opbouwen; ze waren helder en goed geformuleerd. In 1964 werd hem de Dr. C.J. Wijnaendts Franckenprijs voor biografie en cultuurgeschiedenis toegekend. Intussen werkte hij aan het derde deel, dat in 1966 verscheen. Daarmee was het levensverhaal van Oldenbarnevelt voltooid. Maar er volgden nog twee delen, met documentatie, excursen en een uitvoerig register, met het samenstellen waarvan hij opnieuw een aan- | |
[pagina 169]
| |
tal jaren bezig bleef. De Universiteit van Utrecht verleende hem in 1971 het eredoctoraat, een onderscheiding die hem bijzonder veel genoegen heeft gedaan. Bij promoties en andere universitaire bijeenkomsten kon men hem sindsdien zien stralen met de cappa om zijn schouders. In 1972 was het vijfde en laatste deel - het register - gereed en kon hij gaan genieten van een welverdiende rust. Maar daar kwam weinig van. Om de overgang van hard werken naar niets doen wat soepeler te laten verlopen was hij al enige jaren eerder begonnen aan een nieuwe studie, die naar hij hoopte in 1972 zou uitkomen. Het onderwerp was de Franse bezetting in de jaren 1672-1674, maar dan vooral van de Franse kant gezien. In Frankrijk was hij daarover interessante correspondentie tegengekomen. Het voltooien van dat werk nam veel meer tijd in beslag dan hij aanvankelijk gedacht had. Het is mogelijk dat zijn werktempo wat langzamer was geworden met het klimmen der jaren. Maar de voornaamste reden waarom dit boek zo lang op zich heeft laten wachten was wel het feit dat hij inmiddels een andere taak op zich had genomen, die gedurende een negental jaren veel beslag op zijn tijd heeft gelegd. Hem was gevraagd Europese cultuur en geschiedenis te doceren aan studenten van de Universiteit van Syracuse in de staat New York, die voor ‘European studies’ een jaar in Europa verbleven. Het kostte hem twee dagen per week, plus de nodige voorbereiding. Maar hij genoot ervan. Iets uitleggen aan een aandachtig gehoor deed hij graag. Bovendien werd hij nogal vrij gelaten in de keuze van zijn onderwerpen. Op een gegeven moment echter stopte de universiteit met het zenden van studenten en namen de lessen een einde. Den Tex kon toen zijn boek over de Franse bezetting voltooien, dat in 1982 uitkwam met de titel Onder vreemde heren. Het heeft hem enige moeite gekost er de laatste hand aan te leggen, omdat zijn gezichtsvermogen achteruitging en zijn krachten afnamen, maar gelukkig heeft hij het nog kunnen beleven dat het gedrukt werd. Toen hij niet meer kon lezen is Den Tex begonnen met het vastleggen van zijn herinneringen, die hij op een band insprak.Ga naar eind2 Verder hield hij zich bezig met het beluisteren van ingesproken kranten en tijdschriften, want hij hield belangstelling voor wat er om hem heen gebeurde. Maar in november 1984 kwam er een einde aan dit werkzame leven. De zoon van Gideon Mari den Tex had de opdracht van zijn vader goed vervuld: hij had zijn talenten niet laten ‘verkwalmen’.
E.P. de Booy | |
[pagina 170]
| |
Voornaamste geschriftenLocke en Spinoza over de tolerantie. Amsterdam 1926. Strijd voor een molen. Verschenen als nummer 10 van de reeks Avontuur en Techniek. Amsterdam/Antwerpen z.j. (herdruk 1975). De onhandelbare democratie, in De Nieuwe Stem, 5, 1950, p. 195-203. Het huis van Oldenbarnevelt in de Spuistraat, in Jaarboek Die Haghe, 1953, p. 156-157. Le procès d'Oldenbarnevelt (1618-1619) fut-il un meurtre judiciare?, in Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis, 22, 1954, p. 137-168. Une ambassade hollandaise en Anjou sous Henri iv, in Anjou Histoires, 246, 1954, p. 147-164. Oldenbarnevelts studententijd in Duitsland, in Tijdschrift voor Geschiedenis, 70, 1957, p. 49-61. Nederlandse studenten in Padua, in Mededelingen Nederlands Historisch Instituut Rome, 3, x, 1959. Oldenbarnevelt in zijn verhouding tot Willem van Oranje, in Tijdschrift voor Geschiedenis, 73, 1960, p. 175-184. Oldenbarnevelt. Vijf delen, Haarlem 1960-1972. Oldenbarnevelt. Cambridge University Press 1973. (Bewerking door Jan den Tex; vertaling in het Engels door R.B. Powell.) Johan van Oldenbarnevelt. 's-Gravenhage 1980. (Bewerking van de delen i-iii door Jan den Tex en Ali Ton.) Een ballon doorgeprikt. Polemiek met J.J. Poelhekke over diens verhandeling Het verraad der pistoletten?, in Tijdschrift voor Geschiedenis, 89, 1976, p.50-59. Tromp en Luxembourg in 1672, in Mededelingen Nederlandse Vereniging van Zeegeschiedenis, 31, 1975, p. 53-55 Jan Boissevain (1836-1904), in Biografisch Woordenboek van Nederland, 1, 1979, p.65-67. Levensbericht van mr. B. van 't Hoff, in Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden, 1979-1980, p. 33-41. Onder vreemde heren. De republiek der Nederlanden 1672-1674. Zutphen 1982. |